Opoe en haar man
Ik heb mijn ene Opa goed gekend, nooit persoonlijk, maar de verhalen die de ronde deden in de familie spraken boekdelen. Doordat hij vaak werkeloos was, en wie was dat niet in die jaren vlak voor de oorlog, had hij natuurlijk veel tijd om dat te doen wat hij feitelijk het beste kon. Dorstlessen en kinderen maken. Naast de negen kinderen die Opoe op de wereld had gezet heeft ze ook nog met de regelmaat van de klok een aantal miskramen te doorstaan gehad. Al met al was het geen gemakkelijk leventje. Wat opviel is dat Opoe altijd met veel respect over haar “Bernard” bleef praten. Heel af en toe kwam er wel eens een verhaaltje naar boven. Meestal als we even samen waren, in haar woninkje aan de Kostverlorenkade in Amsterdam Op een beetje samenzweerderige manier maakte ze me dan deel genoot van haar herinneringen.
Nieuwsgierig als ik nu eenmaal was, wilde ik van haar weten waarom ze die man, die haar zo vaak naar het leven had gestaan, toch maar was blijven verzorgen.
Ze zei dan, met weemoed in haar stem:
“Ach jongen, weet je als hij nuchter was, was het een lieverd die geen vlieg kwaad zou doen. Het was altijd die verrotte drank, hé. Nee, je Opa was een lieverd jongen!”
“Maar Opoe, dat heb je toch niet verdiend?”
“Niemand verdiend wat hij krijgt in het leven, me jongen en zo is het nou eenmaal.
Trouwens het was niet altijd kommer en kwel met Bernard. Als hij nuchter was en gewoon naar het werk ging was het naast een charmante verschijning ook een hele aardige en lieve man.”
Een van de verhalen die me als kind zo is bij gebleven vertelde ze als we alleen samen waren:
Op zaterdag werd eerder gestopt met werken en was het dus betaaldag. Bernard was dan vroeg thuis van het werk en moest zich wassen en een schone kleren aan.
“Niet ze goeie zondagse pak, hoor. Nee dat hing nog in de Lommerd in de Lootsstraat. Nee, gewoon een schoon kloffie, als hij zich had aangedaan besprenkelde hij zich rijkelijk met reukwater om op die manier de geur van armoede te verdoezelen.”
Hij stond dan voor de spiegel en zei tegen me “wat heb jij het toch getroffen met zo’n knappe gozer als ik, toch!!”
Hij keek me dan met een schuin oog aan en gaf me een vette knipoog. “Het was een mooie kerel, die Bernard van mij.”
Ze liet een lange stilte vallen. Ze vertelde het verhaal niet aan mij. Ze herbeleefde elk moment. Het bleef stil en ze dacht na. Aan haar gezicht uitdrukking kon je zien dat ze weer terug was in die kamer met haar man voor de spiegel. Ze genoot zichtbaar van die gedachten. Ze snoof de lucht van weleer op, sloot haar ogen en er verscheen een glimlach rond haar mond. Even, heel even was ze weer gelukkig.
“Als hij dan daar zo stond was ik best trots op die kerel van me. Trots en bang te gelijk eigenlijk.”
“Bernard, drink je niet te veel alsjeblieft. Het is zo duur allemaal. Kom je snel naar huis en laat je niet kwaad maken als je wat gedronken hebt hé!”
“Alsjeblieft Bernard, doe je het dan voor mij, alsjeblieft!”
Hij kon me dan aankijken met die grote zwarte ogen die overal door heen prikte, natuurlijk zou hij niet te veel drinken en natuurlijk kwam hij zo snel mogelijk naar huis, natuurlijk, natuurlijk, natuurlijk……………….
Maar meestal liep het dan anders, zo ook die zaterdagavond.
Bernard had vroeg naar huis zullen komen, hij had het plechtig beloofd voordat hij weg ging. Het eten zou om zes uur op tafel staan en de meiden hadden geholpen met koken. De jongens hadden de tafel gedekt en we zaten met z’n alle rond de brandende kachel te wachten. Dat was zo gezellig, zo met het hele gezin om het vuur dat knapperde. De kooltjes alleen waren te duur dus kochten we ‘slam’ zeg maar het gruis van de kolen en dat weer vermengd met ‘viertjes’ dat gaf dat fijne knapperige geluid. De kinderen vroegen al waar pa bleef. Hoe later het werd, des te groter was de kans dat hij weer was door gezakt, dan kwam er van eten ook weer niets. Maar de kinderen nu al laten eten terwijl hij er nog niet was……..tja, dat was ook de goden verzoeken. Want als hij dan thuiskwam en hij was goed te spreken dan was dat ook zo weer voorbij. Goede raad was duur. Ik stuurde Ben, je vader, vast naar beneden en de gracht op om te kijken of Opa al onder weg was. Ben kon snel rennen en bleef hem wel voor. Ben kon ons dan vertellen hoe het was met Opa. Ben kon dan zeggen of hij dronken was of dat hij nuchter was.
Na zo’n kleine tien minuten kwam Ben weer naar boven gestormd. Op de onderste trap hoorde we hem al gillen.
“Moeder, moeder, hij komp er an” met drie treden te gelijk kwam hij naar boven stormen. De meiden moesten meteen naar hun kamer en de jongens stuurde ik gelijk naar boven. Zoals Ben terugkwam was het duidelijk dat de poppen weer aan het dansen waren.
“Moeder, hij komp eran en hij niet alleen hij heeft een ‘koddebeijer’ (zoals de wijkagent uit die tijd werd genoemd) een klap gegeven met zijn eigen sabel en nou zitten ze hem met z’n alle achter z’n falie aan” zonder adem te halen ging je vader verder “Hij komp eran moeder, maar ik denk niet dat hij nog trek hep in eten!”
