Achttien jaar geleden maakte een vrouw die veel te knap en veel te intelligent voor mij was haar FwB-relatie met mij uit. Friends with benefits zijn met iemand zijn die eigenlijk veel te knap en veel te intelligent voor je is, is heel fijn. Ik kan het iedereen aanraden. Ik vond het jammer dat ze het uitmaakte.
Misschien was ik verliefd op haar. Ik had mijn verliefdheid tegen haar nooit echt uit kunnen spreken, als deze er inderdaad was geweest. Ik had dat nooit gedurfd. Ik heb een minderwaardigheidscomplex. In mijn hoofd verschuilt zich iets dat voortdurend fluistert, dat mooie dingen die mij overkomen van vlietende aard zijn. Mooie dingen horen niet bij iemand als ik. Zij hoorde niet bij iemand als ik. Iedereen die ons samen zag, moet dat hebben gezien. De fluisteraar herinnerde me er continu aan. Alle partners die ze na me kreeg bevestigden het.
Ik denk dat zij een bekentenis van mijn liefde met mild genoegen ter kennisname zou hebben aangenomen. “Ik vind jou ook lief”, had ze waarschijnlijk gezegd. En ze had het gemeend. Het was alles wat ik van haar had willen horen. Het zou niet echt genoeg zijn geweest, maar ik zou me erbij neer hebben gelegd. Want dat was wat de fluisteraar me aan zou raden.
Onze mailwisselingen lazen als paarse proza. Ze hield van archaïsch taalgebruik. Ik hield me tijdens het schrijven niet in. En als ze terug schreef, was alle onnodig moeilijke taal tussen ons gerechtvaardigd. Onze mails waren evangeliën en als je ze niet begreep, waren ze niet voor jouw ogen bestemd. Er sprak niet zozeer liefde uit de mails, maar ontzag. Ik had een ontzag voor haar, die ik achttien jaar later nog steeds niet verloren ben.
Ze dwong ontzag af, door haar verfijndheid en haar regaliteit. Ze was in alles beheerst. Als ze me aanraakte, was dat alsof alles in een groter plan paste. Haar vingertoppen precies zacht genoeg. De plekken op mijn lichaam, strategisch bepaald. Ik smolt. Zij keek toe en zag dat het goed was.
Ik zou verdriet moeten voelen als ik terugdenk aan hoe ze het uitmaakte. Dat verdriet is er ook wel, maar het overheerst niet. Wat overheerst is verwondering. Want er was één moment waarop ze niet regaal was. Het enige moment van zwakte dat ik bij haar heb kunnen zien. Het moment rijmde zo niet met alles wat onze relatie tot dan toe was, dat ik het toen niet begreep. En nu ik hierover schrijf, begrijp ik het nog minder.
Het was de laatste keer dat ik bij haar thuis zou zijn. Ze had een week eerder onze relatie beëindigd. Er was geen ruzie. Er was mijn gedempte verdriet en haar wens om een fijne vriendschap op een volwassen manier af te sluiten. Met een knuffel en wat daar verder uit mocht komen.
We zaten naast elkaar op de bank in haar huiskamer. Zonder dat ik het aanvankelijk door had, was ze begonnen te huilen. Duidelijke, dikke druppels over haar gezicht, een trillende lip. Maar verder geen geluid. Haar lichaam was versteend. Het was alsof alleen haar ogen en misschien een fractie van de mimische spieren in haar gezicht haar mochten verraden, terwijl de rest van haar lichaam als een fort haar in bescherming nam. Maar ik zag het. Ik vroeg wat er was. Ze zei niets. Ik vroeg niet door.
Onze relatie was niet exclusief. Zowel zij als ik zagen anderen. Ik moet eerlijk zijn. Ik zag veel anderen. Ik denk nu dat dat niet altijd goed was. Ik zag mensen om de verkeerde redenen. Als ik maar genoeg minnaars kreeg, zou ik me op een gegeven moment misschien beter over mezelf voelen. Ik wilde de fluisteraar wegneuken.
Mogelijk is dit een reden geweest waarom ze het met me uitmaakte. Ik had te veel drama. Niet met haar, maar ze zag het met lede ogen aan.
Er is een reden waarom ik dit nu beken. De tranen waren niet het enige moment van verwondering. Het begon toen ze later op de avond mijn promiscuïteit aanhaalde.
Ze vroeg me om ook aandacht voor haar te hebben. Het was een letterlijke vraag. Ze wilde dat ik aandacht voor haar had, naast alle andere dates, scharrels, FwB’s en vriendinnen waar ik naar op zoek was. En haar vraag was geenszins onredelijk. Aandacht voor elkaar is belangrijk. Alles bloedt dood als je elkaar niet meer ziet staan.
Maar nooit eerder vroeg ze mij iets. Dit was voor het eerst dat ze me dit vroeg. De vraag op zich was niet raar. De manier waarop wel. Het was alsof ik een ander persoon voor me had. Haar houding was niet hetzelfde zoals die altijd was. Haar stem klonk letterlijk als een gekwetst meisje van hooguit 12 jaar, toen ze het me vroeg. Toonhoogte, woordkeuze, uitstraling, alles van een kwetsbaar kind in plaats van de regale vrouw.
En ik lachte. Ik lachte haar niet uit, maar de situatie was zo vreemd. Waar was haar beheersing? Dit was niet de vrouw die ik kende. Dit was niet zij, toch?
Ik had niet moeten lachen. Ik had toen beter dan mezelf moeten zijn en misschien haar moeten helpen om weer de regale vrouw te worden die we van haar gewend waren. Ik had moeten vragen wat zij nodig had of waar deze kwetsbaarheid vandaan kwam. Maar ik deed dat niet. Ik heb haar daarna nooit meer gezien.
Ik heb nooit geweten wat zij echt nodig had. Ik heb het nooit gevraagd. Ik hoop dat ik ooit onbewust in onze relatie haar gegeven heb wat zij nodig had. Zeker weten doe ik dat niet. Dat spijt me. Ze verdiende beter. Ik hoop dat het vandaag de dag goed met haar gaat.
De vragen die ik haar had moeten stellen spoken door mijn hoofd zodra ik aan haar denk. Ik zal nooit antwoorden krijgen. Het is te lang geleden en het ontzag is te groot.
pinlijk mooi