Het plafond van mijn kamer zit vol met barsten. Terwijl ik me omdraaide en probeerde te slapen merkte ik dat het ineens stil was. De vogels die nooit rekening hielden met mijn slaapritme waren tot mijn verbazing koest. De wind was stil gaan liggen waardoor de boomblaadjes geluidloos aan de bomen hingen. Normaal gesproken hoorde je altijd vage stemmen uit de woonkamer beneden, nu was er alleen die stille, akelige stilte. Ik ging rechtop zitten, alert door deze plotselinge stilte, keek schichtig om me heen om vervolgens op te schrikken van een hard geluid die de stilte doorbrak. Het was een voertuig. Nieuwsgierig geworden keek ik uit het raam en zag een busje voor ons huis stoppen. Geschrokken trok ik mijn hoofd terug uit het raam in de hoop dat ik ongezien was gebleven. Uit het zicht van de mensen in het busje luisterde ik naar de geluiden. De motor die stopte, deuren die werden dichtgesmeten. Toen ik voetstappen hoorde en me afvroeg waar die naar op weg waren werd er aangebeld. Van schrik kon ik me een paar tellen niet bewegen, in die tijd liepen mijn ouders naar de deur toe. In de volgende minuut hoor ik geschreeuw, dan houd ik het niet meer. Ik weet dat ik niet naar beneden mag, dat ik me moet verstoppen of moet vluchten maar ik kan mijn ouders toch niet zo laten? Alle bevelen negerend loop ik de trap af, de woonkamer in, naar de gang toe. Vanaf de deur zie ik rode vlekken op de muur en vloer liggen. Ze waren net zo rood als de nagellak die mijn moeder altijd op haar voeten deed. Toen ik opkeek was het laatste wat ik van mijn moeder zag een huilende, bloedende en gebroken vrouw met open wonden in haar gezicht. Haar kleren waren aan flarden gescheurd en ze werd vastgebonden bij mijn vader in het busje gesmeten. Terwijl ik schreeuwend naar buiten rende voelde ik dat angst en wanhoop mijn lichaam overnamen. De angst die ik al die tijd had genegeerd en die zich diep in mijn hart had verborgen, de wanhoop die ik nooit wilde voelen uit angst voor wat ik dan zou doen. Ze namen me over en zorgden ervoor dat ik een beslissing nam die me mijn rest van mijn leven zal achtervolgen: ik sprintte de deur door, greep de tas voor noodgevallen in het gangpad en rende de straat op achter het busje aan.
–
Ik moet en zal mijn ouders redden, het moet, na ruim twee uur rennen ben ik nog vast besloten. Ik zal mijn ouders bevrijden ze mogen me niet worden afgenomen. De achtervolging zelf was tot nu toe niet zeer moeilijk, door alle onverharde wegen en dorpjes kon het busje niet al te hard rijden. Het was echter lastiger om uit het zicht van de mensen in het busje te blijven. Maar het was me gelukt. Nu zaten de ontvoerders zo’n honderd meter verderop. Ik was verborgen in het struikgewas, zij hadden zich gevestigd op een open plek. Omdat mijn maag knort haal ik de rugzak van mijn schouders. Terwijl ik mijn honger stil denk ik na over alles wat ik van deze mensen weet zodat ik hun zwakke plekken kan ontdekken. Mijn eerste ontmoeting met de deze mensen was op school.
Zeven jaar eerder
“Laila, opstaan! Vandaag is het zover, je mag naar school!” Vrolijk sta ik op uit bed om de trap af te huppelen, ik mag naar school, eindelijk. Terwijl ik de keuken in huppel zie ik een doos op tafel staan. Om de doos zit groen-wit gestippeld pakpapier en bovenop de doos zit een grote paarse strik. Verbaasd kijk ik naar mijn ouders die aan de andere kant van de tafel glimlachend toekijken. “Ik heb mijn cadeautjes gisteren toch al gehad?” Vraag ik, gisteren was ik namelijk zes geworden. “Dat weten we, maar we wilden dit cadeau bewaren voor vandaag,” antwoordt mijn vader. Opgewonden klim ik op mijn stoel zodat ik bij het cadeau op tafel kan komen, zodra het papier er af is zie ik een tas. Hij is lichtblauw, met een bruin beertje op de voorkant. Hij houdt zijn pootje omhoog, het is net alsof hij wil zwaaien naar mij. Blij zwaai ik terug.
Als ik mijn ontbijt op heb, stoppen mijn ouders mijn schoolboeken en eten in de gloednieuwe tas. Daarna lopen mijn vader en ik samen naar school toe. Hoewel ik totaal geen idee heb wat me te wachten staat ben ik totaal niet zenuwachtig, ik weet dat Maja, mijn buurmeisje, bij me in de klas zal komen, dat stelt me gerust.
