Deborah loopt later naar de jas van Sofie, ze doorzoekt deze en op een labeltje staat haar naam en telefoonnummer. Snel loopt ze naar boven. Een eigen mobiel heeft ze niet en ze gebruikt maar de vaste telefoon al kan ze dan ontdekt worden. Want als je boven belt dan gaat een lampje branden op de vaste telefoon beneden.
“Met Linda van Schoof.” Klinkt er door de telefoon en het is de moeder van Sofie.
“Hallo met Deborah.”
Even is het stil, “Deborah. Wie ben jij en waarom bel je?”
“Nou, Sofie is bij mij.”
“Sofie, mijn Sofie. Wacht even jij bent Deborah van dat ene huis?”
“Ja.”
Een diepe zucht klinkt, “geef mij Sofie.”
“Dat kan niet. Ze is in de bijkeuken maar mijn moeder heeft haar jas en schoenen meegenomen omdat ze dacht dat ik weg wilde. Sofie zit verstopt. Ze heeft ook de bijkeukendeur en garagedeur op slot gedaan.”
Linda vloekt zachtjes. “Ben heel boos op haar Deborah dat mag je weten en op jou ook. Hoe moeten we dit nu gaan oplossen. Ga echt niet aanbellen en zegen dat ze bij jullie in de garage zit. Kan je niet bij de sleutels komen?”
Deborah denkt na, “zal kunnen.”
“Probeer ze maar te pakken en de deur te openen.”
“En als het niet lukt.”
Even is het stil, “dan moet je Sofie proberen een briefje te geven. Dat ze maar een nachtje moet overnachten in jullie garage. Morgen verzinnen we wel een oplossing.”
Die avond probeert Deborah de sleutels te pakken maar ze krijgt geen tijd ervoor. Boven schrijft een briefje en beneden sluipt ze snel naar de bijkeuken deur. Ze klopt en schuift het briefje onder de deur. Sofie schrikt van het kloppen maar is nieuwgierig genoeg om te kijken.
Hoi Sofie. Heb je mama gebeld en alles verteld. Kan de sleutels niet pakken en nu moet je slapen in onze garage. Morgen gaan we een oplossing zoeken. Sorry. Er liggen kledingzakken die je kan gebruiken als bed en misschien slaapzak, je kan stiekem tussen de zakken gaan liggen. Tot morgen lieve vriendin.
Zuchtend loopt Sofie naar de bijkeuken waar inderdaad katoenen kledingzakken liggen. Wat veel! Zullen dit allemaal kleren zijn van de kinderen en kan toch niet. Zittend tegen de kledingzakken begint haar maag te knorren. Later moet ze snel in een kledingzak gaan zitten als de moeder de bijkeuken in komt. Ze doet de was, strijken en opruimen.
“Eens kijken, negen zaken voor morgen mee te nemen. Alleen deze kleren nog uitzoeken.”
Als ze weggaat komt Sofie weer tevoorschijn, ze zucht van opluchting. Linda vertelt tegen haar man en vader van Sofie dat Sofie bij een vriendinnetje slaapt wegens een verjaardag. Ze is ongerust en bang dat Sofie ontdekt word of dat er iets gebeurt. Sofie gaat maar in een kledingzak zitten. Ze doet volle kledingzakken voor haar en een bovenop. Die nacht kan ze niet slapen, bang om ontdekt te worden. Deborah kan ook niet slapen en denkt continue aan Sofie.
“Ssst ik ben het Deborah en waar zit je?” Sofie beweegt zich, “dat is schrikken hahaha. Oke luister heb de sleutels nog niet en je zal moeten wachten tot vanmiddag. Dan zijn we weg. Heb je moeder al gebeld.”
Sofie kijkt haar nog slaperig, lacht maar zegt niets.
“Snel verstop je weer.”
“Oké meiden, even de handen uit de zakken. Deze kleren moeten nog uitgezocht worden en een of twee zakken gedaan worden. Wil vanmiddag ook alle zaken inleveren bij de kerk. Zo als we klaar zijn dan alles in de auto.”
Deborah schrikt maar laat het niet merken en kijkend naar de zak waar Sofie in zit. Met haar zus sorteert ze de kleren, opvouwen en dan in een zak. Debby merkt niets al staat ze vaak maar een meter van Sofie af.
“O die vul ik wel!” Roept Deborah als Debby kleren in de zak met Sofie wil doen.
Die kijkt haar aan, “maakt toch niets uit.”
“Wel, die zak zitten jongenskleren en daar ben ik mee bezig.”
