Gebaseerd op een waargebeurd verhaal)
Engel van ‘t Meer
Een straffe wind giert door de toppen van de kale bomen en geselt het riet aan weerszijden van het brede wandelpad. Het donkere water van het ‘Engelermeer’ komt in beroering, opgezweept door de eerste storm van het nieuwe jaar. Een mantelmeeuw scheert hoog in de lucht boven het wateroppervlak, fel afstekend tegen de zwaarbewolkte hemel. In het lage struikgewas aan de rechterkant komt een groep meerkoeten luidruchtig tot leven, als een man en een vrouw de stilte van deze januaridag verstoren. Een beetje voorovergebogen trotseren ze innig gearmd de elementen. Een paar meter voor hen uit dartelt een bruine labrador, opgewonden blaffend tegen het laatste dorre blad dat omhoog wervelt. De man buigt zich naar zijn vrouw over en drukt een voorzichtige kus op haar koude lippen. Heel even legt ze haar hoofd tegen zijn schouder, een aarzelende glimlach rond haar mond. Als ze weer naar hem opkijkt, wordt hij opnieuw getroffen door de pijn in haar ogen. Met zijn vinger volgt hij de fijne lijntjes in haar gezicht, een gebaar waarmee hij zijn eigen verdriet tracht weg te slikken. Hij snuift de geur op van haar haren, haren die eens zo stralend blond waren, maar waar doorheen nu het eerste grijs geslopen is. Er trekt een intense huivering door haar lichaam en midden op het pad blijft hij staan om zijn armen om haar heen te slaan, hoewel hij weet dat het niet de januarikou is die haar tot op het bot heeft verkleumd. Hij weet dat haar vasthouden niet genoeg is om de doordringende kilte uit haar lijf te verjagen. Niets is nog genoeg, geen enkel gebaar, geen enkel woord…
Een tiental meters verderop staat de labrador ineens doodstil. Hij steekt zijn neus in de lucht en snuift een paar keer duidelijk hoorbaar. De vrouw maakt zich los uit de armen van haar man. Ze zet een paar stappen in de richting van de hond, maar houdt dan aarzelend haar pas weer in. Iets in de houding van het dier waarschuwt haar dat er wat mis is. Ze noemt zachtjes zijn naam, maar de labrador reageert niet. Op stramme poten loopt hij naar de berm, waar hij opnieuw stokstijf blijft staan. Met zijn bruine ogen fixeert hij een blauwe boodschappentas die half verborgen tussen de struiken ligt. Voorzichtig komt de vrouw naderbij, tot ze vlak bij de waterkant is. Als ze haar hand op de kop van de hond legt, jankt hij zachtjes. Een windvlaag rukt aan de panden van haar jas, doet de kale takken van de bomen kreunen en jaagt het dorre blad voor haar voeten uiteen. Moeizaam zakt de vrouw op één knie en met trillende vingers maakt ze de opening van de tas wat groter.
Ze is zich er niet van bewust dat ze gilt, een langgerekte schreeuw die over het ‘Engelermeer’ galmt en de meerkoeten in paniek uiteen doet stuiven. Haar man is met enkele passen bij haar en werpt een blik op wat haar zo overstuur heeft gemaakt. Het volgende moment deinst hij hevig geschrokken achteruit. Hij pakt haar bij de arm om haar weg te trekken van de waterkant. Hevig tegenstribbelend steekt ze haar hand uit naar de boodschappentas, haar ogen groot van ontzetting in haar wasbleke gezicht. Bijna wanhopig sleurt hij haar mee, met één hand naar zijn mobiele telefoon tastend. De vrouw rukt zich los en rent terug naar de plek waar de hond nog steeds als bevroren naar de tas staart. Ze laat zich naast hem op de grond zakken, haar armen om hem heen geslagen.