–
Mijn vader is vertrokken, Maja en ik zitten samen aan een tafeltje en kijken met grote ogen de klas rond. Ik ben de jongste, Maja is een jaar ouder dan mij maar ze mocht niet eerder naar school toe van haar ouders omdat die het niet veilig genoeg vonden. De taliban werkten ook niet mee met het idee dat er meisjes les zouden krijgen. Mijn ouders waren net zo, maar doordat een goede vriend van papa hier les geeft en hij heeft beloofd dat hij Maja en mij zal beschermen als er iets gebeurd ging papa overstag. Het is namelijk nog steeds oorlog, ook al is de taliban verslagen, ze zijn nog niet tegengehouden. Hoewel ik nooit les heb gehad weet ik best veel over de taliban, dat hebben papa en mama me verteld omdat ze vinden dat ik moet weten waarom bepaalde dingen zo zijn hier. We mogen namelijk geen muziek maken, ook foto’s maken is verboden. Het is nog erger dat het vliegeren ook verboden werd, papa vertelde me altijd zulke mooie verhalen over de wedstrijden in zijn dorp. Elk jaar werd er namelijk een vliegerwedstrijd gehouden, alle jongens uit het dorp deden mee met een zelfgemaakte vlieger. Al deze vliegers hadden lange maar vooral scherpe touwen, daarmee kon je het touw van een andere vlieger doorsnijden. Als er een vlieger was afgevallen werd deze door de rest van de kinderen uit het dorp achterna gezeten, als je de vlieger als eerste vond had je een mooie trofee voor boven je bed. Maar de vliegers die in het begin uit de lucht vielen waren niet zo interessant. Het ging iedereen om het laatste gevecht. Want uit al die vliegers bleven er uiteindelijk maar twee over, die twee vliegers hadden de rest overleefd. Het enige wat ze nog moesten doen om te winnen was de andere ten onder brengen. En als jouw vlieger als enige over was had je gewonnen. Samen met degene die de verliezende vlieger te pakken kreeg. Papa heeft vaak meegedaan aan deze wedstrijden, dat kun je zien aan de littekens op zijn handen. Het jaar waarin papa de wedstrijd won was ook het jaar waarin de taliban het vliegeren verboden, samen met vele andere dingen. Ik hoop nog steeds dat de taliban ook uit ons dorp worden verdreven en niet alleen uit de grote steden zoals Kabul, de hoofdstad. Die zes jaar geleden, tien dagen na mijn geboorte bevrijd werd. Maar een dorpje ten oosten van Baghlan wordt blijkbaar snel over het hoofd gezien. De taliban heeft hier vrij spel, dat is ook de reden waarom het zo moeilijk was om mij naar school te laten gaan, het mag niet. Gelukkig hoef ik nu in ieder geval nog geen boerka te dragen, over vier jaar is het pas zover, maar dat zien we dan wel.
“Hé, dromerige sufkop, let eens op.” Ik kijk op en zie een ruige man voor me staan. Hij heeft een donkere huid, kort zwart krullend haar. Verder draagt hij een lang gewaad, hij ziet er niet onaardig uit, als je het geweer dat aan zijn rechterzijde hangt wegdenkt. “Sorry meneer, ik was even afgeleid het spijt me,” zeg ik hakkelend. Beschaamd kijk ik naar beneden, de man die het wel grappig lijkt te vinden lacht kort.
“Jaja, het is al goed. Let voortaan beter op en laat je aandacht niet verslappen, dat maakt je zwak. Nu jij en je vriendinnetje de eerste meisjes zijn die hier sinds zes jaar op school komen moet je je goed gedragen zodat je het niet voor de rest verpest. Jullie dienen namelijk als proefpersonen, als het goed gaat met jullie twee mogen er misschien “Jaja, het is al goed. Let voortaan beter op en laat je aandacht niet verslappen, dat maakt je zwak. Nu jij en je vriendinnetje de eerste meisjes zijn die hier sinds zes jaar op school komen moet je je goed gedragen zodat je het niet voor de rest verpest. Jullie dienen namelijk als proefpersonen, als het goed gaat met jullie twee mogen er misschien meerdere meisjes hier les komen volgen. Dus verpest het alsjeblieft niet, dan heeft mijn dochtertje een kans op een betere toekomst,” Zegt de man, hij probeert zijn emoties te verbergen bij die laatste woorden maar dat lukt hem niet al te best. “Jij bent mijn enige hoop.. alsjeblieft, doe je best.” Dan pas dringt het tot me door, dit is niet iemand van de taliban, dit is de vriend waar papa het over had, Josef. Zijn dochtertje heet Mimi, zijn vrouw is vermoord door de taliban omdat ze weigerde een boerka op straat te dragen terwijl het 35 graden was.
–
Mijn eerste echte ontmoeting met de taliban was een half uur na het bezoek van Josef, ze kwamen de klas binnen lopen, om vervolgens achter de tafel van mij en Maja te blijven staan. Ze stonden daar maar, kijkend, luisterend en observerend. Toen ze weer vertrokken fluisterde een van de twee iets tegen de docent. Ze keek met schichtige ogen mijn kant op om vervolgens weer snel haar blik af te wenden. De man die iets had gefluisterd liep mijn kant op, zijn harde donkere blik maakte me bang. “Kom mee,” zei hij nors, ik wilde niet, maar toen ik dacht aan wat Jozef me eerder die dag had verteld wist ik dat ik geen andere keuze had. Toen ik opstond voelde het alsof iemand een groot stuk lood in mijn schoenen had gestopt. Ik negeerde dat zware gevoel in m’n benen en liep achter de man aan de gang in. Toen hij stil stond waren we alleen, buiten op het plein was het stil. Er was niemand te zien en eerlijk gezegd was het bijna griezelig. Maar al gauw bleek dat ik me druk maakte om niks, of was dat onterecht? “Vermaak je je een beetje?” Werd me gevraagd, “J-j-ja,” antwoorde ik stotterend, “de klas is leuk en de leraar is erg aardig.” “Oké mooi, als je zo goed je best blijft doen de rest van het jaar hoeven je ouders niks meer te vrezen. Ga nu maar terug naar je klas.” Verward door de laatste opmerking liep ik het klaslokaal weer binnen. Wat bedoelde die man daarmee?
