konden zij als zilverreigers
scharrelen in ’t ochtendlicht
leven op ’n slakkengangetje
tevreden met ’n holletje
op te peuzelen hapjes
slikken wat meegenomen was
af en toe traag opfladderen
als de Canus Dalmaticus
hun vleugels strekken wilde
en luisteren naar ’t water
fluisterend door de beken
in ’t dal waar zij verbleven
- Luigi Attademo, ‘Aria uit Suite No.3 in D Majeur’ (BWV1068)