Debby gaat door en Deborah pakt een stapeltje kleren en loopt naar de zak. Als ze die opendoet ziet ze Sofie in een gekropen zitten. Lachend doet ze kleren rondom en op Sofie en dan de zak dicht. Als de meiden klaar zijn gaan ze de zakken in de auto doen.
“Ga mama de sleutels vragen.” Roept Debby vrolijk en rent de bijkeuken uit.
“Oké Sofie kom snel eruit.”
Sofie worstelt zich uit de kledingzak, “wat nu?”
“Inderdaad, kom.”
De meiden lopen snel naar de gang maat Debby horen ze al terugkomen door de rinkelende sleutels. Snel rennen ze terug en Sofie kan ze nergens verstoppen ook niet achter de jassen. Ze gaat maar om het hoekje staan bij de fietsen.
“Heb de sleutels!” Roept Debby vrolijk.
Deborah kijkt haar aan, “geef mij dan zal ik alles van slot doen.”
“Nee, dat wil ik doen!” Roept Debby snauwend en loopt richting de garagedeur en auto.
Ze loopt zo Sofie voorbij op geen twee meter afstand. Sofie loopt dan snel naar Deborah en die wijst om het huis in te gaan. Weer binnen kijkt ze rond, ze wilt niet meer de meterkast in maar ze moet wel. Ze wacht maar weer af. Stemmen van de moeder, Deborah en Debby klinken. Voetstappen die heen en weer gaan.Deborah ziet de schoenen en jas van Sofie, die wilt ze niet aantrekken en laat ze staan. Na schoenen te hebben gepakt wilt ze de jas pakken.
“Even wachten met de jassen. Er hangen hier veel te veel,” zegt hun moeder. “Deze drie gaan de was in, deze kan in een van kledingzakken. Pak maar deze jas Deborah die kan je nog wel aan.”
Deborah pakt de jas aan en ziet hoe haar moeder de jas van Sofie meeneemt naar de bijkeuken.
“Welke jas heeft je zus meegenomen Deborah?” Vraagt hun moeder als ze de jas van Sofie in de handen heeft.
Deborah kijkt haar moeder aan, “weet ik niet.”
“Weet toch zeker dat ze de roze heeft meegenomen maar waarom heb ik hier dan twee.” De moeder bekijkt de jas van Sofie grondig maar Deborah heeft het labbeltje eraf geknipt. “Volgens mij is een van deze twee niet van ons.”
“Weet niet welke mam.”
Een zucht klinkt bij hun moeder. “Kan mij niet voorstellen dat jullie per ongeluk een verkeerde jas meenemen. Waar wilde je gisteren eigenlijk naar toe?”
“Naar Chantal.”
“Chantal, waarom?”
“Gewoon wil ik een keer weg mama net als mijn zus en vriendinnen hebben. Moet altijd binnen blijven en nergens naar toe. Niet eerlijk!”
“Regels zijn regels en daarmee uit. Nou zal de jassen wassen en later maar uitzoeken waar de jas vandaan komt.”
Bij alle drie gaan de ritsen dicht en elk in een kussensloop. Dan de wasmachine in. Minuten later zijn ze weg, Sofie komt tevoorschijn en trekt haar schoenen aan. Maar haar jas hang er niet meer. De kapstok is bijna leeg, alleen een jongensjas die ze niet aankan, vestjes en spijkerjasjes. Zuchtend gaat ze maar zonder jas naar huis. Via een raam in de keuken weet ze naar buiten te komen.
“Ben heel erg boos op je!” Zegt Linda streng tegen Sofie. “Huisarrest voor de komende maand en verbied je Deborah te zien. Afgelopen nu en heb je mij begrepen.”
Sofie kijkt haar moeder aan, “ja mama en sorry.”
“Hoe moet ik dit nu uitleggen aan je vader en ook kunnen we een nieuwe jas kopen. Ga naar je slaapkamer!”
Sofie loopt naar boven en laat zich naar ploffen op haar bed. Ze huilt en grijpt haar kussen stevig vast.
Weer thuis is Deborah verdrietig, ze mist haar vriendinnetje Sofie in de weken die voorbij gaan. Ze kijkt vaak uit de slaapkamer raam hopend op een glimp van haar. Kijkend in de vriendinnetjesboek zal Sofie haar enigste vriendin blijven. Sofie haar jas bleef een vraagteken waar deze vandaan komt. Als de zus van Deborah weer thuis is zijn er nu drie roze jassen. Ze weten niet welke van hun is en besloten maar om alle drie te gebruiken.