Het heden
Ik had het brood op, deze herinnering was ik vergeten. Hij kwam ineens boven drijven maar nu vielen er een aantal puzzelstukjes in elkaar. Ik wist namelijk dat mijn ouders altijd al een hekel hadden aan de taliban. Ook wist ik, dankzij de papieren uit mijn vaders kantoor, dat ze zich bezighielden met zaken die hun niks aangingen. Op die papieren stonden plattegronden van de gevangenis aan de rand van ons dorp. Eens in de zoveel tijd hoorde ik ze ‘s nachts het huis uit glippen, de volgende dag stond er in de krant altijd een bericht over een ontsnapte gevangene. Ze zijn er nooit achter gekomen wie deze operaties hadden uitgevoerd, dat dacht ik tenminste. Maar nu werd het me ineens duidelijk, alles leek op zijn plek te vallen. Zoals de taliban die de afgelopen weken steeds vaker bij ons thuis langskwamen, dat was om te kijken wat mijn ouders aan het uitvoeren waren. Ook de zoektocht door ons huis, met het smoesje dat iemand gisteren belangrijke documenten had gestolen uit de bibliotheek. Misschien dat deze in ons huis waren verborgen zonder dat we er vanaf wisten. Die zoektocht draaide niet om die zogenaamd gestolen documenten, ze wilden kijken of er papieren waren in papa’s kantoor die hun aanwijzingen gaven. Ook de ruzies die papa en mama hadden in diezelfde periode vielen op zijn plek. In hun ruzies kwam er namelijk altijd een bepaald onderwerp voorbij dat ik voorheen nergens kon plaatsen.
Drie maanden geleden:
Ik zat bovenaan de trap op mijn hurken en keek naar een dichte deur. De taliban waren langs geweest, ze hadden het hele huis ondersteboven gekeerd. Gisteren was ik de hele dag bezig geweest met het opruimen van mijn kamer, nu was hij na hoogstens tien minuten nog rommeliger dan eerst. Mijn kleren lagen door de kamer verspreid, alle boeken waren uit de kast getrokken. Niks lag meer op zijn oude plek. Ik wilde klagen bij mijn ouders, vragen waarom ze dit hadden gedaan maar ik kreeg geen antwoord. Integendeel, ik was zonder eten naar boven gestuurd, ‘ik moest leren wanneer ik mijn grote mond moest houden.’ Het onderwerp lag duidelijk gevoelig. Dat was precies de reden waarom ik hier nu zat, luisterend naar mijn ruziënde ouders. Mijn vader was flink tekeer aan het gaan: “Ik weet het, als we verder gaan riskeren we haar, maar wat moeten we anders doen!? Moeten we de rest laten stikken, tientallen mensen laten sterven? Als wij in hun plaats zouden staan hadden we hetzelfde verwacht.” “Dat kan je nu misschien wel zeggen, maar wie weet wat er zou gebeuren? Mensen doen onverwachte dingen als ze in het nauw gedreven worden.” “En dat is nou precies wat wij ook moeten doen. Als we voor haar kiezen nemen we precies de keuze waarvan ze willen dat we die nemen. We moeten haar blijven beschermen ja, maar niet stoppen. Het laatste wat we willen is dat ze macht over ons krijgen, dan moeten we dat vooral niet laten gebeuren.” “Laat me eens uitpraten, je hebt gelijk over wat je net zei. Wat ik alleen probeer te zeggen is dat je er niet vanuit kan gaan dat ze dezelfde beslissingen zouden nemen als ons als de rollen omgedraaid zouden zijn. En wat we ook doen, ze zal nooit volledig veilig zijn net als wij. En mochten we beslissen te stoppen, niemand kan ons dat kwalijk nemen! Echter het kan ook onze dood betekenen. Ik weet het gewoon niet, het is zo ingewikkeld.” Ik hoor hoe mijn moeder huilt, snikkend leunt ze tegen mijn vader aan. Ik zie hun schaduwen door de deur heen en besluit dat dit het juiste moment is om naar boven te gaan. Terug op mijn kamer denk ik nog eens goed na over wat ik zojuist allemaal had gehoord.
Het heden:
Het werd me nu duidelijk wie papa en mama met ‘ze’ bedoeld hadden. Al die tijd had ik alleen maar vermoedens gehad maar nooit gaf ik mezelf toestemming om eraan te denken, maar nu bleek dus dat ik gelijk had gehad, al die tijd al. Mijn ouders hadden het over mij, ze wilden mij opofferen voor hun vrienden en voor hun vrijheid maar tegelijkertijd vroegen ze zich ook af of dat juiste beslissing zou zijn. Ze vochten namelijk niet alleen voor hun eigen vrijheid maar ook voor die van hun vrienden en landgenoten en misschien nog wel het belangrijkste: ze vochten ook voor mijn vrijheid. Maar als ik er niet meer was om die vrijheid mee te maken, zouden mijn ouders dan nog van diezelfde vrijheid kunnen genieten? Wetende dat ik er nog bij had kunnen zijn. Mijn ouders, vechtend voor ieders vrijheid, hadden voor een moeilijke keuze gestaan en uiteindelijk de beslissing genomen waarbij ze het beiden mee eens waren. Ze zouden doorgaan met vechten, desnoods tot het einde, maar ze zouden nooit, never nooit, mijn leven in gevaar brengen, zelfs al betekende dat ze voor nu hun vrienden zouden moeten laten sterven. Tenminste, dat was wat ze besloten hadden. Het viel nu allemaal op zijn plek, want vanaf die dag waren mijn ouders heel wat minder avonden weg. Totdat mijn vaders vriend gepakt werd. Diezelfde avond gingen mijn ouders als twee natuurrampen tegen elkaar, een vulkaanuitbarsting tegen een orkaan. Nog nooit heb ik ze zo boos gehoord. Ik was bang, bang voor wat er zou komen en bang voor wat de toekomst met zich mee zou brengen. De volgende dag ging ik naar school toe, mijn vader wilde me niet brengen, hij had dingen te doen die niet konden wachten zei hij. Op school kwamen de taliban langs om te kijken hoe ik en Maja ervoor stonden. Die avond moest ik alleen eten, mijn ouders zaten in hun slaapkamer. Toen ik in bed lag hoorde ik ze voor het eerst sinds tijden weer ‘s nachts vertrekken. Maar tegen mijn verwachting in waren ze er, toen ik de volgende ochtend beneden kwam, niet. Ik liep naar de slaapkamer, die op slot bleek te zitten. In de rest van het huis was ook geen spoor van ze te vinden. Naarmate de tijd verstreek voelde ik me steeds gestresster. Waar waren mijn ouders? Op school kon ik me niet concentreren, de docent zei dat als ik niet beter zou gaan opletten ik mocht vertrekken. De schooldag die anders zo snel voorbij ging duurde nu eindeloos lang. Toen de dag eindelijk was afgelopen en ik het schoolplein afliep stond mijn vader me op te wachten. Ik rende naar hem toe en sprong in zijn armen. Ik was zo bang dat ze nooit meer terug zouden komen, toen ik zijn sterke armen om me heen voelde viel er een grote last van mijn schouders. Alles was goed gekomen. Wat ze ook hadden gedaan, ze hadden het overleefd. Die avond speelden we spelletjes en hadden we heerlijk typisch Afghaans eten. Het was de beste avond die ik in tijden had meegemaakt, maar hij zou net zo eindigen als hij begonnen was: met angst en wanhoop. Het was namelijk de avond waarop alles veranderde, het was de avond waarop ik naar de barsten in mijn plafond keek, de avond waarop mijn ouders werden ontvoerd.
