Het beloofde een bijzonder drukke dag te worden voor Gérard Verschueren. Er lagen zes tijdschriften voor hem op de tafel. De kalende man, nauwelijks één meter vijftig groot, schoof over en weer in zijn grote bureaustoel en spreidde de bladen liefkozend uit tot hij de covers goed zag. Sommige voorplaten waren degelijk, de meeste ronduit verschrikkelijk.
Alles samen had hij niet minder dan tweeëndertig besprekingen voor zich; de telling deed hij altijd de avond voordat hij zich aan de belangrijkste taak van de maand wijdde – veel belangrijker dan zijn weinig tot de verbeelding sprekende baan als boekhouder voor een bedrijf dat voor veehouderijen mest verwerkte. Het ging om recensies van romans, dichtbundels en verhalen in speculatieve en andere niche-genres, zoals SF, fantasy en horror, maar ook thrillers en zelfs feelgood. Gérard gaapte; het was dan ook pas half acht ‘s ochtends. Hij had twee koppen koffie gedronken en een boterkoek gegeten. Een echt ontbijt was hem te prozaïsch; zoiets was alleen aan cultuurbarbaren besteed.
Hij ging staan, boog voorover en probeerde zijn rug wat te ontspannen. Al dat zitten, zowel voor zijn baan als voor zijn échte taak, brak hem de laatste tijd zuur op. Hij was natuurlijk ook geen jonge man meer.
Het rook muf in zijn werkkamer; Gérard trok een gezicht. Hij slenterde naar het raam en zette het helemaal open. De aanblik van de verwilderde tuin ontmoedigde hem ook vandaag weer. Het was niet dat Gérard geen groene vingers had; de tijd ontbrak hem om werk te maken van zijn – hij durfde het nauwelijks nog zo te noemen – siertuin. Hij zuchtte diep, haalde zijn schouders op en gunde zichzelf een eerste portie troost. Hij nam een Joya de Nicaragua uit het kistje op de commode. Het was tijd om aan de slag te gaan.
Al gauw vulde sigarenrook de kamer. Met beheerste hand sloeg Gérard de bladzijden van het eerste tijdschrift, Fantasy Fate, om. Hij had het afgeleerd om wild magazines te doorbladeren, op zoek naar lekkere brokken. Een vast ritme en gewoonten waren belangrijk. Ze bezorgden hem rust en … Hij vloekte. Een AI-gegenereerde binnenplaat! Het blad ging er duidelijk op achteruit.
Gérard bladerde verder en vond de eerste aangekruiste pagina. Ach ja, een recensie van ‘HobgoblinQuest’. Hij herinnerde zich die van gisteren. Games herbespreken deed hij normaal niet, want hij haatte computers. Toch liet hij zijn ogen snel over de recensie dwalen; je wist maar nooit. Misschien was ze zo slecht geschreven, dat hij ook zonder game-achtergrond het stuk genadeloos de grond in kon boren. En jawel. Hij onderlijnde driftig enkele fout gespelde woorden en een heleboel verkeerd gebruikte uitdrukkingen. En dat voor een stuk van, hij telde het even na, nauwelijks tweeëntwintig zinnen. Deze recensie zou hij laat vanavond wel herbespreken. Een venijnige opsomming van alle taalfouten en wat welgemikte verwensingen aan het adres van de zwakzinnige recensent, een zekere M. Vahlkamp, zouden in dit geval volstaan. Het was hoogstens een kwartiertje werk om iemands dag om zeep te helpen. Was elke herbespreking maar zo’n eenvoudige klus. Gérard glimlachte voldaan. Dit was alvast een binnenkoppertje.