Onder tussen kondigde de herrie op de trap aan dat Bernard onderweg was. Ik stuurde je vader snel naar zijn broers op de zolder en zei tegen hem dat hij het luik dicht moest doen.
Terwijl Ben naar boven vluchtte, kwam Bernard, met het schuim op z’n mond de huiskamer binnen rennen. Hij zag er niet uit een bloedende hoofdwond, gescheurde kleren en geen land mee te bezeilen. “Bernard, wat is er nou toch gebeurd met je?” was het enigste dat ik kon uitbrengen. Het enigste dat hij wist uit te brengen was, “mens zeur niet”
Vanuit het trapportaal was duidelijk te horen dat er commotie was. Bernard hoorde dat ook. Hij keek me aan en zijn ogen schoten vuur. “Als hij maar niet denkt dattie me hier te pakken kan nemen, die klote Koddebeier. Ik zal hem eens even een lesje leren. Hij en zijn vriendjes van de Hermandad zullen nog eens wat beleven.
De daad bij het woord voegend gingen zijn blikken door de kamer heen, kennelijk zocht hij iets. Ik vroeg nog wat hij van plan was, maar daar kwam geen antwoord meer op.”
Hij trok zijn jasje uit, althans dat wat er nog van over was, en gooide dat half over de brandende kachel heen. Hij boog zich voorover en trok pardoes de brandende kachel van de muur en sleepte die naar het trapportaal. De jongens lagen op zolder om het luik heen naar beneden te kijken en zagen Bernard met die brande kachel naar het trapgat lopen. Dat ding was witheet en loeizwaar, hoe hij dat voor elkaar kreeg is me nog een raadsel. Hij plantte die brandende kachel boven aan de open trap. Inmiddels waren de agenten tot op tweehoog genaderd en moesten alleen nog de laatste trap op. De trap die werd geblokkeerd door die gloeiende potkachel.
De boel raakte in een impasse. De agenten sommeerde Bernard om weg te gaan bij die kachel zodat ze naar boven konden komen en Bernard stond boven aan de trap met zijn voet tegen de kachel te wachten. “Als er ook maar een van jullie de euvele moet heeft om een poot op mijn trap te zetten dan donder ik hem die kachel op z’n kop.”
Naar mate de tijd verstreek, daalde de rust neer, verdween de drank uit zijn lijf en ging de kachel uit. De agenten kwamen naar boven en namen Bernard mee. Twee van die agenten brachten de kachel weer terug naar binnen en staken hem aan. “Kijk mevrouwtje, de kinderen hoeven natuurlijk niet onder zijn gedrag te lijden, hé”
Twee dagen later kwam hij dan weer binnen gewandeld. Doodleuk of het de gewoonste zaak van de wereld was. Hij had een zakkie fondantjes meegenomen, van die gebroken stukkies borstplaat zeg maar, niet die hele dure hoor, dat konden we niet missen. Hij pakte me van achter om mijn middel en gaf me een zoen in mijn nek. Ik duwde hem dan weg en zei: “je moet niet denken dat alles meteen weer vergeten is hoor! Dat je dat niet denkt, hé!” “Dat kan toch zo niet doorgaan Bernard, de kinderen, de buren en op straat, de mensen spreken er schande over, dat kan toch niet zo!” Ik kon het wel uit gillen. Dan zattie daar zo te kijken naar me, met die grote blauwgrijze ogen, zijn linker wenkbrauw een beetje opgetrokken, een vage glimlach om z’n mond. Tja, dan begon ik al te smelten” Dan stak hij heel langzaam z’n hand in zijn zak en haalde daar een zakje uit, van dat bruine vetvrije papier. De meiden stonden dan al half in de keuken mee te kijken wat zich daar allemaal afspeelden. Het zakje ging dan langzaam open en ik kon er dan in kijken. Ik zag wat erin zat en zei: Bernard dat kan toch niet we hebben dat geld toch veel te hard nodig je kan het toch niet zomaar over de balk smijten”
Hij rechte zijn rug, keek me strak aan en zei dan: “meid daarom ben ik nou zo gek op je, altijd maar zorgen. Nou vanavond dus even niet pak de melkkoker maar en zet hem op vanavond hebben we warme chocolademelk en brokken. Om te vieren dat jij zo goed voor ons zorgt!”
“Op dat moment kwamen de meiden binnen rennen en kwamen de jongens van zolder en was het erg gezellig.”
Weer zonk ze weg in stilte. Weer had ze die wazige blik en een vage glimlach om haar mond. Weer kon je zien dat ze terugging in de tijd. Ze stond weer in de oude keuken, de melk stond op en de kinderen liepen om hun heen. Ze was gelukkig. Plotseling keek ze op, of ze betrapt was keek ze om zich heen.
“Weet je jongen, het was vaak een klootzak maar ik mis hem nog elke dag!!”
En dat, dat was te zien !
Weer een goed verhaal Rob. Alleen een oneffenheidje. In het begin schrijf je dat opa Bernard zwarte ogen heeft, althans opoe vertelt dat hij haar daarmee aankijkt. Later in het verhaal heeft opa blauwgrijze ogen. Misschien dat opoe zich vergistte?
Wat opa met de kachel deed, dat was wel heel spannend. Je schrijft mooi beeldend. Heerlijk deze nostalgie. Een lieve groet van Corry.*
“drank maakt meer kapot dan je lief is” zelfs de kleur van ogen verandert spontaan!!
Je hebt gelijk, een foutje. Goed dat je me er even op gewezen hebt! Dank je wel!
Groetjes
Rob