Verbluft keek ik voor me uit. Waarom was dit nooit eerder in me opgekomen? Ik kon er niet te lang over nadenken omdat er beweging rondom het kampvuur ontstond. Het vuur werd gedoofd. Ineens drong het tot me door dat ik snel actie moest ondernemen als ik mijn ouders nog zou willen redden. Ze waren niet voor niks opgepakt, in de ogen van de taliban hadden ze de wet overtreden. In de ogen van elk ander mens waren de reddingsacties een daad geweest van dappere mensen die niet zomaar over zich heen lieten lopen. Een daad van mensen die zich inzetten voor een betere wereld. Deze mensen waren nu opgepakt en ze werden naar de hoofdstad van de taliban gebracht om daar voor de rechter te komen. Dat had ik al die tijd gedacht, maar deze ’misdadigers’ zouden de rechtbank nooit te zien krijgen. Niet als het aan mij lag tenminste, de taliban dacht er waarschijnlijk precies hetzelfde over. Of toch niet, want als het aan mij lag zouden mijn ouders nooit de rechtbank zien omdat ik ze daarvoor al bevrijd had. In tegenstelling tot de taliban die mijn ouders al vermoord zouden hebben voor ze goed en wel in de hoofdstad aan waren gekomen. Er was nu één dag verstreken, de hoofdstad was zo’n drie reisdagen verweg. Nog twee dagen voordat mijn ouders hun ondergang tegemoet gingen. Ik besluit om nu te gaan slapen en morgen tijdens het volgen van het busje een plan te bedenken.
De volgende dag
Ik word ruw gewekt door het dichtslaan van deuren en het starten van een motor. Met een schok sta ik op, om vervolgens weer duizelig in elkaar te zakken. Ik besef me dat ik eerst moet wachten totdat de duizeligheid zover gezakt is dat ik normaal kan opstaan om de achtervolging in te zetten. Zo snel mogelijk stop ik alles in de tas. Die tas had ik mee gegrist toen ik het huis uit rende. Hij stond altijd klaar in de gang voor als ik moest vluchten. Het busje was ondertussen weg gereden, snel liep ik erachter aan. Ineens kreeg ik een plan. Ik kon het busje niet veroveren, daarvoor was ik te klein maar dat was ook niet nodig. Het enige wat ik wilde was dat mijn ouders zouden kunnen ontsnappen, via de oude laadklep aan de achterkant van het busje. Het probleem was echter dat ik bij het busje moest komen om die klep te kunnen openen, als dat al mogelijk was. In de tas zat echter wel een mes, het zou dus moeten kunnen lukken. Als er geen gat in het dak van het busje had gezeten tenminste. Het gat op zich was geen enkel probleem, datgene wat uit het gat stak was dat echter wel. Ik kon namelijk niet doodleuk het busje bespringen als één van de ontvoerders via dat gat de hele omgeving in de gaten hield. Hoe moest ik ongezien in zijn buurt zien te komen?