Hij sloeg nog enkele bladzijden van het dikke magazine om, zong intussen met snerpende stem een Frans wijsje uit zijn kindertijd, en zag het dikke rode kruis dat hij gisteren vreugdevol naast een veel langer stuk had gezet. Daar was ze, de eerste échte bespreking, na een bladzijdenlang ‘kort’ verhaal. Fantasy Fate was vanzelfsprekend een tijdschrift dat nauwelijks goed genoeg was voor hygiënische doeleinden op het toilet, maar één ding deed de redactie wel goed. De waterhoofden daar publiceerden verhalen, veelal van bedenkelijke kwaliteit, zij aan zij met hun recensies ervan, soms zelfs meerdere per verhaal. Gérard begon zijn maandelijkse herbespreekdag dan ook steevast met precies dit blad, omdat het zoveel keuze bood. De titel van de recensie die hij had aangekruist, luidde: ‘Een moeilijk evenwicht in de trollenwereld’. Dat klonk tegelijk kritisch en knullig. Ha, daar zou hij wel een kluif aan hebben.
Net toen hij het artikel wilde lezen, hoorde hij de vervelende geluiden die bij de schoolgaande jeugd horen. Fietsbelgerinkel, TokTok-video’s of hoe heette die rommel, en natuurlijk de onaangenaam hoge stemmen van zowel meisjes als jongens. De jeugd en haar geraas! Je zou denken dat een voortuin het lawaai op afstand hield. Helaas, nu de anders zo dikke heg stilaan gaten vertoonde … Hij moest echt dringend werk maken van zijn tuin. Enigszins verstoord stond Gérard op en sloot het raam. De muze mocht niet gehinderd worden!
Hij tikte zijn sigaar af in de asbak. Zijn voorkeur ging uit naar de duurste merken. In het ons-kent-ons van het recensentenwereldje was zijn prijzige smaak bekend; af en toe kreeg hij dan ook een kistje toegestuurd van een wanhopige criticus, vergezeld van een brief in beverig handschrift, met de vraag om ‘alstublieft toch geen recensie van mij meer te herbespreken want ik doe toch ook maar mijn best meneer en laat ons ons concentreren op de literatuur zelf.’ Alleen al het schrijnende gebrek aan komma’s in zo’n brief zorgde ervoor dat Gérard de volgende keer nog veel harder op de man speelde bij het herbespreken van een stukje. Dit waren goede sigaren, uitstekende zelfs, dat dan weer wel. Hij blies langzaam rook in de lucht.
Met een grijns op het gezicht las hij de trollenwereld-bespreking. ‘Eeuwige zoektocht naar een goede verhouding tussen show en tell’, ‘matige afwisseling van korte en lange zinnen’, ‘twist van mijlenver zien aankomen’ en dan, natuurlijk, de eindnotering … Vierenhalve ster op een totaal van vijf! Ja, zo kende hij dit soort blaadjes wel. Eerst de boel onderzeiken en dan eindigen met een luxenotering. Daar zou hij meteen korte metten mee maken.
Hij schoof de overige magazines aan de kant, stond op en opende de kast achter zich. De Remington Compact Portable wachtte op hem. Het ding was een onverwoestbare tank. Hij had het al in zijn bezit sinds 1967. Zijn tank, zoals hij de typemachine liefkozend noemde, was toen al dertig jaar oud geweest. Al tikkend op zijn tank had hij in de loop der jaren menige bespreking van wat broodnodige context voorzien.
‘Écrasons les dilettantes!’ Gérard, die tweetalig was opgevoed en zich daar graag op liet voorstaan, zette de Remington voorzichtig op het tafelblad, haalde er de beschermkap af en ging met een dun borsteltje langs de toetsen. Hij hield erg van de dagelijkse rituelen waartoe zijn tank hem uitnodigde. Vervolgens blies hij langs drie kanten door het toestel. Hierbij schoot hij in een langdurige hoestbui. Hij mikte ten slotte een fluim in de prullenmand. Een matige recensent zou hem ongetwijfeld aanraden om minder te roken; Gérard, herbespreker die hij was, wist dat de oplossing eerder lag in nóg duurdere sigaren. Hij zette zich dan ook kuchend aan zijn typemachine en tikte heel beschaafd:
VERLAET MET VAART VERVANGEN!!!
