Grijsthee
Net als vorig jaar schreeuwde ons kleine neefje Botte het hardst.
‘Ik mag beginnen, ik mag beginnen!’
Wij lieten hem – vooral omdat wij al wisten dat het leuker was om later aan de beurt te zijn. Dat begreep hij nog niet.
Oma stopte het knisperfrisse laken van Botte’s bed nog strakker tussen het matras en de houten ombouw. Een witte lok haar viel uit haar knot toen ze hem een kusje gaf op de punt van zijn neus en zei: ‘Nou toe maar dan. Begin maar, Botte.’
Hij wriemelde met moeite een arm uit zijn cocon en stak een vingertje in de lucht.
‘Ik ga vannacht dromen en ik weet al waarover…’
Het enige raam op de oude hooizolder piepte zachtjes een stukje verder open door een warme bries die hem te pakken kreeg. De geur van bloeiend gras danste nieuwsgierig naar binnen en mengde zich met de geur van oma’s wasmiddel en de houten vloerdelen die al zo lang geen hooibalen meer hoefden te dragen.
Herve en Jani duwden hun ellebogen in het matras en bogen zo ver mogelijk naar voren om Botte te verstaan.
‘…over een strand met een lamp en een aangespoelde zeerover!’
Rina giechelde.
Oma stond op om Jenna onder handen te nemen. De lakens aangetrokken en op haar neus gestempeld mocht zij, ons oudste nichtje, verder. Wat hield ik van het jaarlijkse schermloze neven- en nichtenlogeerweekend op de boerderij. Was ik maar alvast aan de beurt.
‘De zeerover’, vertelde Jenna, ‘was het helemaal zat. Hij vrat maar, hij stal, hij brak en hij stak. Hij wilde niet meer; nooit meer bloed en verdriet, en dat was de reden dat hij zijn maten verliet. Een eerzaam bestaan, dat wilde hij leiden. Maar wat moest hij dan nu worden, overpeinsde hij aan de reling van zijn schuit, toen een grote golf hem greep en op het zandstrand van Botte en zijn kamerlamp smeet.’
Je kon aan Herve zien dat hij zich eigenlijk te groot moest voelen om bij oma te logeren, en al helemaal om door haar ingestopt te worden. Maar binnen een uur nadat we waren aangekomen die middag had hij het al niet meer vol kunnen houden; hij speelde weer mee in het Vederbos, was net zo blij als wij toen we pruimen zo zoet als honing plukten, en nu zuchtte hij stiekem toen oma hem op zijn neus kuste. Daarna kwam hij weer snel overeind en vervolgde onze droom:
‘“Zeg Botte,” zei de zeerover raspend maar luid, “ik ben op zoek naar een nieuwe betrekking. Eervol en rustig, waar maakt me niet uit. Nou ja, behalve op zee dan, daar heb ik genoeg van, daar maak je dingen mee!”
De zeerover keek naar Botte en zag het jong glimmen. Die riep zo hard als hij kon: “Ik weet precies wat jij moet beginnen! We kopen een minibus, zo één met een schuifdak, zodat mijn schemerlamp er precies doorheen past. We maken er een campertje van met een uitvouwmatras en een schuifgordijn, twee klapstoeltjes, een buitendouche en een heel klein fornuis! En zo gaan we samen op avontuur, eerst naar Malaga en dan naar Turijn.”’
‘Je kan niet op reis zonder geld te verdienen’, onderbrak Stine haar broer resoluut. Oma klakte haar tong en schoof een bed op. Stine was helemaal nog niet ingestopt.
‘Nou kom maar op dan’, daagde oma haar uit. ‘Hoe komen de duppies op tafel in de camperkajuit?’
‘Ze startten een bedrijfje natuurlijk, zelfstandig. Ze wilden altijd al een eigen bistro. Nu kreeg het ding dan maar wielen, het zij zo, en dus bouwden de twee in het busje een dottig uitklapcafétje. Daar mixten ze iedere dag drie soorten ijsthee. Ze maakten de meeste geweldige smaken, zoals Lang-weekend-weg en Meer-in-een-bos. Ook aroma’s als Dutje-in-de-zon, Zachte-nekkriebels en Wegtrekkende-wolken werden enorm populair. Rijen dik stonden de klanten te wachten, iedereen smachtte naar deze exclusieve ice tea. Botte en Zeerover werden beroemd! Over heel de wereld en ook daarbuiten – en het was dus niet vreemd dat er opeens een buitenaardse ijstheeklant voor hun neus stond.’
Oma slaakte een kreet van opwinding, schoot naar het bed van Jani en stopte hem vlug in.
‘En toen en toen en toen…?’, wilde ze weten, ‘wat kwam die alien bij Botte en Zeerover doen?’
Jani’s ogen fonkelden in het maanlicht, dat strepen trok over de halfopen zolder. Twaalf sterren telde ik door de kieren in het houten balkenplafond.