–
Toen de zon net na zijn hoogste punt was, had ik mijn plan uitgewerkt. Het was onbezonnen maar de kans op slagen was aanwezig. Een andere keuze had ik niet. Ongeveer een kilometer verderop zou ik in actie komen. Het afgelopen uur was ik het busje voorbij gerend. Aangezien er maar één weg was en het busje wel op het punt moest komen dat ik in mijn gedachten had moest dat goed komen. Maar toen ik de zoveelste bocht omsloeg kwam ik bij een grotere weg aan. Het was er ontzettend druk, er reden auto’s. Ze kwam van alle kanten, ik was verbaasd. Nog nooit had ik zoveel auto’s bij elkaar gezien. Wat me echter nog meer verbaasde was, dat deze weg me niet bekend voor kwam. In al die jaren dat ik samen met mijn ouders door de omgeving was gereden waren we deze weg nog nooit tegengekomen. Dat was vreemd, omdat we hier nog nauwelijks drie weken geleden langs gereden waren. Het drong tot me door dat deze weg nieuw was. Dat was slecht nieuws. Op een asfaltweg kan en mag je veel sneller rijden dan op een zandpad. Ook werd het voor mij verdomd lastig om het busje bij te houden. En dan moest ik nog hopen dat ik het goede busje op het oog had. Anderzijds had het ook een voordeel, omdat je op deze snelweg niet zomaar je hoofd uit de auto kon steken. Mijn gedachten werden onderbroken door het geluid van een motor. Hij kwam van achteren, het busje. Ik had verder geen tijd om na te denken over het gebouw aan de overkant van het kruispunt, wat was dat voor iets? Ineens stopte het geluid achter me, snel draaide ik me om. Hadden ze me ontdekt? Was het voorbij en kwamen ze nu op me af? Hoe goed ik de omgeving ook afspeurde, ik zag niks. Na een tijdje besloot ik voorzichtig terug te gaan lopen. Ik moest en zou te weten komen wat er aan de hand was. Behoedzaam loop ik de bocht om, ineens zie ik iemand op me aflopen. Ik voel hoe de adrenaline door mijn lichaam wordt gepompt en vlieg de struiken in. Ineens zwaar ademend bekijk ik de man die langs loopt. De man draagt een lange witte afghaanse jurk, een tulband en zwarte schoenen. Verder heeft hij een gebruinde huidskleur, een grote neus, een zwarte sik en kleine priemende blauwe ogen. Hij zoekt de omgeving af. “Ik kan het niet vinden, o grote Sahim.” Roept hij naar de mensen in het busje. “Het ventiel moet ergens anders heen zijn gerold.” Ik voel dat de adrenaline zich vervangt voor opluchting. Ze waren niet naar mij op zoek, ze hadden me nog niet betrapt. Ik loop door het struikgewas heen om dichter bij het busje te komen. Op zo’n tien meter afstand zie ik dat er niemand bij het busje staat, ze zijn allemaal aan het zoeken naar het vermiste auto onderdeel. Dan valt het me op dat het busje scheef staat, twee van de vier banden zijn lek. Hoe kan dat nou? Ik sta aan de kant van de lekke banden. Dan zie ik een voet uit de onderkant van de auto komen. Op de nagels zit rode nagellak. Ik wil opspringen en juichen, mijn ouders, zij hebben de banden leeg laten lopen door de ventielen eraf te draaien. Natuurlijk, waarom ook niet. Hoe had ik ooit kunnen denken dat mijn ouders nooit zelf een ontsnappingspoging zouden wagen. Als je toch moet sterven kun je maar beter vechtend ten onder gaan, dat hebben ze me altijd al verteld. Ik rende de bosjes uit en duik onder de auto. “Stelletje sukkels,” hoor ik iemand roepen. “Er is iets kwijt en jullie gaan dat met z’n allen zoeken en laten het busje onbewaakt achter. Ik had verwacht dat jullie toch nog iets zouden opsteken van jullie leider.” “Maar o grote Sahim, u heeft zelf gezegd dat wij de rest van de weg moesten onderzoeken terwijl u de andere kant zou doen.” “Dat zei ik inderdaad, maar ik heb nooit gezegd dat het busje onbewaakt moest blijven. In tegenstelling, ik heb bevolen dat het busje altijd bewaakt moet zijn. En dat niemand die misdadigers uit het oog mag verliezen.” Geïrriteerd loopt de leider naar het busje toe, terwijl hij dat doet bukt hij zich om onder het busje door te kijken. Net voordat ik betrapt word, voel ik dat twee sterke handen mijn enkels grijpen en ze me door het gat heen trekken het busje in. Het is donker, ik zie geen hand voor ogen en het stinkt verschrikkelijk. Als ik me omdraai zie ik een silhouet, een vrouw op haar knieën, met haar handen voor haar mond. Ze kijkt me aan, in haar ogen zie ik angst, verbazing en hoop. Nadat we elkaar een moment hebben aangestaard pakt ze me vast en omhelst me. “Ooh Laila, ik dacht dat ik je nooit meer terug zou zien,” zegt mijn moeder snikkend. “Het spijt ons zo erg, we hadden het nooit moeten doen. Dan zou dit nooit gebeurd zijn.” Mijn vader legt een hand op mijn schouder, als ik opkijk zie ik tranen in zijn ogen blinken. “Ben je het echt?” Vraagt hij met een trillende stem, wat heb ik die stem gemist. “Ja,” fluister ik, “ik ben het echt. Ik ben gekomen om jullie te helpen.” Ontroerd kijkt mijn vader naar mijn moeder, “Ik heb je verteld dat ze nooit naar onze bevelen zou luisterend om te vluchten als er ooit iets met ons gebeurd.” Glimlachend kijkt mijn moeder terug, “Je weet wat je moet doen?”