De immer teleurstellende recensent Tom Verlaet emmert in zijn bespreking van de vertelling ‘Marjories kasteelgeheim’ een eind weg over Mariella Terduyns onregelmatige vertelritme. Even dacht ik dat Verlaet zijn eigen stukje analyseerde, maar nee, de beste man had het wel degelijk over Terduyns proza.
Hoe men, zegge en schrijve in het gezegende jaar 2024, nog met clichés durft te komen aanzetten zoals ‘Wissel korte zinnen met lange af.’ Het is godgeklaagd! Duitse auteurs geven al decennialang, om niet te zeggen eeuwenlang, het goede voorbeeld. De enige goede zinnen zijn heel lang. Bijzin binnen bijzin binnen bijzin. Een volledig verhaal kan verteld worden binnen het bestek van nauwelijks drie zinnen. Als je goed schrijven kan, dat spreekt.
Bon, Terduyn heeft er in haar verhaal blijkbaar een twintigtal nodig. Passons, alle begin is moeilijk. Het is alvast niet slecht voor een verhaaltje van ongeveer zevenhonderd woorden. Ik turfde bij Verlaet honderdentwaalf zinnen. Ja, dat leest u goed. Honderdentwaalf! Wie leest zoiets? Om niet te zeggen: wie schrijft zoiets?
Het is enkel om u, achtbare lezer van Welbesproken, op te voeden dat ik mij ertoe verwaardig soms vrij korte zinnen te schrijven. Nummer per nummer voer ik de gemiddelde zinslengte op, tot u – oh, glorieuze dag – eindelijk klaar bent om de Klassieken te lezen.
Ha, die Verlaet. Ik herinner me dat het kereltje, nog kleiner van stuk dan uw eerbiedwaardige herbespreker, ooit schreef voor de rioolkrant Het Koerier. Zelfs het lidwoord van die vod was fout. Sindsdien zakt Verlaet steeds verder weg. Het is niet te geloven dat Fantasy Fate deze amateur nu al vier jaar lang van kost en inwoon voorziet, om zo te zeggen.
Het verhaaltje van Terduyn, wilt u weten? Ach, heeft u het na negenentachtig nummers van Welbesproken nog niet begrepen? Wij – ik gebruik het pluralis majestatis om de ernst van de situatie tot u te laten doordringen – lézen geen verhalen. Hoogstens tellen wij de zinnen of kijken wij naar vormkenmerken die de recensent aanhaalt. Wij lezen enkel besprekingen, of wat daarvoor tegenwoordig moet doorgaan, en herbespreken die. Eh ben, wij hebben gezegd.
Dit is ongetwijfeld de slechtste bespreking die ik deze maand onder ogen kreeg. Het is ook de enige die ik tot nog toe heb gelezen, chers amis, maar ik twijfel er niet aan dat niemand een lager niveau zal halen dan meneer Verlaet. Het schrijven van deze herbespreking verveelt me nu al, maar goed, ook als het werk zwaar is, heb ik een plicht te vervullen.
Verlaet heeft het in zijn betreurenswaardige recensie over een einde dat hij blijkbaar al vroeg in de plot (pour les Néerlandais: HET plot) kon voorspellen. Staat u mij toe dat ten zeerste te betwijfelen. Nu ik zijn stukje drie keren heb gelezen – dat wordt alweer een woelige nacht vol nachtmerries straks – kan ik formeel zijn: ‘s mans bespreking eindigt zelf met een onbegrijpelijke conclusie. Wat zou die man zinnige dingen gaan vertellen over andermans einde? Het ergste moet nog komen … vierenhalve ster. U weet al wat ik ga zeggen: hoe kan een stuk dat vol weliswaar niet-gefundeerde kritiek staat, toch een gevleide notering opleveren? Ik zeg het u: de man aanvaardt extraatjes van de uitgeverijen! Aan dat soort ongein doen we niet bij Welbesproken. Het verdict voor Verlaets ‘Een moeilijk evenwicht in de trollenwereld’ luidt: een halve ster. Volledig nep! Afvoeren die handel.’
