Het was er koud en stikdonker. Hij kon geen hand voor ogen zien. Hij was versteend en inmiddels kippenvel gekregen! Volgens hem was de temperatuur hier ver onder nul.
Ineens verlangde hij naar de zomer, naar de Côte d’Azur, de zon en de zee en barbecueën op een camping, ergens in het zuiden van Frankrijk.
Als hij het bij het rechte eind had werd er achter zijn rug zachtjes een deur geopend. Het flauwe licht vanuit de aangrenzende ruimte viel spookachtig de kamer binnen. Er werden door mannenstemmen dingen gefluisterd waar hij niets van begreep.
Hetgeen waarin hij lag werd in beweging gezet. Een moment had hij het gevoel dat hij zweefde, dat hij in z’n hangmat… Frankrijk… maar nee, hij werd langzaam en zonder schokken op iets weggereden in de richting vanwaar het licht kwam!
Heel even had hij de neiging om met zijn ogen te knipperen, wat hem niet lukte. De glasplaat boven op de kist besloeg een weinig door zijn adem. Geen nood! Hij wist blindelings de weg hier! Het was niet de eerste keer dat hij deze route nam. Door een stelsel van gangen kwamen zij uiteindelijk aan in een slecht verlichte kamer, de rouwkamer.
Het huis ademde een sfeer van rust vermengd met een vleugje van een lichtzinnig parfum, waarschijnlijk afkomstig van een hier met stofdoek rond dolende werkster. Een flinke wolk verschraalde-sigarettenrook voerde de boventoon. Hij besefte maar al te goed dat hij vandaag voor de laatste maal naar deze kamer werd gereden. Deze ruimte had iets bijzonders voor hem. Het was iets wat hij niet thuis kon brengen en dat maakte het zo luguber.
Brandende kaarsen zorgden voor een spookachtige sfeer. Op de antieke schouw, naast de zwaar vergulde klok, prijkte in een zilveren en fraai bewerkte lijst het portret van een man, de oprichter van dit uitvaartcentrum. Een goede vriend tevens uitvaartleider had hem dit verteld. Soms vroeg hij zich af wat hij hier deed. Het antwoord hierop was simpel!
Even voor zijn verjaardag, de dag dat hij vijftig zou worden, had hij geheel tegen zijn zin, in luttele seconden de pijp aan Maarten gegeven. Het hoe en waarom was tot op de dag van vandaag voor hem nog steeds onduidelijk. Magere Hein had hem zonder enige uitleg meegenomen.
Hij zag aan het plafond dat er nodig gewit diende te worden en dus in de rouwkamer was aangekomen.
De kist waarin hij opgebaard lag was van eerste klas mahoniehout en binnenin bekleed met een prachtige, roomkleurige zijde. Hij voelde zich zoals hij hier lag ‘de koning te rijk’.
Hij scheen er, volgens de kenners, keurig bij te liggen en dat was voor hem onder de gegeven omstandigheden toch een opsteker. Dat gold ook voor de man naast hem die hij vanuit zijn kist kon zien staan. De man had hem in het geheim verteld dat hij doormiddel van één enkele zwaai van een motorzaag zonder enige vorm van protest, net als hij, ter dood veroordeeld was. Er was echter tussen hen één ‘saillant’ verschil. De dienstdoende uitvaartleider hield minder van hem dan van de man naast hem. De man schoof hem dan ook na iedere condoléance als eerste lachend de koeling in. ‘Stel dat je na een paar dagen gaat stinken jongen!’ had hij op een keer gezegd. ‘Dan is het hier gedaan met de frisse lucht!’ Hij had grof geantwoord: ‘Dat een rouwcentrum zonder lijklucht een rouwcentrum zonder lijken was!’ De man naast hem had daarop veelzeggend met zijn hoofd naar hem geknikt!
Het geroezemoes aan de andere kant van het gordijn waarachter hij in zijn kist geparkeerd stond, nam toe. Het ritme van roerende lepeltjes en tegen elkaar kletterende koffiekopjes deed hem vergeten dat dit zijn laatste dag op aarde zou zijn. Vervolgens zongen ze voor hem het lang zal hij leven in de gloria! Het klonk hem als muziek in de oren, zo godsliederlijk mooi vond hij het! Prachtige boeketten werden rondom zijn kist neergezet. Hij waande zich op een waar paradijselijk festijn!
Hij lag hier nu wel als een vorst tussen zes mahoniehouten planken, maar waar had hij eigenlijk al die jaren voor geleefd? Alles, ja alles wat hij in ‘t verleden om zich heen had verzameld moest hij nu achterlaten. Het idee alleen leek hem verschrikkelijk.
Zijn laptop…, zijn IPhone, zijn verhalen…, zijn vrouw…, zijn kinderen…, zijn gedichten…, zijn huis…, zijn vrienden, zijn camper en al zijn spaargeld… heel even zag hij het gezicht van die grijnzende uitvaartleider die zijn hand uitstak en die hem iets duidelijk wilde maken. Maar hij verstond hem niet en hij begreep het niet! Bulderend van ‘t lachen draaide de man zich om en verdween in het niets.
Hij begon door alle opwinding hevig te transpireren. Hij begon te ontdooien. Een moment waande hij zich weer in Frankrijk, aan het strand, luierend in een ligstoel met de zon hoog aan de hemel, stralend op zijn mooie welgevormde en gebruinde lichaam.