‘Het bezoek uit de Melkweg kwam van sterrenchef Wiebe, een felblauw kereltje met hoorntjes van ijs. Hij reisde al eeuwen op zijn rotsblok door het hele heelal, en verkocht aan alle ruimtebewoners met fantastische trek zijn zelfgemaakte intergalactische snack. En nu was Wiebe woest! Pinnig priemde hij een ijsblauw klauwtje richting Zeerovers neus. “Botte en jij moeten stoppen met hemelse smaken aan ijsthee te geven. Weten jullie niet dat ik de lekkerste ruimtesnack heb? Kappen heel rap, anders zwaait er wat!”’
‘Wat dan?’, piepte Botte vanonder zijn laken, we zagen alleen nog een paar plukken piekhaar. ‘Wat zwaaide er dan voor Zeerover en mij?’
Oma draaide zich naar mij. Zelfs in het halfdonker had haar huid een gouden gloed. Ze leek op die grote botergele bloemen met oranje harten in haar in pluktuin, maar dat durfde ik nooit te zeggen.
Ze pakte me in en gaf een piepklein knipoogje en een neuskus.
‘Misschien weet jij het, Nine? Waar zwaaide Wiebe mee? Wat was er aan de hand?’
Ik wurmde me op mijn zij en leunde op mijn arm. Natuurlijk wist ik wat er aan de hand was.
‘Botte de Vriendelijke kalmeerde Wiebe door hem te vragen naar zijn versnapering. Wat was het dan dat hij maakte, dat zo speciaal was, en konden zij het zien, misschien?
“Grijs natuurlijk”, sprak Wiebe verbaasd, “kennen jullie dat niet? Heeft het jullie nooit bereikt?” Hij schraapte wat stof van zijn asteroïde en strooide het theatraal door de lucht. “Wat een tragedie, wat een armoe, dat jullie al een leven lang zonder Grijs moeten doen. Hoe leg ik het uit? Grijs is alles, is het heelal, heeft alle kleuren, klanken en geuren, en dat terwijl je dat van buiten niet ziet.”
“Grijs?”, gromde Zeerover, “Dat klinkt voor geen meter. Lang niet zo lekker als ijsthee met Strandsmaak, wat wij dan toevallig nu staan te brouwen. Wie kan er nou van een grijze snack houden?”
Wiebe draaide een rondje en vouwde zijn klauwtjes open. Daarin lagen opeens vier balletjes, glimmend als knikkers, nee zacht als een vachtje, nee vloeibaar met vel. Botte de Durfal kreunde verrukt. Hij pakte een Grijs en gaf het een likje… het was beter dan al het aardse ijs! Het was knetterende suikerspin. Nee, het was mango met glitters! Het glom in zijn mond als een kermisattractie. Het was buitenspelen na het eten. Het was zijn favoriete boek, het was schuilen voor de regen. Het was de geur van de eerste lentedag en de kleur van vissen met vrienden.
Zeerover zag Botte genieten en pakte er ook één. Zijn Grijs werd eerst goud en toen parelmoergroen. Toen rolde twee dikke druppels over zijn wangen, hij kon er niets aan doen. Nauwelijks verstaanbaar pruttelde hij: “Dit is de enige tien die ik ooit op mijn rapport had, voor aardrijkskunde natuurlijk, en heel dik verdiend.”
“Ik denk dat je niet boos hoeft te zijn, Grijsmeester Wiebe”, smakte Botte met een wang als fluweel. “Volgens mij hoeven onze handeltjes elkaar niet te bijten. Hoe gaaf zou het zijn: hemelse ijsthee met buitenaards Grijs?” Hij wees naar de camper met uitklapcafé. “En wat dacht je van een driepersoons-ruimterondreis?”
Wiebe mikte een hand Grijs in de ijsthee. Het siste en frizzelde en spetterde rond. Regenboogwolkjes dreven nu boven de beker; het was de allergaafste snack in het heelal – ooit.
Samen hengelden ze het campertje met een liertje Wiebes asteroïde op. En zo vertrokken Botte en Zeerover en Wiebe over de sterrenzee, de drie sterrenchefs van snackcampertje Grijs & IJsthee.’
Oma glimlachte met haar mond, ogen en handen en zuchtte. ‘Wat een heerlijke droom.’
Ze aaide over mijn haar en terwijl ze haar laatste stop bij kleine Rina maakte zei ze: ‘Dan rest er nog één vraag natuurlijk. Die kamerlamp dan, waarom moest dan ding mee?’
Rina’s stem was maar nauwelijks buiten haar ledikantje te horen.
‘De lamp moet nog even aan blijven Oma, want Zeerover is soms nog wat bang in het donker. Hij heeft heus wel zin in de grijsijssterrenreis… Maar als ze dan langs een nachtzwart stuk komen, mag hij onderin de camper kruipen, terwijl Botte de grote lamp voor hem aanknipt.’