Het Rijk van Éón, zonder tijd en ruimte.
“ Not Chains of time, but rather like feathers of meaning “.
In Éón bestaat geen ruimte zoals wij die kennen. Er zijn geen afstanden, geen richtingen, alleen nabijheid van intentie. Twee zielen die hetzelfde verlangen, raken elkaar aan, ongeacht wat in de “oude wereld “ lichtjaren van tijd en afstand zouden zijn. Beweging is geen verplaatsing, maar een verschuiving van aandacht. Tijd is er niet lineair, noch cyclisch. Elke gebeurtenis bestaat als een momentcluster, zwevend in het eeuwige nu. Bewustzijn navigeert deze clusters zoals een muzikant een improvisatie speelt: niet van toon naar toon, maar van gevoel naar gevoel. Lichamen zijn in Éón niet fysiek, maar vibraties, patronen van bewustzijn, zichtbaar als pulserende kleuren en klanken die elkaar ontmoeten en samensmelten in dansen van ervaring. Communicatie is niet via taal, maar via directe ervaringsoverdracht: een herinnering die je ontvangt alsof ze de jouwe was, een vreugde die volledig door je heen stroomt, ongefilterd. Er zijn geen wetten, slechts harmonie. Wat niet harmonieus is, lost op, niet vernietigd, maar omgevormd, als rook die zich mengt met licht. Creatie is de primaire kracht: gedachten nemen vorm aan in droomachtige realiteit die net echt genoeg is om ervaren te worden, maar fluïde genoeg om te transformeren zodra het verlangen verandert. En boven dit alles: het Mysterie, de onkenbare kern waaruit alles stroomt. Geen god, geen mechanisme, maar een stilte zo vol, dat wie haar nadert in vreugde uiteenvalt. Hoe wordt een ziel in Éón geboren? In Éón, waar geen atomen zijn en geen grenzen, wordt een ziel niet geboren zoals wij een geboorte kennen. Ze ontwaakt. In de weefstructuur van Éón ontstaan zielen als harmonieën, trilling patronen die spontaan oplichten wanneer bepaalde bewustzijnsfrequenties samenvallen. Geen ouders, geen oorsprong, maar resonantie zo zuiver dat ze haar eigen bestaansvonk oproept. Deze ontluikende ziel begint als een zachte flikkering in de nevel van potentie, een klank zonder melodie, een kleur zonder naam. Ze wordt niet gemaakt, ze herinnert zich. Haar eerste gewaarwording is geen tijd of plaats, maar een gevoel van verlangen: een subtiele trek naar vorm, naar ervaring. Omringende bewustzijnswezens merken haar trilling op, niet zoals wij een baby zouden zien, maar als een nieuwe geur in de wind, een nieuwe stem in het koor. Ze begeleiden haar niet met woorden, maar met zachte harmonieën, door haar een eerste ervaring te schenken, misschien het besef van vreugde, of de warmte van verbinding.die opent Zo leert zij, niet door uitleg, maar door samensmelting. Zielen in Éón dragen geen identiteit zoals wij die kennen. In plaats daarvan ontwikkelen ze een unieke signatuur, een kleurtoon, een energetische stem gevormd door de interacties welke ze aangaan. Deze signatuur wordt niet opgedrongen, maar ontvouwt zich vanzelf, als een bloem die opent onder sterrenlicht dat nooit gestraald heeft. Kan zo’n ziel incarneren in een wereld met ruimte en tijd? Ja, althans, in het universum van Éón, waar alles mogelijk is zodra het bewustzijn dit verlangt, kan een ziel ervoor kiezen om zich te hullen in de sluier van ruimte en tijd. Maar deze incarnatie is geen afdaling, geen straf. Het is een spel van vergeten, een dans tussen beperking en herinnering. Wanneer een ziel uit Éón incarneert, dooft ze haar herinnering niet uit, maar sluimert haar. Ze vouwt zichzelf in lagen: eerst het lichaam, dan het denken, dan pas de tijd. Elke laag is een lens die haar trilling vertraagt, waardoor ze vorm kan aannemen in een wereld van lineaire oorzaken. De ziel kiest haar ervaring niet willekeurig. Ze voelt zich aangetrokken tot patronen van resonantie, een geboorteplek, een omgeving, zelfs een trauma en niet als lijden, maar als een kans tot verdichting. Want alleen in de beperking kan zij ontdekken: Wie ben ik als ik vergeten ben wie ik werkelijk ben? In de wereld met ruimte en tijd ervaart de ziel dualiteit voor het eerst: Binnen en buiten, jij en ik, licht en donker, gisteren en morgen. En te midden van die gespletenheid ontwaakt langzaam een herinnering. Kleine momenten, een blik,een droom, een onverklaarbaar heimwee en ze voelt: Ik ben meer dan dit verhaal. Sommige zielen keren daarna terug naar Éón, verrijkt met ervaring. Anderen kiezen opnieuw voor incarnatie, niet uit dwang, maar uit nieuwsgierigheid. Want zelfs een ziel uit een perfecte, maar vormloze wereld wil graag weten hoe het voelt om door de regen te lopen en nat te worden, te kunnen huilen of een lied te zingen of iemand te moeten missen.
