Moederdag
Zondag 8 mei 2016 was het Moederdag. Het was de eerste Moederdag in mijn leven die ik moest door zien te komen sinds mijn moeder niet meer leefde. Het doorkomen van deze bijzondere dag deed ik door verder te gaan waarmee ik was begonnen; het schrijven voor mijn scriptie met in het vooruitzicht een deadline die ik nooit meer zou gaan halen. Het was een zonnige dag, waarschijnlijk waren er veel mensen in het Vondelpark. Leonore had me gevraagd een keer samen naar het Vondelpark te gaan, picknicken, maar dat was er nog niet van gekomen. Toen ik in de middag mijn studentenkamer van drie bij drie vierkante meter op orde maakte, kwam ik een donker grijs notitieboekje tegen dat ik eerder in januari 2016 schreef.
Ik deed mijn best om weer enthousiast te reageren op dingen of mensen, maar mijn gevoel was sinds de dood van mijn moeder vlak geworden. Een emotioneel of diepzinnig gesprek deed niet veel meer met mij dan een oppervlakkig gesprek waarin iemand hetzelfde verhaal op twintig verschillende manieren herhaalde. Gesprekken voeren vond ik sowieso niet echt iets toevoegen aan mijn leven. Mensen die als een idioot tegen me aanpraatten, terwijl ik niks terug zei, vond ik ook prima. Zolang ze maar niet om de haverklap bleven vragen of ik wilde instemmen met wat zij vertelden.
Terwijl iedereen zich nog aan de goede voornemens voor 2016 aan het houden was, werkte ik gestaag door aan het schrijven van een zelfanalyse over situaties die zich in mijn leven voordeden. Ik vroeg me regelmatig af of ik een psychiatrische aandoening zou hebben. De psychologe bleef herhalen dat ik moest rouwen. Wat ze niet begreep was dat dit mijn manier van rouwen was. Ik isoleerde mezelf en zo gaf ik mezelf de tijd om te rouwen. De antidepressiva die ze me had voorgeschreven leek er alleen maar voor te zorgen dat ik nog vaker nadacht over zelfdoding. Toch bleef ik deze pillen, ‘amitriptyline’, slikken. Ik hield een soort dagboekje bij waarin ik mijn negatieve gedachten opschreef. Ik hoopte dat de psychologe op die manier meer voor me kon betekenen. Gesprekken met de psychologe waren altijd ingepland, mijn negatieve gedachten niet. Daarnaast was ik beter in het opschrijven van mijn negatieve gedachten dan in het uitspreken ervan.
Op de eerste drie bladzijden van het boekje stonden aantekeningen. Ik had een indeling gemaakt per onderwerp; op de eerste bladzijde stond ‘rouw’, op de tweede ‘negatieve gedachten’ en op de derde ‘ik’. Op de eerste twee bladzijde stonden aantekeningen. Op de derde niet.
Het was ondertussen een uur of negen ’s avonds. Leonore bonsde op de deur. Ik wist dat het Leonore was, door de manier waarop ze op de deur bonsde. Hard en net zo lang tot ik de deur opende. Leonore zei nooit gedag, ze stapte binnen en begon deze keer een betoog over hoe haar buurman omging met privacy. Leonore was de ideale vriendin, dacht ik. Zij praatte zonder naar mijn mening of bevestiging te vragen. Leonore griste het donker grijze notitieboekje uit mijn hand.
‘Wat is dit?’ vroeg ze op denigrerende toon. Ze lachte hard. ‘Heb je besloten schrijfster te worden?’
Ze sloeg het notitieboekje open op de derde pagina.
‘Nou, dat schiet niet echt op hé Nien!’ gierde ze.
Ze gooide het boekje op het bordeauxrode bijzettafeltje. Zelf plofte ze neer op de bank. Ze grijnsde naar me en knikte naar het lege plekje naast haar op de bank. Ik ging naast haar zitten. Ze sprong boven op me. Ze haalde haar rechter hand door mijn haar en begon me hevig te zoenen. Ze trok mijn shirt uit m’n spijkerbroek en greep naar m’n borsten. Ik had sinds het overlijden van mijn moeder geen zin meer in seks maar deed het toch, voor Leonore. Zij had mijn moeder nog gekend. Het had lang geduurd voordat mijn moeder Leonore kon accepteren. Niet omdat Leonore iets verkeerd deed maar omdat Leonore een meisje was en ik ook. Ik wilde daarom de rest van mijn leven met Leonore samen blijven en zonder seks was dat volgens haar niet realiseerbaar.
