Toen Ria even naar buiten keek zag ze de vrouw weer voor haar etalage staan. Van achter de kassa observeerde ze de opmerkelijk mooie vrouw: buitenlands type, honingkleurige huid, donkere ogen, sluik zwart haar. Alles wat ze zelf niet had en niet was. Zo had ze er zelf graag uit willen zien – als kind al -; het zou zo mooi hebben gepast bij haar boutique. Ze draaide zich om naar de passpiegel en bekeek haar eigen bleke gezicht, haar lichtgrijze ogen, haar kort, blond, stekelig piekhaar – oerhollands melkboerenhondenhaar.
De vreemde vrouw buiten bleef maar kijken naar de jurken en mantelpakken in de etalage. Na een poosje liep ze door en bleef op enige afstand staan om snel iets te tekenen of op te schrijven in een bloknootje. Net als vorige keer.
Het was bijna half een. Er waren geen klanten in de zaak. Een mooi moment om even te sluiten en verderop een kop koffie en een broodje gezond te nemen.
Bij de kinderkledingwinkel op de hoek zag ze de vrouw opnieuw. Weer stond ze, zo onopvallend mogelijk, vluchtig aantekeningen te maken. Ria liep op haar toe.
‘Ik wil u toch even vragen…’ zei ze met een vriendelijke glimlach.
De vrouw schrok. Het was of ze zich betrapt voelde.
‘Ik heb u dit ook bij mijn kledingboutique zien doen. Waarom doet u dit eigenlijk, als ik het u vragen mag?’
‘Ik maak kienderkliertjes,’ prevelde de vrouw verlegen.
Ria moest een glimlach onderdrukken. Het accent klonk zo grappig, vertederend.
‘Maar ik verkoop alleen dameskledij.’ Ze wees op haar winkeltje – Ottens Fashions.
‘Ik wil ook wel maken klieren voor vrouwen,’ zei de vrouw bedeesd. ‘Als u mij opdracht geeft.’
Een illegale buitenlandse vrouw, dacht Ria. Eentje die maar moet zien hoe ze hier een poot aan de grond kreeg. Zou zo’n mooie exotisch vrouw niet een baantje bij haar in de zaak kunnen krijgen, misschien part-time? Als ze werkelijk verstand had van kleding? Dat accent hoefde geen belemmering te zijn, klanten zouden het juist ‘enig’ vinden. Dan hoefde ze de zaak ook niet tussen de middag een half uur te sluiten als ze een broodje ging eten.
‘Laten we daarginds samen koffie gaan drinken. Ik ben Ria. Ria Ottens.’
‘Leah Remigolski.’
Ria moest de naam een paar maal herhalen voor ze die zonder haperen kon zeggen.
‘Ik tracteer,’ zei Ria toen ze even later een tafeltje voor twee in de drukke lunch-room gevonden hadden. ‘Ben je illegaal in Nederland?’ Leah knikte en Ria vroeg haar hoe ze juist hier was verzeild, in dit kleine kustplaatsje aan de Noordzee. Moeizaam naar de juiste woorden zoekend vertelde Leah over haar situatie. Vaak gebruikte ze Engelse en andere buitenlandse uitdrukkingen. Toch kon Ria haar relaas redelijk goed volgen.
Leah was niet zo lang geleden in haar eentje uit Israel gekomen maar haar familie kwam oorspronkelijk uit Rusland. In Israel was ze verliefd geworden op een Palestijnse man die gruwde van de conflicten en moordpartijen die daar plaats vonden. Er bestaat niet zoiets als een verschil in ras tussen Palestijnen en Joden, had hij beweerd. Hij had lijken zien liggen na een aanslag en niemand kon de Palestijnse doden onderscheiden van de joodse. In het ziekenhuis waar hij werkte werden Palestijnse en joodse baby’s geboren en die zagen er allemaal vrijwel hetzelfde uit. Als twee baby’s per ongeluk verwisseld zouden worden, een Palestijnse en een joodse, zou niemand het kunnen merken. Alle verschillen tussen de twee groepen mensen worden vanaf de geboorte door de omgeving kunstmatig gecreëerd: taal, opvoeding, kledij…
‘Waar is je vriend nu?’ vroeg Ria.
‘Hij is killed. Gedood.’ Leah veegde met een zakdoekje in haar ogen. ‘Shrecklecheh zach!’
‘Gedood? Door wie?’
‘Palestijnen.’
Ze zwegen en dronken van hun koffie.
Ria wilde het nu maar over iets anders hebben. ‘En toen ben je dus naar Nederland gekomen…’
Leah knikte. ‘Ik wil weg daar, ik word gek, ik ben eerst helemaal over mijn toren.’
‘En je ontwerpt en maakt zelf kleding; heb je dan een werkplaats of atelier?’
‘Nee, ik maak klieren gewoon bij mij in huis op de kuikentafel.’
Ria kon het niet nalaten te glimlachen.
‘Eerst ik werk bij een man in een klein bakkerij. Hij is moslim. Maar de man nu is erg ziek – ziek aan zijn klootzakken.’ Ze wees op haar kruis. ‘Hij gaat dood. Bakkerij closed. Unlucky man, shlimazel, like my father. Ik heb erg medelijding met hem.’
‘Testiculaire kanker, of hoe heet zoiets?’
Leah keek haar niet begrijpend aan. ‘Wat bedoelt dat?’ Toen drong het tot haar door. ‘Ah yes, kanker, kanker van de klootzakjes – bij mannen.’
Een ontroerend verhaal Rudolf Paul, bijzonder knap geschreven!
5 sterren