#
Gérard grijnsde. Het was tijd voor een pauze. Een koffie en een tweede sigaar had hij wel verdiend. Hij ademde eens diep in en uit, maar hoorde geen geruis. Goed zo, hem kregen ze nog niet klein! Hij wilde zeker het honderdvijftigste nummer van Welbesproken halen. Hij liep de kamer uit, op zoek naar, zoals mindere goden het zouden noemen, ‘een bakkie troost’.
Een glimlach verscheen op Gérards gezicht terwijl hij de koffie inschonk. Hij was erg tevreden over hoe hij Welbesproken aanpakte, niet alleen over de inhoud maar ook over de distributie van zijn tijdschrift. Hij werkte niet met abonnementen; die verzendterreur meed hij als de pest. Lezers moesten een brief sturen – zijn mailadres schermde hij af voor het klootjesvolk – naar Executieoord 18 te Bilzen en dan geduldig wachten op een antwoord. Hij liet geïnteresseerden minstens drie maanden wachten. Als hij een fout vond in een brief, werden dat er zes. Of meer.
Het vorige nummer van Welbesproken had Gérard aan twaalf gelukkigen bezorgd. Het ging om een select groepje – connoisseurs, quoi, die het blad weliswaar gretig fotokopieerden en aan vele anderen bezorgden. Slechts weinigen hadden het inzichtelijk vermogen om besprekingen van besprekingen juist te interpreteren. Goed, elke proleet die de lagere school had afgemaakt kon Gérards zinnen begrijpen, al was hij nu wel onkarakteristiek mild in zijn oordeel, maar de diepere lagen ervan? Ho maar!
Drie klontjes suiker, roeren. Een scheutje whisky erbij. Hij proefde even. Nog wat meer whisky mocht beslist. Ja, heerlijk zo. Het liep al tegen negenen, stilaan mocht het wel. Gérard lurkte genoegzaam aan zijn tweede Joya van de dag. De overige besprekingen van Fantasy Fate zou hij in de vooravond lezen, besliste hij. Verandering van spijs deed eten. Je hield het niet voor mogelijk, maar onlangs las hij in een bespreking in een horrorblad de fraaie zin ‘Verandering van eten doet spijzen.’ Zijn werk was nog lang niet volbracht!
Bij de herinnering aan die stupide zin schoot hij in de lach en morste koffie op zijn vale, pluizige trui. Geen erg, hij woonde toch alleen. Terug aan de slag dan maar. Hij ging zijn kamer in, zette de kop koffie op de tafel en legde Fantasy Fate opzij. Hij nam nog een trekje terwijl zijn blik over de andere tijdschriften gleed. Gruesome Stories misschien? Het was Gérard een raadsel waarom zowat alle Nederlandstalige genretijdschriften een Engelse naam hadden. Ging het om een minderwaardigheidscomplex? Ha, alvast het woord ‘minderwaardig’ was van toepassing; over dat ‘complex’ had hij zijn twijfels. Het ging eerder om een correcte inschatting van wat in het schrale cultuurlandschap voor ‘redactieteam’ moest doorgaan! Gérard gniffelde. Geen genade, voor niemand.
Voorovergebogen aan de tafel zette hij dikke strepen onder een aantal hoogst merkwaardige passages in ‘Milan Reeves – Toren tegen toren’ van recensent – al was dat in zijn geval een overdreven term – Walter Wijtincx. Gérard haatte het als recensenten niet eens de moeite namen om hun bespreking van een eigen titel te voorzien. Dit was weer typisch Wijtincx, die overigens zelf ooit een novelle pleegde, die alle tien lezers bijna tot zelfmoord had gedreven. Wijtincx! Er school veel waarheid in de volkswijsheid ‘Recensenten zijn mislukte schrijvers’. Heel af en toe had het volk gelijk, ja. Je hoorde mensen dit trouwens nooit zeggen over herbesprekers.
