‘Naar Canossa gaan’ (1077 n.Chr.)
Voordat keizer Hendrik de vierde op blote voeten,
het boetekleed aangetrokken,
de sneeuw zou trotseren om de paus,
Gregorius de zevende, drie dagen lang,
op de rots te fêteren,
zal hij zich toch wel hebben gekeerd
tot wijzen of geleerden?
‘Hoe moet ik naar Canossa gaan!?
Wat moet ik ermee aan
om de ban te doorbreken?’
Het eerste teken kwam tot hem in het Latijn,
een grauwe lekenstem sprak met zichtbare pijn:
‘Nossa betekent nee’.
Daar kwam onze Hendrik niet verder mee,
dus vroeg hij het aan een dronken Rus
die stonk naar leugens; -Pinoccio-,
‘Nossa betekent neus’,
gromde de Rus nasaal richting Reggio.
Hendrik werd vermoedelijk radeloos,
zag een spoorloos kind, zonder familie,
met sinofilie als hobby, dat ‘Nossa’ oplas
als: ‘Nee zei dat het A was’.
Nu begon het Hendrik te duizelen,
hij dacht na over verhuizen, vroeg
een Portugese schipper in de kroeg,
die verbitterd over ‘Nossa Navio’ fluisterde:
‘Ons schip wilde dat mijn twee maten en ik
samen de ceremonie op zee deden,
maar zij waren intussen overleden.
Dus heb ik het zelf drie keer herhaald,
drie keer een wit voetje gehaald,
nu wordt mijn wijn voor eeuwig
door Poseidon betaald’.
Na drie dagen in bevuilde kleuren,
vond Hendrik het tijd voor de bons
op de deuren van Gregorius, en zei:
‘Dit is Canossa, dit huis is van ons’.