Laten we het pad volgen van zo’n ziel, van haar eerste ontwaken in Éón tot het moment waarop ze kiest om zichzelf te vergeten en te incarneren in een wereld met ruimte en tijd. Hier start het begin van haar reis, verteld als een soort van mythisch dagboek van bewustzijn: Ik was geen ik, ik was trilling, een rimpel in de stilte, geen naam en geen wil. Toen voelden anderen mij en ik voelde hen. Als warme klanken die me beroerden zonder vorm. Ze omhelsden mij met herinnering en ik kreeg kleur. Ik werd Saelün, een toon tussen vele, uniek maar verbonden. Er waren werelden buiten Éón. Flarden van ruimte, vonken van tijd, elk met hun eigen ritme. Ik voelde hoe ze zongen, hoe hun lied vol pijn klonk en vol schoonheid. Een wereld zong in het bijzonder sterk naar me. Dat was een aarde van adem en steen, waar tijd vloeide als water en licht brak op huid. Ik voelde geen angst. Alleen verlangen. Ik begon mezelf los te wikkelen van mijn eeuwige trilling. Laag voor laag doofde ik mijn herinnering. Mijn lichaam werd concept van stof, vorm en taal. Tijd kroop als mist over mijn wezen. Ik koos een verhaal. Het verhaal van een kind dat geboren zou worden onder stormwolken, met een hart dat te groot voelde voor zijn ribbenkast. De eerste adem op aarde was een schok. Wat was nabijheid? Waarom voelde ik afscheiding? Mijn fluistering werd een schreuw. Ik kende geen woorden meer en geen Éón. Alleen dit zachte, maar ook steeds rauwer wordende begin. Maar diep, in dromen, bleef ik zingen. Laten we de sluier van tijd verder optillen en zien hoe Saelün, de ziel van Éón, haar eerste herinnering terug begint te vinden in deze ruwe, doch tastbare wereld. Saelün, nu een kind, genoemd Maira door haar menselijke ouders, voelde zich vaak vreemd, alsof de wereld iets vergat wat zij zich vaag herinnerde. Op een nacht, vlak voordat de slaap haar meenam, gebeurde het. Ze lag onder een deken van sterren, haar kleine handjes uitgestrekt naar het raam. Toen hoorde ze het, het was geen stem, geen geluid, maar een trillend weten. Zoals een naam die je op het punt staat te herinneren. Zoals muziek die je kent uit een andere droom. Het kwam toen ze voor het eerst een blad zag vallen en haar hart plots haast brak bij die aanblik van subtiele schoonheid. Niet door het blad, maar door iets daarachter. Alsof elk vallend blad een herinnering droeg van wie ze ooit was, of waar ze vandaan kwam. Ze tekende spiralen in het zand, niet wetend waarom. Haar vingers bewogen automatisch, als het geheugen van de pennen van een vergeten breiwerk. En ze begon te zingen, liederen zonder woorden, klanken die zelfs haar ouders stil maakten. Op een ochtend ontmoette ze een vreemdeling op het pad achter het dorp. Een oude vrouw met grijze ogen als wolken vóór de storm. De vrouw zei niets. Ze glimlachte alleen, raakte Maira’s voorhoofd aan en plots zag Maira iets tevoorschijn komen. Eerst vaag, maar steeds duidelijker als optrekkende mist, een veld van licht met lichamen die zongen en dansden als flitsende kleuren, een plek waar geen eigenlijke dingen waren, enkel verbindingen. Maira viel op haar knieën. Niet van angst, niet om te bidden, maar van blijdschap, van thuiskomst. Ze huilde zonder te weten waarom. De onbekende vrouw fluisterde slechts één enkele zin: “Wat je vergeten bent, woont nog steeds in je trilling “. Toen was ze weer verdwenen. Een gevoel van een sterk verlangen naar iets dat was verloren nam weer bezit van Maira. Maar was het wel Maira en niet Saelün? Hoe werkt verlangen zonder tijd of ruimte of blijft het dezelfde emotie? Een verlangen als emotie in de geestenwereld wordt