Hij blijkt een wolf in schaapskleren te zijn. Alleen mensen zijn in staat deze list zo goed uit hun trukendoos te toveren. Wist ik veel, ik dacht veilig naar huis gebracht te worden na het verjaardagsfeestje van Sigi door zijn bezorgde vader. Het is een flinke tippel van de Johannes Vermeerstraat naar mijn huis, dus besluiten we binnendoor te lopen, via het ‘sluippad’ dat door een doods stukje van het dorp loopt. Hij slaat een arm om mij heen, vergezeld door een knipoog. Met een blos op mijn wangen en mijn ogen strak vooruit gericht loop ik ongemakkelijk naast hem. Plots begint zijn hand aan een gevaarlijke afdaling, foute boel!
Voordat ik hem van mij af kan duwen, word ik hardhandig beetgepakt en tegen een boom geduwd, de droge boomschors schuurt ruw langs mijn rug. Ziekelijk glinsterende ogen kijken mij vals en triomfantelijk aan. Er is geen hond te bekennen, de klootzak heeft vrij spel.
Hij zet mij klem met zijn lichaam, ik voel zijn erectie dwingend tegen mij aan duwen.
Van angst begin ik te jammeren.
‘Hou je kop’, gromt hij, ‘je vindt het wel lekker, net zoals je moeder, die vuile slet!’
De druk van zijn lichaam is zo stevig, dat ik met moeite kan ademhalen. Het idee om mezelf los te wringen kan ik wel vergeten. Heel hard schreeuwen? De kans dat iemand mij hoort is zo goed als nul.
‘Jouw moeder en ik deden het met elkaar, wist je dat?’ Snel en tevreden peilt hij mijn reactie.
‘Ik heb op haar gewacht, de onbetrouwbare hoer’, zijn stem is overgegaan in een soort gemompel. Hij bekijkt mij kritisch. ‘Jij lijkt op haar’, de minachting klinkt door zijn stem, ‘jij speelt zeker ook graag spelletjes met mannen?’ Ik was met mijn vijftien jaar nog zo groen als gras, maar dat schijnt niet in zijn hoofd op te komen. Ongeduldig begint hij aan het knoopje van mijn broek te prutsen. ‘Weet jij wat je moeder en ik altijd samen deden,’ grijnst hij smerig. Met een ruk trekt hij mijn broek naar beneden.
Ik sluit snel mijn ogen, ik voel niks, ik ben er niet, ik ben van steen.
Met rouwsporen over haar wangen van de uitgelopen mascara, zit mijn moeder aan het ziekenhuisbed. Ze ziet er moe en verdrietig uit. Het doet me niet veel.
De traumatische beelden staan mij nog helder voor de geest. De herinneringen die ik zo lang heb geprobeerd te onderdrukken, zijn stinkend en rottend naar boven komen drijven. Tijd voor de grote schoonmaak. Ik haal een paar keer diep adem en kijk uit het raam, er is buiten nog weinig te beleven. Mijn moeder pakt mijn hand die ik meteen terugtrek. Ze kijkt gekwetst.
‘Mam, waarom zijn pap en jij gescheiden?’
Haar blik verandert van gekwetst naar verbaasd. ‘Pap had een ander, dat weet je toch?’
‘Lieg niet!’ Mijn voornemen om kalm te blijven gaat, poef, in rook op. ‘Jij neukte Sigi’s vader!’
Haar gezicht wordt eerst rood en dan lijkbleek, net een toverbal. Ze hapt naar adem.
‘Hoe, hoe, hoe weet jij..’ ze slaat haar handen voor haar ogen en begint te huilen.
‘Dat doet er niet toe, hoe heb jij zo tegen Loes en mij kunnen liegen en pap de schuld in schoenen kunnen schuiven, jij kutwijf!’ Vroeger had ze mij voor deze belediging een klap voor mijn kop verkocht, nu zit ze er als een geslagen hond bij.
‘Amber, het spijt, echt lieverd. Tussen mij en je vader ging het al een tijdje niet goed, ik voelde mij niet mooi meer en was eenzaam. Sigi’s vader heb ik leren kennen als één van de vaders van school, het was nooit de bedoeling geweest maar het is nou eenmaal zo gelopen.
Geloof me schat, ik heb je vader nooit willen kwetsen. Ik kreeg spijt en heb de affaire verbroken, helaas liet hij toen zijn ware gezicht zien. Woest was hij, hij begon roddels over mij te vertellen en te dreigen dat hij mij nog wel eens te pakken zou krijgen. We hebben het nog geprobeerd, je vader en ik, maar het was te laat, er was te veel stuk.’
Ik kijk mijn moeder strak aan, ‘en, heeft hij zijn bedreigingen uitgevoerd, heeft hij wraak op jou genomen?’ Mijn moeder heeft een blik van opluchting in haar ogen.
‘Gelukkig niet, Amber, Het was godzijdank alleen maar bluf. Waarschijnlijk heeft hij ook ingezien hoe kinderachtig hij bezig was.’
Ik draai mijn gezicht weg en sluit mijn ogen, ik huil niet, ik huil niet.