Het was natuurlijk evengoed waar dat veel schrijvers mislukte schrijvers waren. Gérard schaterlachte en nipte van zijn koffie. Om auteurs van fictie ging het bij Welbesproken nu eenmaal niet. Zijn missie was glashelder: literaire besprekingen in het Nederlandse taalgebied moesten naar een hoger niveau getild worden, goedschiks of kwaadschiks. In Frankrijk lachten ze om die onnozele Belgen en Nederlanders met hun kinderproza! In Parijs werden schrijvers met de grond gelijk gemaakt in vileine besprekingen die échte literaire analyses vormden. Hélas! Gérard woonde aan de Demer, niet de Seine. Op hem rustte de zware taak recensenten op te voeden. Hij las de bespreking van de dichtbundel Toren tegen toren luidop, kraakte vervolgens zijn vingers en stopte een nieuw blad in zijn Remington. Getik vulde de kamer.
WATERBOARD WIJTINCX, EN WEL NU
Het kwam ondergetekende onlangs ter attentie dat Walter Wijtincx, helaas geen pseudoniem, sinds kort op pensioen is. Van harte gefeliciteerd, Walter! Eén vraag rest mij: waarom bespreek je ook na je jarenlange gezwoeg voor Vadertje Staat nog dichtbundels? Geen haiku is veilig voor je kladwerk! Wat lezen we in ‘Milan Reeves – Toren tegen Toren’? ‘Qua allitererende gruwel kent Reeves zijn gelijke niet. Literair vertaler Diane Meersenne slaagt er wonderwel in de elegante schrijfstijl van Reeves te benaderen.’ Man, man, man. Reeves kennen we natuurlijk allemaal als de Lovecraft-adept die bij momenten het niveau van diens doorsnee kromme rijmelarij haalt. Voorwaar geen prestatie om trots op te zijn. Het gaat natuurlijk van kwaad naar erger in deze jammerlijke bespreking. De in Wijtincx’ stukje als voorbeeld opgenomen vertaling ‘Pavane voor een onthoofde hofdame’ leest ten eerste allesbehalve langzaam en statig, zoals het de gelijknamige dans betaamt. Ten tweede is van de ‘geslaagde alliteraties’ in deze vertaling nauwelijks sprake. Moeten we het echt doen met beuzelarij als ‘vinnig vignet, voorstelling van vreugde’? ‘Vignet’, mon Dieu, ging het maar om een simpele autosticker!
En dan … dan belanden we bij de ware schuldige van deze catastrofe. Wijtincx zou zowel ontwijd als ontweid moeten worden voor de onzin waarmee hij niet minder dan drie kolommen vult in Gruesome Stories. Een greep uit zijn amechtige pogingen tot humor: ‘Reeves weet te verassen [sic] met vuurhaarden waarin deernes vreselijk aan hun einde komen’. Bon, de gutmensch in u wil misschien in het midden laten of het humor dan wel een tik- of spelfout betreft. Soyons réalistes … Het is duidelijk: Wijtincx heeft op rijpe leeftijd de woordgrap ontdekt. Quelle horreur! Misschien denkt hij dat er nog een plaatsje vrij is voor hem bij Welbesproken. Ik moet je teleurstellen, copain, dit soort flauwiteiten ontneemt je het recht mijn deurmat te bevuilen met je taalvirtuositeit.
