Mijn vriend en tevens naamgenoot met de bijnaam “Koen Knuppel” en ik zei de gek met als bijnaam “Terry Kaarspet” hadden het op die bewuste maandag (wasdag), terwijl het toch prachtig weer was, niet echt naar onze zin.
Hoe ik aan de naam “Terry Kaarspet” ben gekomen leg ik u in een volgend verhaal nog wel eens uit. De bijnaam van mijn boezemvriend “Koen Knuppel” is simpeler uit te leggen daar hij eeuwig een houten knuppel bij zich droeg in plaats van een houten zwaardje om daarmee onze vijanden uit de buurt (uiteraard geen dames) te imponeren. Die maandagmorgen bleek voor ons echter catastrofaal.
Onze zakcentjes moesten wij al vroeg in de ochtend verdienen door voor de buren warm water te halen bij kruidenier en waterstoker Vermeulen in de Emmastraat.
De man liet gloeiend verterend heet water via een kraan met daaraan een stuk flabberende fietsband in een houten vat lopen. Was het vat vol dan sloeg hij een kurk, voorzien van een ouwe lap, in het gat.
Daarna gingen de vaten, maximaal drie, op een houten kruiwagen die wij dan met grote snelheid en met gevaar voor eigen en andermans leven over de stoep richting onze vaste klanten reden.
Twee cent sjouwers-loon per vaatje was niet niks in die tijd en dus een boel geld! Je kon er twee duim droppen of twee geluk-toffees of twee plakken van die roze ouwel voor kopen, wat aan je gehemelte bleef plakken. Had je een geluk-toffee met een papiertje waarop stond dat je geluk had, dan kreeg je een grote super plak toffee gratis.
Voor vijf cent of een stuiver kon je een nogablok, een schuine drop of een gelukzakje kopen! Je weet wel, zo’n zakje met zo’n vraagteken er op. Het was altijd een verrassing wat er in zou zitten. Het liep die dag voor ons allemaal anders, want…
… bij buurvrouw Vink, een kreng van een wijf die op een bovenhuis woonde, moesten twee vaatjes met heet water naar de tweede verdieping gesjouwd worden, dit alles via een trap waarin een linkse draai zat.
Het verdiende een cent per vaatje extra, dat wel, maar daarentegen was het ook een hele zeul. Tree voor tree zeulden we het laatste vaatje water zwetend naar boven. Buurvrouw Vink sloeg ons vanuit het trapgat met haar geniepige blik gade.
Hoe het allemaal zo kwam weten wij tot op de dag van vandaag nog steeds niet, maar de ton met het warme water donderde ineens met luid geraas van de trap, via de linkse draai rechtsaf richting voordeur, naar beneden.
Een enorme klap maakte een einde aan de vrije val van het vat. Dit was meteen ook het einde van de eens zo prachtige voordeur van buurvrouw Vink. Het gezicht van buurvrouw Vink met in haar hand de negen koperen centen leek ineens op een toverbal. Zonder er op te zuigen, veranderde haar geniepige kop in een pokdalige kroot, zo rood van nijd werd zij. Tja, buurvrouw Vink betaalde ons die dag geen rooie rot cent.
Onze pa’s waren met dit akkefietje ook niet zo gelukkig en dat lieten zij duidelijk blijken. Onze billen waren naderhand net zo rood als die rottige kop van buurvrouw Vink! Wij hebben de rest van onze vakantie als gekken moeten werken om, in plaats van duimdrop of geluk-toffees te kopen, de peperdure reparatiekosten aan buurvrouw’s voordeur af te betalen!