de afgezaagde stokpaardjes vlogen
als weke was om de oren, want
angst voor vooruitgang wordt
uit geloof en verhevenheid geboren
dit expansievat maakt overuren
om de kapitale arrogantie bij te sturen
als de ikearus de verkeerde kant op draait
of naast correcte bouwstenen graait
poëzie voor ‘n ieder is leesbaar
zonder tolk of zogenaamd ingelezen zijn
in ’t wezen van veranderlijke goden
of de brij van testamentisch chagrijn
de nieuwe klassiekers komen
uit ervaringsdeskundige handen
niet uit griekse kopieermachines
die strooien met mistige zanden
en dat jij niet begrijpt dat jij niet jij bent
maar ’n samenballing van tal
van heerlijke vrouwen die gezoend zijn
in de fietsenstalling vóór de val
ik kan god zijn of de goden of
menselijker dan wenselijk tegenstribbelen
vanwege de rukwind naar rechts
met links tussen je benen door dribbelen
poort mij of geef me ’n panna
maar doe ’t met ’n eigen woord of plan ja
in plaats van ’t slappe gemiep
als je betekenissen uit stoffige boeken overtypt
ik de raadgever Apollo Pythios
de rots in de kom aan de rivier als een wolf
schrijf ’n eigen oeuvre en surf gedurfd
met losse handen over iedere golf
deze dadenlus als ‘n vader dus volbrengen
en mijn zoon van Rebekka’s kus
niet dezelfde fout laten maken als
de nimf’s dochter zijn jongere lentezus
al deze verzen koken over en druipen
getergd van evenzoveel waargebeurd
leed dat één-op-één de godenverhalen
tot grauwe afvalzakken verkleurt
ik bestijg mijn eenhoorn weer en
draaf door en bestorm elke heiligheid
zonder ’n traantje te laten om de rollende
koppen van trollen zonder eigenheid