–
Het is nu een half uur later, ik sta nog steeds in het stinkende busje. De banden zijn opgepompt en we rijden nu richting het nieuwe kruispunt. “Denk aan wat we hebben gezegd,” fluistert mijn vader in mijn oor. “Zometeen maak je het slot kapot met je mes, bij drie springen we het busje uit.” Ik knik en begin met trillende handen aan het slot, na een paar keer flink wrikken springt het open. Mijn moeder kijkt via de voorkant naar buiten, er zit een klein kijkgat in het busje waardoor de ontvoerders naar binnen kunnen kijken. “Het stoplicht nadert, het staat nog steeds op groen,” zegt ze, de kleine trilling in haar stem verraadt de spanning die ze voelt. Er volgen een paar akelig lang durende seconden, waarin we alle drie wanhopig met telepathische gedachten het stoplicht proberen te manipuleren. Het moet op rood komen te staan. We kunnen moeilijk uit een met vijftig kilometer per uur rijdend auto springen. “Het staat nog steeds op groen, nog maar drie auto’s en dan zijn we ervoor bij,” de spanning is nu duidelijk hoorbaar in mijn moeders stem. Ik kom naast haar staan en houdt haar hand vast terwijl we samen naar het stoplicht kijken. Dan gebeurt het, alsof het de wanhoop in het busje voelt, het stoplicht springt op oranje. Meer heb ik niet nodig, ik ren zo snel als ik kan naar mijn vader toe die klaar staat bij de deur. “Bij drie springen,” zegt hij. “Eén…, twee…, DRIE.” Terwijl het het laatste woord schreeuwt springen we het busje uit. Zodra we de grond onder onze voeten voelen beginnen we zo snel mogelijk de weg over te steken om bij het struikgewas te komen. Eenmaal daarin zouden ze ons niet meer kunnen volgen. Drie rijbanen moeten we oversteken voor we onze vrijheid tegemoet gaan. Nog maar twee, ineens hoor ik schoten achter me. Ik draai me om en het dringt tot me door wat we vergeten waren. De man die via het gat in het busje naar buiten kijkt had een geweer vast gehouden dat hij nu zonder aarzeling gebruikt. Ik schreeuw tegen mijn ouders dat ze op moeten schieten. Maar een busje heeft niet zoveel bewegingsvrijheid. Na twee dagen nauwelijks gelopen te hebben zijn mijn ouders hartstikke stijf. Ze komen niet snel genoeg voor uit. Terwijl de kogels rakelings langs ons heen vliegen ren ik terug om ze mee te trekken. Mijn moeder pakt mijn pols en trekt zich tegen me aan. “Laila, je hebt het geweldig gedaan maar nu moet je rennen en zorgen dat dit niet je einde wordt. Ren, wij komen achter je aan.” “Maar mama, laat me je helpen, ik…” “Laila, nee,” zegt mijn vader nu streng. Alsof ik een snoepje probeerde te stelen in plaats van hun levens te redden. “Je gaat nu verder, we komen eraan. Geef deze oude mensen even de tijd om op te starten, straks haal ik je met gemak in.” Voegt hij er met een grijns aan toe. Het dringt tot me door dat ik moet doen wat ze zeggen, hoe langer we hier blijven staan, hoe kleiner onze overlevingskans wordt. “GRIJP ZE, LAAT ZE NIET ONTSNAPPEN.” De ontvoerder zijn uit het busje gestapt en rennen nu onze kant op. Ik laat mijn moeders pols los en sprint richting het bos zonder goed voor me uit te kijken. Auto’s toeteren en komen piepend tot stilstand, nog steeds wordt er geschoten. Ik let alleen nog maar op mezelf en ren. Doordat ik niet voor me uit keek zag ik de man, Sahim, die me aan het opwachten was niet. Als ik tegen hem op bots is het te laat.
–
Terwijl hij me in de houdgreep neemt probeer ik schoppend, bijtend en krabbend
mezelf te bevrijden. Als ik hem in zijn kruis trap, krimpt hij ineen als een klein schoothondje dat net te horen heeft gekregen dat hij niet zomaar op het tapijt mag plassen. Ik maak me los uit zijn hand en geef nog een extra trap. Schreeuwend probeert hij me met zijn voeten te tackelen maar hij mist. Sahim draait zijn hoofd naar me toe, zijn ogen spreken boekdelen, haat stralen die uit, pure haat. Als hij spreekt is zijn stem kalm, kalm in tegenstelling tot zijn ogen. Die kalmte jaagt me de stuipen op het lijf, “Vlucht maar, Laila,” hij spreekt mijn naam uit alsof het een herkauwde drol van een kameel is. “Ga maar, ren het bos in. Het maakt niet uit hoe snel je rent of waar je heen gaat. Ik zal je vinden, jou en je ouders. Door jouw ouders op te offeren zouden ze mijn leven beter maken maar je hebt het verwoest. Ik zal wraak nemen voor deze actie, dat zweer ik. En ik kom altijd mijn beloftes na. Ik zou maar snel vluchten naar pappie en mammie voor ik je hier ter plekke vermoord!” Bij die laatste woorden verliest hij zijn zelfbeheersing, hij staat op en schreeuwt ze uit. Ik ren als een gek het bos in en kijk niet meer om.
–
Na een tijdje kom ik bij een open plek terecht, ik besluit dat ik nu wel genoeg heb gerend en ga zitten op een omgevallen boomstam. Als ik ben uitgehijgd vraag ik me af wanneer mijn ouders zullen komen. Hoe weten ze überhaupt dat ik hier ben? Ik beslis om terug te lopen en mijn ouders te gaan zoeken.
–
Voorzichtig stap ik door het bos heen, ik probeer zo min mogelijk geluid te maken. Het bos is zo akelig stil dat elk zuchtje klinkt als een kanonschot. Met een grote omweg ben ik weer richting de weg gelopen. In een hoor het geluid van een knappende tak. Wie is dat? Mijn ouders of Sahim? Misschien is het wel een wandelaar. Voorzichtig kijk ik langs de boom waar ik achter stond. De voetstappen komen steeds dichter bij. “Kom op volhouden, we zijn bijna veilig. Dan kunnen we rusten,” hoor ik een stem zeggen. Het is mijn vaders stem, zodra ik dat door heb kom ik achter de boom vandaan en loop ik op ze af. Blij dat we allemaal nog leven en alles toch nog goed is gekomen vergeet ik de woorden van Sahim en loop richting mijn vader om hem een knuffel te geven. Dan besef ik me dat er iets mis is. Ik zie het aan zijn ogen, op zijn shirt zit bloed. Hij heeft iets op zijn nek liggen wat hij nu voor mijn voeten op de grond legt. Terwijl hij naast mijn moeder knielt blijf ik verbluft staan. De blijdschap die een enkele seconden geleden nog mijn gevoelens had overheerst was verdwenen. In plaats daarvan was er alleen nog maar angst, want mijn moeder lag op de grond. Terwijl mijn vader haar probeerde te reanimeren liet ik mijn blik over haar lichaam glijden. Haar kleren waren doorweekt met bloed. Mijn ogen zochten het pad wat mijn vader had afgelegd. Ook daar lag een spoor van bloed. Terwijl het tot me door drong dat de hoeveelheid bloed die mijn moeder had verloren veel te veel was keek mijn vader op. Hij zocht mijn blik en zei de woorden die ik vreesde, “Ze is dood.”