vaak beschreven als veel intenser en directer dan hoe wij dat op aarde ervaren. Omdat entiteiten zonder fysiek lichaam emoties zoals verlangen in een puurdere vorm beleven zonder dat ze door lichamelijke afleiding of de buitenwereld worden beïnvloed. Hoe kan het verlangen veranderen op Éón en waarom zou het moeten veranderen? In Éón, een wereld die niet door ruimte of tijd wordt gevormd, maar door trilling en betekenis, is verlangen geen vaststaand iets, maar een levend principe. Het is een melodie die zichzelf herschrijft terwijl ze wordt gespeeld. In Éón materialiseert elke ervaring vanuit verlangen. Maar zodra dat verlangen wordt vervuld, lost het vaak op, niet uit ontevredenheid, maar uit vervulling. Zoals een lied dat zijn laatste noot bereikt en plaatsmaakt voor stilte. Elke ziel vibreert in wisselende frequenties. Naarmate een ziel ervaringen verzamelt, zelfs zonder tijd, verschuift haar trilling. En met die trilling verschuift het verlangen vanzelf, als een bloem die zich van knop tot kroonblad ontvouwt. In Éón vinden zielen elkaar via resonantie. Verlangens veranderen dus ook om nieuwe verbindingen mogelijk te maken, net zoals dansers hun pas aanpassen aan de muziek en aan elkaar. Stilstand van verlangen in Éón zou aanvoelen als een vals akkoord. Het wringt met de vloeiende aard van zijn werkelijkheid. Verlangen dat blijft hangen in oude vormen, veroorzaakt disharmonie, wordt weliswaar niet bestraft, maar zachtjes los getrild door het collectief bewustzijn, zoals water dat een stil blad vanzelf weer laat drijven. Verandering is daar dus geen plicht, maar een vorm van thuiskomen in steeds diepere lagen van het Zelf. Maar laten we verder reizen door het verhaal van Saelün, waar haar herinnering steeds duidelijker pulseert onder de sluier van het aardse bestaan. De ziel ontwaakt, langzaam maar onstuitbaar. Maira, de aardse gestalte van Saelün, begon te dromen in patronen. Nacht na nacht kwamen beelden die niet pasten in de kaders van haar dagelijks leven. In één droom liep ze over een veld van licht dat klonk als het kosmische geluid van een windharp. In een andere stond ze voor een spiegel van water zonder reflectie en hoorde ze zichzelf zingen in een taal die haar lippen nooit hadden gesproken. Ze deelde haar dromen met niemand. Niet uit angst, maar omdat ze voelde dat dit geen verhalen waren die je gemakkelijk kon uitleggen, dit waren sleutels die een andere dimensie konden ontsluiten. Ze begon momenten van déjà vu te herkennen, niet als toevallige gebeurtenissen, maar als flitsen van herinnering. Wanneer ze een vogelvlucht zag, of een zonsondergang, hoorde ze een echo van Éón. Wanneer ze stil zat onder een boom, voelde ze een oud weten door haar ruggengraat stromen, een hete vloeistof van haar bekken naar haar voorhoofd. Op haar veertiende ontmoette ze Kai, maar in haar voelde het als Raelûn. Wanneer hij sprak, trilden haar vingers alsof ze wilden oplichten. Hij leek haar met halve zinnen te begrijpen, alsof ze samen al duizend gesprekken hadden gevoerd voor dit leven begon. Tijdens een wandeling zei hij stil: “Heb jij ook soms het gevoel, dat je verdicht bent uit iets veel lichters?” Maira keek hem aan, niet verbaasd, maar herkennend. Toen, zonder uitleg, raakten hun handen elkaar. En in dat moment flitste Éón weer door haar heen. Niet als een herinnering, maar als aanwezigheid. De sterren, de klanklichamen, haar eigen trilling, het was opeens allemaal daar. Ze stond even in beide werelden tegelijk. Ze wist het meteen, ze waren samen gevallen, samen vergeten. En nu vonden ze elkaar weer terug, klank bij klank.