‘Toren tegen toren’? Boren in mijn oren, ja! Ik las de bespreking luidop; iedereen krijgt bij mij namelijk een eerlijke kans, zelfs zij die intussen een heel slecht palmares voorleggen. Ik was nauwelijks vier zinnen ver in de bespreking of er ontstond een grote barst in de spiegel tegenover mijn schrijftafel. Dat is trouwens de spiegel waarin ik af en toe moet controleren of ik nog voldoende levenswil heb om een volgende bespreking te herbespreken. Glas liegt nooit: boek een enkel ticket naar een costa, waarde Walter, pleeg daar eventueel wat stukjes in het Spaans, en laat die vooral nooit het Nederlandse taalgebied indwarrelen.
#
Het liep al aardig tegen de middag. Gérard streelde zijn Remington, ging staan en inspecteerde zijn in snel tempo vergrijzende baard in de spiegel, waarin overigens daadwerkelijk een barst zat (het gevolg van een woedeaanval op kerstavond vorig jaar), en greep naar het sigarenkistje. Hij legde alvast een Joya klaar voor na de maaltijd. Een tiental rusteloze minuten later zat hij voor een magnetronhap. Lasagna, of zo werd het gedrocht toch benoemd. ‘Artisanaal bereid nationaal gerecht’ las hij op de verpakking. Hij was blij dat hij geen gastronomische besprekingen herbesprak. Dan had hij helemaal geen nachtrust meer.
Hij wilde net de maaltijd wegspoelen met een tweede glas Barolo toen de bel ging. De bel ging nóóit. De laatste keer dat Gérard bezoek over de vloer had gekregen was in 1998, een rampjaar zonder weerga. Hij stapte wantrouwig naar de voordeur. Door het spiongat zag hij een man met drie pizzadozen staan. De kerel had het ondanks het lenteweer koud; hij droeg niet alleen een overmaatse rode pet, maar had ook een sjaal voor zijn gezicht. Gérard vloekte. Zijn timing was strak en efficiënt. Hij wilde niet achterlopen op zijn werkschema omdat een of andere in het rood-met-geel gestoken malloot dyscalculie had. Pizza’s op nummer 18? Nooit! Op 81? Wie weet …
Hij opende nijdig de deur. De man stapte onverwacht snel naar voren. Zijn brede pet vulde meteen een groot deel van Gérards gezichtsveld. Nog voor hij de brutale kerel kon uitkafferen, werd Gérard vastgepind tegen de deur. De pizzadozen viel tussen hem en de bezorger in. Uit de bosjes sprongen nog twee bezorgers. Wat was hier aan de hand?
#
Een kwartier later zat Gérard stevig op zijn bureaustoel vastgebonden. Hij voelde zich duizelig. Een van de bezorgers, een dikke man die hevig zweette, nam de spiegel van de muur en bekeek hem van alle kanten. Herkende hij die man niet? Zijn geheugen liet hem in de steek, wat niet mocht verbazen gezien de omstandigheden. Een andere man, een heel grote kerel wiens gezicht geen belletje deed rinkelen, gaf een fikse draai aan de bureaustoel, waardoor Gérard intussen al voor de derde keer begon te tollen.
‘Ja, die klotespiegel kennen we, Verschueren,’ hoorde hij. ‘Hoe vaak hebben we daarover al niet moeten lezen? Je valt vaak in herhaling.’
De stoel viel stil. Gérard wilde de man van weerwoord dienen, maar de prop in zijn mond bood hem daartoe geen kans. Hij probeerde zich furieus los te rukken, wat er enkel voor zorgde dat hij een extra rondje op zijn bureaustoel maakte. Gérard voelde zich misselijk worden. Het hielp niet dat de indringers hem verschillende pizza’s in het gezicht hadden geduwd. Een plakje chorizo gleed langzaam over zijn kaak en viel in zijn schoot.
De dikke man sloeg met de vlakke hand op tafel. ‘Dat snertblaadje van je, Welbesproken, willen we wel eens met jou her-herbespreken, vriend. Ik zie dat je het vandaag al druk hebt gehad.’