–
De volgende weken gingen in een waas van verdriet, woede en angst voorbij. Verdriet over de dood van mijn moeder. Mijn moeder die me altijd, overal bij hielp met haar eindeloze geduld. Mijn moeder die altijd wist wat goed voor me was en voor me zorgde. Ze was nu weg en zou nooit meer terugkomen. Het ergste was nog dat we geen fatsoenlijke begrafenis konden houden voor haar. Ik was woedend op de mensen die haar hadden vermoord. Woedend op de mensen die haar dat hadden aangedaan, wat ze ons hadden aangedaan. En ik was bang, bang voor wat er nu zou gebeuren. Hoe het verder moest gaan. Maar ik was nu tenminste niet meer alleen. Mijn vader, die wist wat we moesten doen nam de leiding. Ik kon niks meer, zo ontdaan was ik. In de paar dagen na de ontsnapping doorkruisten we het hele bos. We moesten het land uit vluchten vertelde mijn vader me. Het was hier niet meer veilig, terug naar ons dorp konden we niet. Verder hadden we ook geen familie bij wie we terecht konden. Lopend en liftend zijn we bij de grens van Afghanistan en Iran gekomen. Ergens rond die tijd kwamen we terecht in groep mensen. Zij waren ook op de vlucht. Al gauw bleek dat dit een groep was met aardige mensen die, net zoals wij, door omstandigheden alleen nog konden vluchten als ze wilden overleven. We liepen wat af elke dag. Na zo’n anderhalve week, waarin mijn schoenen waren versleten tot een dun laagje leer, kwamen we een vrachtwagen tegen. De chauffeur wilde ons, in ruil voor heel wat geld, wel richting Turkije brengen. Het oorspronkelijke idee was om via Iran naar Turkije te vluchten. Vanuit daar zouden we dan in Europa terecht komen. In Europa zou alles goed zijn, Europa was veilig zei iedereen. Europa was rijk en gaf steun aan vluchtelingen zoals wij, we zouden er een nieuwe leven kunnen beginnen. Na de afschuwelijke reis in de vrachtwagen kwamen we aan in Turkije. We hadden een week achter elkaar met zo’n dertig personen in een vrachtwagen gezeten. Er was geen licht, geen ruimte om te bewegen en geen wc. Ook was er nauwelijk voedsel en het ergste was nog het zuurstof gebrek. Er waren wel een paar luchtgaten maar die konden niet te groot worden gemaakt. Anders zou de politie dat zien en zouden ze ons oppakken en terug naar Afghanistan brengen. Tenminste, dat vertelde de chauffeur ons, die leugenaar. Maar goed, na een week waren er zeven mensen gestorven door de manier waarop ze ons vervoerden. Ik verloor in die week bijna al mijn hoop. Het enige lichtpuntje was mijn vader, hij sprak me telkens weer moed in, soms wel meerdere keren per dag. Aangekomen in Turkije werd al snel duidelijk dat we lang niet de enige waren die besloten hadden om via Turkije Europa in te trekken. Al snel werden we gedumpt in een vluchtelingenkamp. De situatie was een hoopje ellende. Het is lastig om eraan te denken. Elke dag was er een les voor alle kinderen uit het kamp, ik ging er ook naar toe. Op een dag moesten we een gedicht schrijven over onze situatie en wat we ervan vonden, dit waren mijn gedichten:
Gedicht 1
Ooit, toen alles nog fijn was.
Ooit, toen mama nog bestond.
Ooit, voordat alle ellende begon.
Ooit is lang geleden,
Ooit is nu voorbij.
We kunnen het niet meer veranderen,
het is zoals het is.
Het leven is nu anders,
en we zullen het moeten accepteren.
Gedicht 2
Lang geleden,
toen alles nog fijn was,
mama was nog niet dood,
papa had geen zorgen,
en ik ging fijn naar school.
Lang geleden,
voor alle ellende begon,
toen we nog niet op de vlucht waren,
had ik nog hoop.
Lang geleden,
die tijd is voorbij,
we moeten niet blijven hangen,
in hoe het het zou kunnen zijn.
Lang geleden,
ik had gewild dat het anders was gegaan,
maar ik moet het laten gaan.
Gedicht 3
Zoveel mensen komen hier,
en weinig gaan er weg,
waarom geeft iedereen het op?
Het is hier ellendig,
geen dekens,
geen tent,
nauwelijks water en eten,
maar we leven en zijn bij elkaar.
Zoveel mensen hebben het opgegeven,
hun moed verloren om verder te gaan,
nog steeds hopen ze op een goede afloop,
maar ze weten allemaal, dat die uiteindelijk verloren zal gaan.