‘Huil je? Amber, wat doe jij hier?’ Verschrikt kijkt Brigit mij aan.
Rond één uur ‘s nachts was ik dronken in een taxi gestapt omdat ik bij haar wilde zijn.
‘Het is beter dat we elkaar even niet zien, Amber,’ waren haar woorden geweest na de zoveelste ruzie. Ik kon het niet. Mijn lust voor haar had plaatsgemaakt voor verliefdheid en ik wist mij geen raad. Ik was zo breekbaar als een rauw ei, verloor mezelf in alcohol en ruzies.
Na een week zonder haar werd ik gek. De hele dag dacht ik aan haar, mijn lijf verlangde hevig naar haar. ‘s Avonds in bed bereikte ik mijn eenzame hoogtepunten waarna de tranen weer kwamen, elke avond.
‘Ga naar huis, ik zal wel een taxi voor je bellen.’
‘Nee!’ ik sla mijn armen als een klem om haar heen en hou haar stevig vast. ‘Ik wil bij jou zijn Brigit, ik mis je zo erg. Laten we het goedmaken.’
‘Amber, nee, jij hebt dingen die je eerst moet oplossen, daar kan ik jou niet mee helpen.’
‘Brigit, toe, laten we lekker gaan vrijen.’ De blik in haar ogen is voldoende om los te laten, ik word ziek, ik ben ziek.
Met onzekere stappen loop ik naar de badkamer en kan het niet laten om een blik op haar bed te werpen. Op dit bed had ik voor het eerst de vrouwenliefde ontdekt, hadden we geblowd, gelachen, naar suikerzoete muziek geluisterd, maar vooral de sterren van de hemel gevreeen. Ik leeg mijn maaginhoud boven haar toilet. In de spiegel van haar toiletkastje kijkt het gezicht van een roofdier mij aan. Zijn gezicht.
De druk in mijn hoofd wordt ondraaglijk. Ik wil Brigit roepen, maar mijn mond opent zich alleen maar voor een stille, stomme schreeuw. Het wordt zwart om mij heen.
Heel zwart.
Met een rood hoofd van ingehouden woede luistert Sigi naar zijn jeugdvriendinnetje.
Hij was erg verbaasd geweest toen hij op een druilerige dinsdagochtend een telefoontje van haar had gekregen. Of hij zaterdag naar haar ouderlijke huis wilde komen? Natuurlijk! Sigi heeft altijd een zwak voor Amber gehad. Ze is één van de weinigen die hem nooit heeft uitgelachen vanwege zijn uiterlijk. Hij leerde omgaan met woorden al ‘vetzak’ of ‘zwijn’ of erger, maar de beledigingen van zijn eigen vader heeft hij nooit leren incasseren.
Voor de buitenwereld speelt zijn vader de toffe peer, helaas weet Sigi wel beter. Die vieze etterbak heeft wel vaker buiten de lijntjes gekleurd, maar dit..
Daar zit hij dan, aan de keukentafel van Ambers moeder, met drie vrouwen die net zo verontwaardigd zijn als hijzelf. Ondanks dat hij in twee jaar tijd is uitgegroeid tot een potige vent, heeft Sigi altijd gebogen voor zijn vader. Nu voelt hij iets in zijn lijf dat groter is dan zijn angst, veel groter. Hij zal Amber gaan helpen, absoluut!
Een stukje wraak pa, voor al die jaren ‘goedbedoelde vaderlijke’ adviezen en opmerkingen, denkt hij spottend. Onder de keukentafel balt hij zijn handen tot vuisten. Hij ziet voor zich hoe hij zijn vader als boksbal zou gaan gebruiken, voor elke vernedering één welverdiende klap, boem! Sigi begint te schuiven op zijn stoel, hij kan niet wachten. De gevolgen kunnen hem geen worst schelen.
Amber kijkt met verbazing naar het gezicht van Sigi; er zit een gloed in zijn ogen die ze nog nooit bij hem gezien heeft. Maar wie ken je nou echt, denkt ze.
Haar eigen moeder en zus zijn zo goed als vreemdelingen voor haar en voor elkaar.
Toch heeft haar avontuur in Rotterdam ok wat goeds met zich meegebracht. De bezorgdheid van moeder en zus om Amber heeft ze bij elkaar gebracht en hun band versterkt. Een goed begin. Ze hebben alle drie hun eigen sores waar ze uit moeten zien te komen, maar dit roofdier zullen ze samen verslaan.
Ik wijk niet voor jou klootzak, dit keer heeft Roodkapje een pistool bij zich. In haar gedachten verschijnt het mooie gezicht van Brigit, een kus voor haar vriendin.
Op een dag zal ze haar moede en zus alles vertellen over Rotterdam, Anthony en Brigit.
Niet nu, nu moet er eerst wat anders gedaan worden. Ze staan op en trekken hun jassen aan.
‘Klaar?’ buiten kijkt haar moeder vragend het kringetje rond, ze knikken.
De buitendeur wordt op slot gedraaid en zonder nog één woord met elkaar te praten, lopen ze alle vier richting de Johannes Vermeerstraat.