Winnaar schrijfwedstrijd: "Avonturen in de vakantie"
De opdracht van deze schrijfwedstrijd was het schrijven van een verhaal met als thema Dirk het Dolle Duifje. Uit de vele inzendingen hebben wij een winnaar gekozen.
Gefeliciteerd debora.degreef
De boekenbon van € 50 en een jaar lang gratis Goldmembership komen snel jouw kant op!
De winnende inzending:
Hotel verschrikkelijk
De hele zomervakantie is verpest.
Ze zouden naar Spanje gaan, net als zijn beste vriend Storm. En nu heeft ene Liesbeth hulp nodig met het opknappen van haar hotel in Katwijk. Casper kent haar niet eens, maar hij heeft nu al een hekel aan haar. Stampvoetend loopt hij de trap op. Mokkend gaat hij achter zijn spelcomputer zitten en schiet hij alle monsters dood.
De auto is volgepakt met schoonmaakspullen en gereedschap. Geen vlieger, geen hengel, geen badmintonrackets, geen jeu-de-boules ballen. Niets van dat.
Ze stoppen voor een hoog gebouw. Het torent boven de duinen uit en kijkt boosaardig op hen neer.
‘Een spookhuis,’ zegt Casper geschrokken.
‘Welnee, gewoon een opknappertje.’ Zijn moeder stapt kordaat uit de auto.
Liesbeth ontvangt hen. Ze is een vrolijke vrouw. Casper kan haar onmogelijk haten.
‘Kijk maar rustig rond,’ zegt ze vriendelijk. ‘Je mag zelf een kamer kiezen.’
‘En de gasten dan?’
‘Die zijn er niet.’
Niet eens een echt hotel dus.
In het midden van het gebouw ontdekt Casper een zwembad. Tenminste, het was ooit een zwembad. Nu is het een bak zonder water. Casper klimt er via het trapje in.
‘Ik zit in het zwembad,’ stuurt hij naar Storm. ‘En jij?’
Er komt een foto van een vlieger terug. Casper zoomt in op Storms locatie. Ergens aan de oostkust van Spanje. Gefrustreerd zet hij zijn eigen locatiegegevens uit.
Middenin de nacht wordt Casper wakker. Het duurt even voordat hij doorheeft waar hij is. Hij heeft dorst. De donkerblauwe gordijnen wapperen heen en weer. Hij knipt het licht aan en schrikt van de schaduwen op de muur. Spookachtige vormen.
‘Nou, doe niet zo bang,’ zegt hij hardop.
Hij sluit het raam en haalt een glas water uit de badkamer.
Als hij terugkomt, slaan de gordijnen wild heen en weer. Hij had het raam toch gesloten? Vliegensvlug verbergt hij zich onder de dekens. Het is vast een nare droom.
De volgende ochtend gaan de volwassenen aan de slag met stofzuigen en schoonmaken. Misschien verwachten ze dat Casper meehelpt, maar dan hebben ze vette pech. Hij steekt geen vinger uit naar dit armetierige hotel. Nee, vandaag gaat hij op het strand kijken. Volgens Liesbeth is het maar tien minuten lopen.
‘Doe je voorzichtig?’ roept zijn moeder nog.
Het zandpad leidt helemaal naar het strand.
Halverwege passeert hij een bankje waarop een oude vrouw zit.
‘Casper?’
‘Ja?’ Kent hij deze mevrouw? Haar rimpelige gezicht komt hem niet bekend voor.
‘Ik ben Doortje. Ik weet dat jij in het hotel slaapt. Samen met je ouders.’
Hij knikt een beetje.
‘Het zou kunnen….’ Nu staat ze op, moeizaam en traag. ‘Het zou kunnen dat je last krijgt van vreemde zaken. Dingen waarvoor je bang bent.’
Casper deinst achteruit. Deze mevrouw is toch wel eng. Met haar lange, zwarte jurk is ze veel groter dan een oma zou moeten zijn.
‘Ik moet maar eens doorlopen,’ zegt hij snel.
‘Wacht, Casper. Als je er iets tegen wil doen, dan moet je kwallen op de vensterbanken leggen.’
Pas op het strand, als er genoeg andere mensen zijn, durft Casper om te kijken. Ze is hem niet gevolgd. Pffff. Opgelucht gaat hij in het zand zitten en speelt hij met wat schelpen. Wat bazelde ze toch over kwallen?
Als zijn moeder hem die avond in bed stopt, vraagt Casper: ‘Mag ik morgen een emmer meenemen voor een zandkasteel?’
‘Natuurlijk.’
Casper heeft niets tegen zijn ouders gezegd over de enge vrouw. Anders mag hij zeker niet meer in z’n eentje op pad. Zijn moeder maakt het licht uit en sluit de deur. Hij hoort haar de trap aflopen.
Pling! Zomaar ineens gaat het licht weer aan. Casper zit stijf overeind in zijn bed. Hoe kan dat? Wat hij ook doet, hij krijgt het licht niet meer uit.
‘Mama!’
Hij sprint naar de gang en net als hij de trap af wil rennen, hoort hij geluiden. Geschuif, gerommel en gesnuif. Het komt uit zijn kamer. Nieuwsgierigheid wint het van zijn angst en hij neemt een kijkje.
Grote, oranje scharen schuiven over zijn bed. Het meest afschuwelijke wezen ooit zit op zijn bed en zoekt iets. Zoekt hem! Casper slaat de deur dicht en rent gillend naar zijn ouders.
