Altijd was er die adoratie.
Bewondering van een afstand.
Wetende dat je niets in mij zag.
Maar altijd in stilte verliefd gebleven.
Je wist het niet, maar ik volgde je in alles
wat je deed. We werden ouder en ik trouwde, ik verloor
je uit het oog, na een goed huwelijk verloor ik mijn man,
kinderen waren er nooit gekomen. Ik was weer alleen, en dat
na zovele jaren. En op een dag liep ik op het strand en ontwaarde
ik een bekend gezicht, de man waar ik vroeger zo verliefd op was
geweest.
Hij herkende mij ook, en zij hallo, wat heb ik jou een tijd niet gezien.
En we gingen op een bankje zitten en hij vertelde mij dat hij gescheiden
was, niet zo heel lang geleden, en twee kinderen had. En we praatten en
het voelde zo goed, en hij zei; zullen we nog eens afspreken? En ik zei;
ja, dat is goed. En we zagen elkaar weer en konden zo goed met elkaar
praten, en we kregen een goede band met elkaar. En er bloeide iets op
tussen ons en we waren zo dol op elkaar. Wie had dat ooit kunnen denken,
dat wij nog eens samen zouden zijn.
We wonen nu samen en gisteren deed hij mij een aanzoek met een mooie ring.
Wil je met mij trouwen, schat? zei hij. Het is zo bijzonder hoe wij elkaar weer
gevonden hebben. Ik heb zijn kinderen al in mijn hart gesloten. Over een maand
gaan we trouwen en ik had dit nooit kunnen vermoeden. Ik ben zo gelukkig en
dankbaar, dat hij in mijn leven is gekomen. De jongen die ik vroeger zo adoreerde,
Die jongen werd nu mijn man. Deze liefde is voor altijd, ik hou van hem en wil hem
nooit meer kwijt.