‘Zeg dat het niet waar is! We zijn net op tijd gekomen.’ De grote bezorger viste het blad uit de Remington, wierp er een blik op en gooide het in de prullenmand. Gérard kromp ineen toen de man vervolgens enkele toetsen op de typemachine aansloeg.
‘Hier schrijf je dus je rotzooi. Voor een groot publiek nog wel!’ De man schoot in de lach. Het was een soort hyenalach die weinig goeds liet vermoeden. ‘Aan het vergeelde bloemetjesbehang en de wildernis daarbuiten te zien, slokt dat heel wat van je tijd op. We komen jou uit de nood helpen.’
‘Beschouw het als een humanitaire daad,’ vervolgde de grote pizzabezorger. ‘Nu we hier al even te gast zijn, copain Gérard, mogen we je wel tutoyeren, toch? Negenentachtig nummers van Welbesproken, wat een indrukwekkend cijfer. Hoeveel jaren bespreek je al besprekingen?’
Gérard mompelde boos iets onverstaanbaars.
De derde bezorger, bijna even klein als Gérard zelf, trapte tegen een wiel van de bureaustoel. ‘Retorische vragen, ooit van gehoord? Ik zal je het antwoord geven: je hebt meer dan lang genoeg dat vodje van je volgeschreven. Kijk, mijn beste, ik stelde mijn vrienden voor om jou met een bezoek te vereren. Het werd stilaan tijd. Wij kennen jouw werk; jij meent het mijne te kennen. Je weet toch wie we zijn?’
Gérard knipperde met zijn ogen. Er ging hem eindelijk een licht op. Was die kleine kerel niet Tom Verlaet? En die dikke man, herkende hij die ook niet?
‘Jaja, ik ben het, Tom, of om het met jouw woorden te zeggen: “Tom, verlaet-de-literatuur-alstublieft-bliksemsnel.” En dit,’ hij wees naar de dikke man, ‘is Walters zoon.’
Walter Wijnincx’ zoon! Gérard slikte. Dit was een regelrechte nachtmerrie.
De grote bezorger gaf hem een klap in het gezicht, zo hard dat Gérard bijna het bewustzijn verloor.
‘Rustig, Felix, rustig,’ maande de kleine man zijn kompaan aan. Gérard had moeite om de woorden te verstaan. ‘Je hebt zijn broer aan de drank geholpen met je gemene schrijfsels, Verschueren! Kan je het hem kwalijk nemen dat hij je eens goed onder handen wil nemen?’
Gérard boog het hoofd en staarde naar zijn knieën. Hij vroeg zich af hoever deze mannen het zouden drijven.
‘Hier is ons voorstel, te nemen of … te nemen,’ ging Verlaet verder. ‘We gunnen jou nog één nummer van je rommelblad, weliswaar een dun exemplaar. Negentig is een mooi rond getal. Zo kan je je ranzige reeks in schoonheid afsluiten. Maar het soort belletrie dat we hier vandaag aantreffen, komt niet in je afscheidsexemplaar, oh nee! We zijn zo vriendelijk geweest een editoriaal voor je te schrijven, vanzelfsprekend geheel in jouw onovertroffen stijl.’
Gérard stootte onbestemde klanken uit. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. Zijn voeten zweefden hulpeloos boven de vloer.
Tom Verlaet nam met een sierlijke zwaai zijn rode pet af en maakte een buiging. De anderen proestten het uit. Verlaet beduidde hun stil te zijn. Hij haalde een dubbelgevouwen blad uit zijn borstzak, wapperde er even mee voor Gérards neus, schraapte zijn keel, plooide het blad open en declameerde:
AFSCHEID VAN EEN VRIEND
Waarde lezers. Jarenlang heeft u trouw Welbesproken van voren naar achteren en van achteren naar voren gelezen. Uw lijfblad verhief u tot kenner der Nederlandstalige literatuur; samen waren wij jury, rechter en beul van het literair journaille. Aan deze mooie tijd komt nu een eind. Alle goede verhalen behoeven een passend slot. Met dit negentigste nummer zeg ik u vaarwel. Ik ben, zo u wil, uit-besproken. Of beter: uit-herbesproken. Heeft de jarenlange kruistocht tegen de middelmaat iets opgeleverd. Dat vraagt u zich ongetwijfeld af.