‘Een monsterkrab, een monsterdinges!’
‘Rustig Cas. Heb je naar gedroomd?’
‘Nee, nee. Het is echt!’
‘Ik ga wel kijken,’ zegt zijn vader.
Na een paar minuten is hij terug. ‘Niets. Kom, dan mag je bij ons slapen vannacht.’
De volgende ochtend is het een grote puinhoop op de benedenverdieping. Liesbeth loopt heen en weer, verschuift spullen en geeft aanwijzingen.
‘Pap, mag ik van jou een t-shirt aan?’
‘Waarom, jongen?’
‘Die van mij zijn allemaal vies.’ Het is een leugen. Maar Casper durft niet in z’n eentje naar zijn kamer te gaan. En nu Liesbeth erbij is, wil hij niet over monsters beginnen.
‘Kijk maar in mijn kast.’
Zelfs het kleinste t-shirt valt tot op zijn knieën. Jammer dan. Beter dit dan de confrontatie met het monster aangaan. Cas houdt zijn pyjamabroek aan en stroopt die wat op.
‘Is er een andere route naar het strand?’ vraagt hij aan Liesbeth. Hij heeft geen zin in monsters, maar ook niet in Doortje.
‘Ja. Je kunt de autoweg hier volgen tot aan de parkeerplaats. Tot straks!’
Als de parkeerplaats in beeld komt, ziet Casper bovenop de duinen een lange verschijning. Niet in een zwarte jurk, maar in een witte jurk. Toch weet hij zeker dat het Doortje is. Ze kijkt naar hem. Toch? Naar wie anders? Met een ongemakkelijk gevoel loopt hij verder over het pad. Hij staart naar zijn voeten in de hoop dat Doortje hem niet aanspreekt.
Dat doet ze wel. ‘Je kunt niet wegvluchten. Je moet het bestrijden.’
‘Ik wil niet.’
‘Verzamel kwallen en leg ze voor je ramen. Je zult zien dat het werkt. De vloek kan alleen opgeheven worden door een jongen van elf jaar.’
Casper kijkt op. Hoe weet zij dat hij elf is? Doortje is al verdwenen in de duinen. De witte jurk beweegt sierlijk om haar heen. Gisteren liep ze nog zo moeizaam, maar nu lijkt ze te vliegen.
Het hele strand ligt bezaaid met dode kwallen. Casper moet er zigzaggend tussendoor lopen om de zee te bereiken. Grote, paarse exemplaren met zwarte ringen, blauwe en zelfs gele. Zoveel kwallen, dat moet wel een teken zijn.
‘Oké dan,’ moppert hij in zichzelf. Hij bukt en schept kwallen in zijn emmertje.
Wie buiten het hotel staat en naar boven kijkt, zal een paar keer door zijn ogen wrijven. Een paar ramen zijn volledig bedekt met kwallen, in alle kleuren en maten. Als de zon op de ramen schijnt, is de kamer van Casper verlicht met de fraaiste kleuren.
Sinds Casper de kwallen heeft opgestapeld, heeft hij geen last meer gehad van bewegende gordijnen of het krabbenmonster. Doortje is ook niet meer verschenen en dat vindt Casper prima. Misschien was ze een heks. Of een engel. Of allebei. Het maakt niet uit, zijn leven is weer normaal.
De vakantie zit er bijna op. Het hotel is warempel flink opgeknapt. Niet alle kamers zijn klaar, maar er is al plaats voor zeker tien gasten.
‘Vandaag komt de eerste gast,’ jubelt Liesbeth. ‘Een heel bijzondere gast uit een adellijke familie. Het schijnt dat dit hotel vroeger in het bezit was van haar familie. Eind achttiende eeuw is het verkocht, omdat er een vloek was uitgesproken en het hier zou spoken.’ Liesbeth draait zich om naar Casper. ‘Broodje-aapverhaal natuurlijk. Wil jij meehelpen met inchecken?’
Nog geen half uur later stopt een taxi voor het hotel. Een vrouw in een fleurige jurk stapt uit.
‘Theodora Terduurden, welkom in hotel Zeevrede,’ zegt Liesbeth plechtig.
Casper kan zijn ogen niet geloven. Het is Doortje die ineens weer voor hem staat.
‘Casper, kun jij deze mevrouw inchecken? Dan rol ik de koffer alvast naar haar kamer.’
Casper pakt een formulier en de sleutel van de kamer. Doortje vult met lange halen het formulier in.
‘Hielp het?’
Casper weet wat ze bedoelt en knikt.
‘Liggen de kwallen er nog?’
‘Ja.’
‘Dankjewel, Casper, goed werk. Je kunt ze nu wel weghalen.’
‘Zeker weten?’
‘Heel zeker.’ Ze geeft hem een knipoog, pakt de sleutel van de toonbank en gaat naar haar kamer.
Hij blijft achter met heel veel vragen.
Maar soms is het beter om niet te veel te weten. Zijn telefoon piept en hij bekijkt de foto’s die Storm hem stuurt. Hij heeft zijn vriendje heel wat te vertellen. Hij begint met het verzenden van een foto met de stapels kwallen. En glimlacht als Storm een vraagteken terugstuurt.
ook meedoen aan een schrijfwedstrijd?
Check onze actuele schrijfwedstrijden hier