In totaal hebben mijn vader en ik zo’n twee weken in het kamp doorgebracht. Toen zijn we ontsnapt door een gat in het hek en op een voorbijrijdende trein gesprongen. Die trein reed helemaal van Turkije naar Nederland toe. Het was een ouderwetse trein met tussenwagons. In zo’n tussenwagon was ruimte om te staan. Mijn vader en ik hebben daar een halve dag doorgebracht. Daarna reden we een station binnen. Later bleek dat het station van Den Haag te zijn. Op het moment dat we in Nederland aankwamen ging alles ontzettend snel. Toen we ontdekt werden door de politie, wilden ze ons onmiddellijk terugsturen naar Afghanistan. Samen met mijn vader vluchtte ik de straat op, er waren ontzettend veel mensen, ze droegen allemaal spandoeken en schreeuwden iets over een Lilli en Howick. Al snel kwamen we erachter dat dat ook vluchtelingen waren die uit het land werden gezet. Toen de politieagenten die de achtervolging hadden ingezet zich ook in de menigte mengden ontstond er enige oproering. Het was de protesterende mensen namelijk niet duidelijk waarom de politie zich met het protest ging bemoeien. Toen het ze duidelijk werd gemaakt dat het om twee verdwaalde vluchtelingen ging die terug naar hun vertrekland moesten worden gebracht werden we al snel ontdekt. Met weinig beleid werden we een podium opgeduwd om daar ons zegje te doen. Ik vertelde het verhaal, ik vergat niks en vertelde. Toen mijn verhaal ten einde was gekomen was het stil in de menigte. Totdat een politieagent me van achteren in de boeien probeerde te slaan. Als één persoon kwam iedereen in opstand, ze bestormden het podium en zeiden dat we moesten blijven. Ze mochten ons niet het land uitzetten. Dankzij die actie mochten we asiel aanvragen. Daarna was het wachten geblazen. Wachten op antwoord, je mag blijven of vertrekken. Maar we hadden geluk, één van de protesterende mensen werkte bij Ter Apel. Doordat ik mijn verhaal zo uitgebreid had verteld hoefden we daar alleen nog maar langs te komen voor onze gegevens. Ook werd onze gezondheid gechecked, alles was in orde. Bij de IND moest papa allemaal ingewikkelde vragen beantwoorden over zijn verleden. Omdat we waren erkend als vluchteling ging het proces een stuk sneller. Omdat ik dertien was kreeg ik een aanmeldgehoor zoals dat heet. Na het aanmeldgehoor werden we doorgestuurd naar de COA. Omdat ik minderjarig was en onder begeleiding van een volwassene was het voor mij vooral veel wachten en luisteren naar gesprekken die ik niet interessant vond. Ik wist namelijk al welke opleiding mijn vader had gedaan en hoe onze reis was verlopen. Toen we een
verblijfsvergunning kregen van de COA zouden we eerst naar een kamp in Heumensoord gaan, maar dat werd gesloten. Toen kwamen terecht bij een gastgezin. Mijn vader zocht werk en na een tijdje konden we een eigen huis huren. Ik ging weer naar school en maakte nieuwe vrienden. Het ging goed met me, soms had ik nog heimwee naar mijn vroegere school en naar Maja. Elke dag miste ik mijn moeder nog steeds, we hebben een hoekje ingericht voor haar. Haar lievelingsbloemen staan op een tafeltje samen met een foto. Mijn vader werkte als schoonmaker, hij hield het huis bij van mensen die het zelf niet meer konden doen. Doordat hij flexibel was in zijn werktijden, zorgde hij er altijd voor dat hij klaar was tegen de tijd dat ik thuiskwam van school. Tot een zekere dinsdag, zoals altijd stak ik rond kwart over drie de sleutel in het slot en stapte de gang in, deed mijn schoenen en jas uit toen ik ineens de stilte opmerkte. Stilte, dezelfde stilte die voorafging aan elke keer dat er iets naars gebeurde. Verlamd kijk ik om me heen, wat is er aan de hand. Wetend dat ik niet de rest van mijn leven in de hal door kan brengen sta ik langzaam op en loop naar de woonkamer. Als ik de deurklink omlaag wil duwen merk ik dat mijn handen trillen als een gek. “Rustig aan,” fluister ik tegen mezelf, “er is vast niks aan de hand. Papa haalt gewoon een flauwe grap uit.” Terwijl ik mezelf moed inpraat, hoor ik een schreeuw van boven komen, papa. “Ik kom eraan,” roep ik ineens. Alle angst is verdwenen, mijn vader is in nood en ik moet hem helpen. Als ik de trap op ben gerend en de gang in kijk, zie ik dat de slaapkamerdeur open staat. Snel loop ik naar binnen toe en zie degene die ik uit alle macht had geprobeerd uit mijn gedachtes te verbannen. Iemand die een belofte had gedaan waarvan ik nooit had gedacht dat hij die na zou komen, Sahim. Hij staat met zijn rug naar me toe en kijkt naar mijn vader die op bed ligt, er drupt iets op de vloer. Als het tot me doordringt dat het bloed is haal ik geschokt adem. Mijn vader, het zal toch niet, is hij… Terwijl ik de stoel die naast de deur op de gang staat oppak om hem tegen Sahim aan te gooien, draait hij zich om. In zijn ogen lees ik haat af, diezelfde pure haat. Om zijn mond hangt een dun laagje speeksel, op zijn lange jurk zit bloed. Terwijl ik met alle kracht die ik in me heb de stoel boven mijn hoofd til, brengt Sahim zijn arm omhoog. Dan pas zie ik wat hij vast heeft, een pistool. Het schot laat het hele huis trillen, terwijl ik op de grond val en alles zwart begint te worden zijn de laatste woorden die ik hoor, “Ik zei toch dat ik altijd mijn beloftes na kom.”
het is een erg lang verhaal, ik ben het aan het lezen.
ik ben klaar het het verhaal, tip splits het verhaal en plaats het verhaal los van elkaar, dan gaan meer mensen het misschien lezen. ik vond het verhaal echt keigoed