hij liep en dacht
en zag de langgerekte nekken
de oranje bekken
van de knobbelzwanen
hun fluitende vlucht bracht hem op vleugelslag terug
naar ’n stuitende klucht rond één van de manen
uit de tijd dat hij nog jong
en in wanen ’n rivaal van Jupiter was
de hazen namen ’t snelle pad door ’t veld
en over de Rijndijk in ’n namiddagse zon
waar de Dalmaat harder dan ze ooit kon
nahijgde
hij lachte en zei zacht
dat hij ’t boetekleed zal moeten dragen
voor zijn mond
die soms groter is dan de bek van zijn hond
‘al wat jij niet wilt dat jou geschiedt
doe dat ook ’n ander niet’