Om haar heen is het plotseling een chaos van politieauto’s met loeiende sirenes en blauwe zwaailichten. Mannen in uniform spannen rood met witte linten, boven het meer cirkelt een helikopter. Een nog jonge agent hurkt naast haar in de natte berm. Met een stokje tilt hij de bovenkant van de tas iets op, een gespannen uitdrukking op zijn gezicht. Naast hem begint de vrouw opnieuw te gillen. Hij dwingt haar op te staan en leidt haar terug naar het pad. Zorgzame handen worden naar haar uitgestoken, iemand drapeert een deken rond haar schouders. De labrador stoot een hoog, doordringend gejank uit en drukt zich tegen haar been aan. Een blauw busje met geblindeerde ramen wordt in de berm geparkeerd. Twee mannen van de Mobiele Eenheid knikken naar de jonge agent die weer roerloos aan de kant staat. Hij bukt zich, schuift zijn beide handen onder de plastic zak en loopt met uitgestrekte armen naar het busje toe. Op het moment dat de deuren van de auto met een klik in het slot vallen, begint hij geluidloos te huilen.
Met een gespannen gezicht schuift de man naar het puntje van de divan. Hij verwacht dat zijn vrouw zich elk moment zal omdraaien, dat ze naast hem zal komen zitten om zijn hand vast te houden, dat ze een eind zal maken aan die bittere pijn, waarvan hij niet had gedacht dat die nog zo hevig zou zijn. Ze huivert, ondanks het dikke vest dat ze heeft aangetrokken en ineens ziet hij hoeveel onverzettelijkheid ze uitstraalt. Bijna driftig bladert ze door het online condoleanceregister dat in de afgelopen dagen is gegroeid tot meer dan driehonderd berichten. Met een zucht zet hij zijn lege whiskyglas op tafel. Even aarzelt hij nog, dan staat hij vastbesloten op en gaat achter haar staan. Voorzichtig legt hij zijn handen op haar schouders. “Toe nu,” zegt hij zachtjes, “alsjeblieft…”
Ze geeft geen respons en scrolt door naar de volgende boodschap. Achter haar staart hij met brandende ogen naar het scherm, naar de geschokte reacties die hij eigenlijk niet wil lezen, naar de afscheidswoorden die hem treffen als mokerslagen.
lief klein meisje…het leven werd je niet gegund…rust zacht…zo verdrietig, zo oneerlijk…
“Gedumpt,” zegt de vrouw ineens, “weggegooid als een stuk vuil!”
Zijn vingers strelen haar nek, maar een ongeduldige beweging van haar hoofd doet zijn hand stilvallen. Driftig scrolt ze verder.
Onvoorstelbaar dat jouw leventje zo kort moest zijn…
“Afgedankt…verstopt in een plastic zak, terwijl ik…”
Haar stem snerpt door de huiskamer. In zijn hoekje bij de divan heft de labrador zijn kop op. “Toe nu,” smeekt de man opnieuw.
“Driehonderd condoleances,” sneert ze, “stuk voor stuk van die lieve berichtjes en niemand die zich boos maakt op die moeder, die niet eens de moeite nam haar kindje iets warms aan te trekken. Het is januari, verdomme, het lééfde nog toen het werd afgedankt.”
Ik hoop dat je nu krijgt wat je hier nooit mocht hebben… liefde en rust…
“Ze moet wanhopig zijn geweest,” sust hij, “ze heeft vast geen andere uitweg gezien.”
“Praat geen onzin,” snauwt ze, “tegenwoordig zijn er heus wel andere mogelijkheden dan je kind in een plastic zak aan de kant van de weg te dumpen.”
Ze bladert door naar de laatste pagina en zet haar cursor trefzeker in een leeg reactieveldje. Verbijsterd kijkt hij toe hoe haar vingers over het toetsenbord vliegen.
Wat ben jij voor een monster? Ik hoop dat je brandt in de hel…
“Niet doen,” zegt hij geschrokken, “meisje, meisje toch!”