Sans doute! Ik stop – wij stoppen – op een hoogtepunt. Mijn gezond kritische commentaren spoorden recensenten van allerlei slag aan om beter te doen, hoger te mikken, dieper te gaan. Met trots kan ik u melden: zij zijn daarin geslaagd. Het kostte welgeteld negenentachtig nummers, maar het tij is eindelijk gekeerd! Een vloedgolf aan bruisende besprekingen overspoelt momenteel het strand der lezenden.
Of u nu van fantasy, horror, SF, spanning of feelgood houdt: u wordt op uw wenken bediend door een schare aan kwaliteitsrecensenten. Dames en heren van stand die zich opgewerkt hebben tot een meer dan aanvaardbaar niveau. Op de volgende bladzijden van Welbesproken vindt u mijn enthousiaste herbesprekingen van de recentste stukjes uit klassebladen als Gruesome Stories, Flower Feel, Fantasy Fate en Detectives Detecting. Een laatste keer krijgt u een masterclass in herbespreken. Nu mijn taak erop zit, wijd ik mij aan mijn andere interesses. Ik wilde altijd al teruggeven aan de maatschappij en zal daarom de nood gaan lenigen als ambulancebroeder in oorlogsgebied.
Hartelijke groet,
uw Gérard Verschueren.
Bij het horen van die kromme zinnen, die heel anders klonken dan wat hij zelf schreef, voelde Gérard de aloude woede opvlammen die hem er jaren geleden toe had aangezet om herbesprekingen te schrijven. Zijn werk was helemaal niet af! Geen prutsauteur met rode pet zou hem tegenhouden. Hij probeerde nog een keer zijn handen los te wrikken uit het touw achterop de bureaustoel, maar nu met nieuwe energie. Voelde hij daar wat speling?
Tom Verlaet haalde een ander blad uit zijn borstzak; de twee handlangers volgden zijn voorbeeld. ‘Een herbespreking van mijn nieuwe recensie in Fantasy Fate.’ Hij legde het blad op de tafel.
Wijnincx’ zoon streek zijn eigen exemplaar glad en legde het naast Verlaets herbespreking: ‘U bent bijzonder lovend over mijn vaders eerste stukje als gepensioneerde in Gruesome Stories.’
‘En mijn broer-’
Verder kwam de grote man niet. Gérard had eindelijk zijn armen losgekregen. Hij wipte van de stoel, zette twee wankele stappen en graaide de herbesprekingen van de tafel.
Hij ademde zwaar. ‘Rien que des mensonges!’ Gérard had dringend een sigaar nodig.
Verlaet grinnikte. ‘Leugens? Ik dacht het niet, maar blijf gerust bij je mening. Wat telt, is dat we op vlekken voorbereid zijn.’
‘Hoe bedoel je?’ stamelde Gérard.
De aanvoerder van de bende deed teken naar Wijtincx’ neef. Gérard draaide zich half om en zag hoe de grote man de Remington optilde.
‘Laat mijn tank staan, conard.’
‘Tank? Hoe passend,’ grinnikte Tom Verlaet. ‘Onze originele herbesprekingen, verfraaid met bloedspatten, kaderen we in en geven we elk een mooie plek in ons huis. De fotokopieën voor de drukker doen we straks wel voor jou op de post, meteen nadat je naar oorlogsgebied bent vertrokken. Nu!’
Gérard maakte nog een afwerend gebaar, maar de tank verpletterde hem meedogenloos.