Ik onderbrak het voorspel en vroeg haar of ze een glas melk/wodka wilde, haar lievelingsdrankje. Ze keek geïrriteerd, maar knikte. Ze stapte van me af. Ik opende mijn koelkastje dat naast de bank stond. Ik pakte er een literpak melk uit. Ik had alleen nog beerpong bekers. Ik vulde één derde van de beker met wodka en de rest van de beker met melk. Ze griste de beker uit mijn hand en nam een grote slok. Ik pakte nog een beerpongbeker voor mezelf en schonk een klein laagje wodka in. Ik sloeg het laagje wodka in één keer achterover en nam daarna nog zo’n zelfde hoeveelheid. Een rilling trok over mijn rug. Ik voelde me vlak. Ik voelde even geen druk om te voldoen aan de eisen van Leonore. Dit gevoel hield maar een paar seconden aan. Zij was op dit moment eigenlijk de enige reden dat ik er nog was. Zonder Leonore had ik mijn gedachten aan zelfdoding al gerealiseerd. Leonore zat nu met opgetrokken knieën naast me. Ze staarde voor zich uit en zei niets. Ik werd zenuwachtig van de stilte. Ik kuste haar maar ze kuste niet terug. Een naar gevoel in mijn maag overheerste. Leonore stond op.
‘Wil je mij of niet?’ Dit was de eerste vraag die Leonore in tijden aan me had gesteld.
Ik wist geen antwoord op haar vraag. Het bleef lang stil, ik wist niet hoe lang maar het voelde als een eeuwigheid. Leonore pakte haar schoenen. Er rolden tranen over haar wangen. Ze zie nog steeds niets. Ik keek naar haar en wist dat het beter was om haar te laten gaan. Leonore verdiende beter dan dit. Ik kon niet huilen. Er speelde zich een soort radiostilte af in mijn hoofd.
‘WAT IS ER MIS MET JOU?’ gilde Leonore uit.
‘Ik wil je liefde geven maar dan moet je me wel toelaten Nien. Ik kan dit niet meer’ zei ze zacht. De tranen over haar wangen leken nu te veranderen in een stroom.
Ik staarde naar haar en voelde kalmte. Ik wist dat ze wilde dat ik iets zei maar ik had niets te zeggen. Leonore pakte mijn gezicht vast en kuste me. Ik proefde haar zoute tranen op mijn lippen. Het voelde als een logisch afscheid. Liefdevol. Ze liep naar de deur en zei geen gedag, zoals ze nooit deed. De deur klapte achter haar dicht. Voor het eerst in tijden had ik zin om te slapen. Ik was moe, op, kapot.
Ik stortte mezelf neer op de bank en sloot mijn ogen.
Een paar uur later werd ik wakker. Ik keek op mijn telefoon. Het was twee uur ’s nachts en ik had drie gemiste oproepen van Leonore, dertig minuten geleden. Ik zou niet terug bellen. Ik bedacht hoe ik straks naar de bovenste verdieping zou lopen en zou springen. Ik had mijn hele leven al last van hoogtevrees maar nu niet meer. Het gaf me een opgelucht gevoel. Ik had geen trek meer, wel dorst. Om te voorkomen dat ik terug zou krabbelen nam ik nog een paar slokken wodka. De beker wodka/melk van Leonore stond er nog, half leeg. Ik dronk het op. Smaak maakte me niet meer uit.
Ik stond op om mijn schoenen aan te trekken. Ik pakte mijn rode Vans, die vond Leonore altijd het mooist. Ik pakte de wollen trui, die van mijn moeder was geweest, uit mijn kast. Die zou ik aantrekken als ik zou gaan springen, had ik al eerder bedacht. Ik pakte mijn huissleutel van het bordeauxrode bijzettafeltje. Mijn blik viel op het notitieboekje dat Leonore daar had neergegooid. Het boekje stond symbool voor alles dat ik nu zou achterlaten: ‘rouw’, ‘negatieve gedachten’ en ‘ik’. Ik stopte de sleutel in mijn broekzak. Ik liep naar de deur en zonder achterom te kijken trok ik de voordeur zachtjes achter me dicht. Op de gang was het stil en donker. Ik liep de gang door, naar de lift. Normaal gesproken ging ik nooit met de lift, altijd met de trap. Ik had al eerder bedacht dat het in dit geval beter zou zijn om met de lift te gaan. Ik was bang dat als ik met de trap zou gaan, ik me bij iedere trede nog kon bedenken, om wat voor reden dan ook. In de lift drukte ik alleen op de knop, ‘7’, en toen was een geen weg meer terug. De deur van de lift ging open en ik stapte naar buiten. Ik stond nu op de hoogste verdieping van de flat. Het waaide, maar niet hard. Ik liep naar de balustrade en keek eventjes naar beneden. Ik zwaaide eerst mijn rechter been over de balustrade heen, daarna mijn linker been. Ik had geen zin om lang te wachten. Ik was nieuwsgierig naar de vrije val, een mooie laatste belevenis dacht ik. Ik dacht nog één keer aan Leonore en daarna aan mijn moeder die ik ieder moment weer zou zien. Het gevoel van een vrije val was nog magischer dan ik me had voorgesteld.
Wat een verdrietig verhaal. Wat kan het leven toch soms hard zijn.