Onder zijn handen beginnen haar schouders te schokken, een wanhopige snik welt op uit haar borst. Minutenlang blijft ze doodstil zitten, dan haalt ze, tot zijn opluchting, met een beslist gebaar de tekst weg die ze zojuist heeft gemaakt. Even lijkt ze nog te aarzelen, daarna begint ze opnieuw te typen, langzaam en bijna weloverwogen.
Had haar dan aan mij gegeven…aan mij…aan mij…
Als hij haar in zijn armen trekt, geeft ze haar verzet op. Met lange, gierende uithalen begint ze te huilen.
Aan de ingang van het kerkhof houdt een politieman de talloze mensen tegen die een glimp van het gebeuren trachten op te vangen. Het is een besloten plechtigheid, slechts toegankelijk voor hen die nauw betrokken waren bij de vondst van het kindje en het onderzoek dat zich nu al weken voortsleept. De burgemeester, een handvol raadsleden en medewerkers van de recherche scharen zich rond de vers gedolven groeve. Met fier opgeheven hoofd, hun handen ineengestrengeld, staan de man en de vrouw wat terzijde. Een druilerige motregen tovert glinsterende druppels op het boeketje roze met witte rozen dat de kleine kist bedekt. De vrouw doet een stap naar voren, laat zich op één knie zakken en zet een bruine, pluchen beer tussen de bloemen. Met een diepe zucht schikt ze wat aan het parmantige strikje om zijn hals. Als ze overeind wil komen, is daar ineens de jonge agent die de baby in de plastic zak naar de auto droeg. Ze herinnert zich het respectvolle gebaar waarmee hij de zuigeling op zijn uitgestrekte armen liet rusten, de stille tranen die langs zijn strakke gezicht rolden. Pijnlijk duidelijk hoort ze weer de scherpe klik waarmee de autodeuren in het slot vielen, het geluid van opgewonden stemmen op de achtergrond, haar eigen, langgerekte schreeuw die over het ‘Engelermeer’ galmde. Net als op die afschuwelijke dag hurkt de agent naast haar, zijn ogen vast in de hare. Hij straalt een stil, oneindig groot verdriet uit, een emotie die haar raakt en haar eigen pijn voor een ogenblik naar de achtergrond dringt. Ze weet ineens zeker dat hij bekend is met het leed dat zij nu al zoveel jaren met zich meedraagt, dat hij vecht tegen dezelfde wurgende smart. In een opwelling legt ze haar hand over zijn koude vingers.
“We hebben haar een naam gegeven,” zegt hij zacht, “wij, de jongens van het team.”
Ze knikt en richt haar blik op de bruine beer die haar met zijn kraaloogjes aanstaart.
“Een naam en wat warme kleertjes, dat was alles wat we konden doen.”
Ze laat zijn hand los en streelt met voorzichtige vingers over het snuitje van de beer.
“Engel,” zegt hij, “ze heet Engel van ‘t Meer.”
Dag kleine Engel, dag meisje…groet mijn sterretjes van me…
Ze steekt haar hand in haar jaszak en haalt er een handvol witte astertjes uit. De regen vermengt zich met de tranen op haar wangen als de bloemen op het witte kistje dwarrelen en alles bedekken wat zij zo graag wilde hebben en steeds opnieuw verloor…
Vlinderke
Dag Vlinderke, wat een ontroerend verhaal vind ik dit. Helaas gebeurt dit vaker door allerlei omstandigheden dat iemand geen raad meer weet bij een pasgeboren kind. Maar geef het dan weg als adoptie. Heel knap met een bijzonder inlevingsvermogen heb je dit geschreven. Heel knap gedaan Vlinderke. Dit zou het begin van een roman kunnen worden en misschien lees ik nog meer van jou?!
Hartelijk liefs van Corry*
Oooo… Dat degene dit moest meemaken….Geen woorden.
Wel vind ik dat het verhaal heel mooi geschreven is Vlinderke.
Je hebt talent!