Als hij nu maar niet begon te stinken voordat deze laatste condoléance teneinde was? In paniek bonkte en schopte hij tegen de kist, maar er was niemand die het hoorde, of die hem wilde horen. Het bezoek had het te druk met zichzelf en met de vele familieproblemen die waren ontstaan door zijn dood. Kon hij er wat aan doen!
De man naast hem vertrok geen spier. Die ging immers morgen de brandstapel op tot groot vermaak van de meeste familieleden, omdat hij geld had als water. De Aasgieren!!
Hij wilde niet naar een crematorium waar vaak zo’n triest lied voor de nabestaanden ten gehore werd gebracht, zodat iedereen meteen begon te snotteren en te janken! Nee…! Nee, hij had ervoor gekozen om zijn lichaam in een kist, langzaam in een diepe put te laten zakken terwijl een familielid of goede vriend één van zijn mooiste gedichten voordroeg. Zo luidde nu eenmaal zijn laatste wens en dat diende gerespecteerd te worden!
Na de koffie met cake kwam iedereen afscheid van hem nemen. De glasplaat boven op de kist was nat van het traanvocht. Er werd over hem heen, door de familie gediscussieerd.
Zij hadden ‘t over zijn kwajongensstreken en hij dacht er zo het zijne van… vanavond zouden de makelaar en de notaris langs komen, om het zootje te taxeren. Zo gaat dat als je de pijp uit bent.
Hé daar had je tante Lobélia, een schat van een mens, maar niet als zij lachte. Zij had geen tand meer in haar ingevallen mond en als je van niets wist schrok je je te pletter, maar ondanks dat vond hij ‘t een tof mens.
Zij ging veel naar het theater. Zij kwam altijd naar zijn voorstellingen kijken en na iedere voorstelling zei zij tegen hem: ‘Jongen, ik heb weer zo van je genoten!’ Maar vandaag zei ze tegen hem: ‘Jongen, vandaag speel jij jouw laatste voorstelling, een monoloog, een drama!
Hij glimlachte naar haar. Hij speelde liever een klucht, maar daar was het nu te laat voor. Zij was er ook toen zijn eerste dichtbundel door de plaatselijke boekhandel werd gepresenteerd. Tante Lobélia was er altijd! Zij was in één woord een ‘prachtmens’! Tante Lobélia probeerde hem nog eenmaal aan te raken, maar die verdomde glasplaat… zij verdween snikkend en ging op in de aanwezige mensenmassa.
Het geroezemoes achter het gordijn ebde langzaam weg. Het was een tijd doodstil. Heerlijk, dacht hij, wat een rust… totdat luid pratende kerels in zwarte pakken deze stilte ruw verstoorden.
Terwijl anderen zich bezighielden met zijn transport, verscheen er een ‘zwarte raaf” breed grijnzend voor het glas en weer probeerde deze hem met een uitgestoken hand iets duidelijk te maken, maar ‘t geluid werd door de lichtelijk aangeslagen glasplaat geabsorbeerd.
Het licht in de kamer werd gedimd. De werkster bewerkte de glasplaat met een zeem, haar ogen twinkelden en haar zilverkleurige engelenhaar deed hem denken aan Brigitte Bardot.
Mijn God! Waarom dacht hij in deze situatie aan ‘s werelds slechtste snoepgoed! Door tante Lobélia soms? Omdat zij ook geen tanden meer had?
Het flauwe licht vanuit de aangrenzende ruimte viel spookachtig de kamer binnen. Er werden dingen gefluisterd door mannenstemmen waar hij weer niets van begreep.
In een flits zag hij weer het gezicht en de uitgestoken hand van die lachende en geniepig grijnzende uitvaartleider, die zogenaamde ‘zwarte raaf’, maar hij wist niet wat hij er mee aan moest. De deur viel zacht in het slot.
Er werd gebeld! Zelfs zo doordringend dat hij meteen rechtop in zijn stoel zat! Hij hoorde in de gang een mannenstem en keek geschrokken om zich heen. Waar was hij? Wie belde er eigenlijk? De huiskamer ademde een sfeer van rust, vermengd met een lichtzinnig en een hem niet geheel onbekende geur van parfum waarin de stank van een smeulende sigaret de boventoon voerde. De ruimte had iets bekends. Het was iets wat hij niet direct thuis kon brengen en dat maakte het voor hem nog een tikje luguberder.
Brandende kaarsen zorgden voor een spookachtige sfeer en op de antieke schouw naast de zwaar vergulde klok prijkte in een zilveren en fraai bewerkte lijst het portret van een man. Het was het portret van zijn overleden vader.
Hij rook de geur van friet en biefstuk, zijn lievelingskost, maar hij miste de werkster met haar stofdoek, haar zeem, haar twinkelende ogen en haar zilverkleurige engelenhaar.
Hij had alles gedroomd. Hij vierde vandaag zijn vijftigste verjaardag met biefstuk en frietjes.
Hij was heel even in zijn luie stoel onderuitgezakt en ingedommeld, maar toen zijn vriend die van beroep uitvaartleider was grijnzend in de deuropening verscheen, begreep hij meteen wat die hem al die tijd had willen zeggen! ‘Gefeliciteerd jongen, met je vijftigste verjaardag!’
Leuk geschreven! Zet je echt aan het denken, he? Wat zouden onze dierbaren doen…