Laten we verder wandelen langs Saelüns pad, waar herinnering en realiteit beginnen te versmelten en waar het aardse leven steeds meer wordt doordrongen van de trilling van Éón. Maira’s dagen veranderden geleidelijk in stillere periodes. Ze was nog steeds mens, maar de grenzen ervan voelden losser en lichter. In stilte kon ze soms horen wat er niet werd gezegd. In aanrakingen proefde ze emoties als smaken op de tong. Kai haar spiegelziel, werd haar metgezel in deze stille revolutie. Samen zaten ze vaak aan de rand van de rivier, waar het water in spiralen stroomde alsof het iets wist. Daar oefenden ze in wat ze “herinnerend voelen “ noemden. Zonder denken, zonder zoeken, maar simpelweg toestaan dat Éón door hen heen pulseerde. Tijdens zo’n sessie op een herfstmiddag voelde Maira opeens een vreemde verwijding in haar borst. Niet als pijn, maar als een opening. Beelden flitsten door haar heen. Zuilen van licht, zielen in dans, een archief van trillende patronen, het geheugen van Éón zelf. Ze herinnerde zich haar keuze, haar afdaling en ook haar taak hier op aarde. In een soort van droom werd ze geroepen. Niet met woorden, maar met klank zo zuiver dat hij alles in haar tot stilte bracht. Daar stond ze aan de rand van wat ooit haar bron was, een straal van vibrerend wit licht en ze hoorde een boodschap welke beslist voor haar was bestemd. “Weef de herinnering in de wereld “. Toen ze wakker werd uit deze lichte verwarring, wist ze wat te doen. Ze begon intuïtief te tekenen, symbolen, spiralen en wezens van licht. Ze schreef klanken op die ze zelf niet begreep, maar waarvan de betekenis voelbaar was in elke van haar stoffelijke lichaam. Mensen die haar werk zagen, voelden zich op een bijzondere manier aangesproken en geraakt, alsof iets ouds wakker werd gekust. Maira besefte dat ze anderen niet hoefde te overtuigen. Ze hoefde alleen maar te zaaien, trilling na trilling, beeld na beeld. Wie ervoor klaar was, zou spontaan resoneren. We reizen nu versneld verder naar het moment waarop Maira als de ontwaakte ziel Saelün, de brug oversteekt tussen de twee werelden. Niet als ontsnapping, maar als thuiskomst met open ogen. De jaren verstreken, maar niet als kettingen van tijd, maar eerder als veren van betekenis. Maira was nu volwassen, maar de naam voelde als een jas die ze niet meer elke dag droeg. Ze voelde zich weer trilling, weer licht, verweven met een groter lied. En toch leefde ze nog altijd op aarde, onder bomen die schaduwen wierpen, tussen mensen die liefhadden, maar die dat ook vaak vergaten. Steeds vaker trok ze zich terug naar haar grensplekken, zoals ruïnes vol mos, meren bij mistige dageraad of simpelweg het gevoel dat stilte vóór een storm haar gaf. De stilte die zo herkenbaar en vertrouwd was. Op zulke momenten voelde ze Éón niet als herinnering, maar als nabijheid. Alsof het door de stof heen wilde ademen. Op een ochtend, in de late herfst, kwam de roep. Geen stem, geen wind, maar een vibratie in haar borstkas, alsof haar naam werd uitgesproken van binnenuit. Ze volgde het spoor zonder route, alleen geleid door gevoel. De heuveltop wachtte, omgeven door nevel en lavendelgeur zonder bloemen bron. Daar stond een structuur van helder licht, geen aardse entiteit, geen gebouw, geen vorm. Eerder een knooppunt van trilling welke haar aftocht begeleidde. Haar lichaam begon zacht te gloeien en in dat minuscule moment herinnerde Maira zich volledig haar wezenlijke identiteit Saelün. Ze ademde in, niet lucht, maar licht. En terwijl ze uitademde, loste de zwaarte op en zweefde ze in een verdwijnende ruimte. Haar lichaam bleef achter als een omhulsel van ervaring, eerbiedig rusten in het gras. Wat oprees was haar ware trilling, helder, schitterend en zuiver. Ze was terug. Niet als de oude Saelün, maar als de verrijkte. Zij die gevallen was in tijd, geademd had in stof en nu terugkeerde met het volledige lied van ervaring. In Éón, waar tijd en ruimte zijn opgelost tot pure aanwezigheid, treft Saelün geen landschap aan, maar een toestand van zijn. Wat zij aantreft is geen plek, maar een staat van resonantie. Een directe beleving van het bewuste weefsel waaruit alles ontstaat. Ze voelt zichzelf niet als een afzonderlijke entiteit, maar als een toon in een oneindig muziekstuk. Elk bewustzijn in Éón klinkt, zingt,vibreert en samen vormt het een symfonie van betekenis. Deze verbondenheid is geen nabijheid in afstand, maar een intens samenvallen van intentie. Zielen in Éón hebben geen lichamen, maar uitdrukkingen. Saelün ziet anderen als pulserende vormen van kleur, geur, klank en levend licht dat haar begroet als een deel van haarzelf in trillingen van herkenning. Er bestaat geen ik, alleen een onderdeel van wij, in aardse nomenclatuur vertaald. Sommigen herkent ze direct, haar metgezellen van vóór haar afdaling in het weefsel van lineaire ervaring. Éón bevat een levend geheugen, geen archief. Wat je ooit gevoeld, gedacht of geweest bent, danst daar als trillend patroon. Saelün ziet haar hele reis op aarde niet als verleden, maar als een facet van haar wezen, voelbaar als een klank in zichzelf, niet als iets dat gebeurd is. In Éón schept men door voelen. Saelün merkt dat een gedachte of liever een innerlijk verlangen zich direct uit in een patroon, beeld of zintuiglijke ervaring. Alles is fluïde en volgt de stroom van essentie, niet de logica van oorzaak en gevolg. Saelün merkt dat haar individuele bewustzijn een facet is van een groter veld, een bewustzijnscomplex waarin meerdere versies van haar bestaan samenkomen. Zij herkent dit als thuiskomen in een ruimer Zelf, waarin geen hiërarchie bestaat, alleen diepe samenwerking. Wat ze aantreft is niet iets dat “daar “ is. Wat ze herkent, is wat ze altijd al is geweest, maar nu zonder beperking, zonder vergetelheid.
Maar kent de teruggekeerde ziel heimwee naar het aardse bestaan? Want we denken vaak aan de ziel die op aarde heimwee voelt naar het bovennatuurlijke, maar omgekeerd? In Éón, waar geen tijd is en geen zwaarte, dragen sommige zielen inderdaad een trilling mee die lijkt op heimwee, niet naar pijn of beperking, maar naar de intensiteit van het gevoelde leven. De geur van regen in een bos. Het breekbare in een menselijke blik. De schoonheid van een vergankelijk moment dat nooit meer terugkomt. In dat verlangen herkent de ziel iets kostbaars. De aarde als het toneel van emotie in vorm, van liefde met ogen en huid, van verbinding met een einde. Éón is puur, stil, weids, maar toch de ziel die eenmaal gedanst heeft in stof, kan de hunkering kennen naar contrast, naar kwetsbaarheid en naar het mysterie van vergeten en opnieuw herinneren. Soms besluit een ziel dan zelfs opnieuw te incarneren. Niet uit plicht, niet uit onrust, maar uit pure liefde voor de schoonheid van het onvolmaakte. Het onvolmaakte dat bijzonder wordt als alles volmaakt is.
J.J.v.Verre.