Het vrouwtje, altijd kritischer dan de meest kritische lezer, merkte op: “In de schets die je in de aflevering hiervoor van Mien maakte komt ze er maar bekaaid af”. Het gaat voor een groot gedeelte over Guus en Pien; wat is dat nou toch?”
Betrapt… Dat klopt als een bus. Tegelijkertijd kenmerkt het de verhoudingen in dat disfunctionele gezin. Let op de ragfijne verhaallijn: van de eerste tot de laatste letter gaat dat stuk wel degelijk over… jawel, over Mien. Ik gebruikte namelijk letterlijke citaten uit Miens rekwisitoor over Guus. Daarin breekt ze hem tot zijn enkels af. Mijn rol daarin is – zoals in Bijbelse tijden – die van de evangelist, die noteert wat de Allerhoogste zegt. In dit geval wat Mien uitkraamt en door mij in deel 2 werd gepropt. Zelf als teksten gaan over Guus of Pien gaat het toch weer over Mien, die door haar superdominante aanwezigheid alle aandacht absorbeert.
Waarom koos ik dit drietal uit als onderwerp? Wel, ze lenen zich bij uitstek voor wat taalacrobatiek. In gewoon dagelijks taalgebruik zijn deze drie bijzondere personages niet te vangen. Vandaar de misschien aparte beschrijvingen. Guus heeft trouwens zijn scheerbeurt nog tegoed. Hij deugt absoluut niet, maar anders dan deze twee vrouwen uit zijn leven, valt er weinig te grinniken. Laat staan op te schrijven en te delen met een gretig publiek, dat hunkert naar een gezellige, knusse familieroman. Sorry gretig publiek… verkeerde adres. Wat Mien betreft: in de vorige aflevering stak zij haar kop even op toen ze uit haar zwarte gat kroop.
Ogenschijnlijk valt er eigenlijk niets boeiends over Mien te schrijven, tot je er door toeval achter komt dat ze een fascinerende wereld om zich heen heeft gecreëerd. Het best te vergelijken met wanneer je in de tuin een tegel omkeert. Wat een verrassing wanneer er een – aan ons oog onttrokken – andere wereld bestaat: een mierenvolk met eigen wetten en regels. Net als Mien, die onder haar eigen tegeltje leeft. Dat vastgesteld hebbende kom ik eindelijk bij dochter Pien. Voor haar geldt: als je Mien kent dan ken je Pien. Zij is een verbijsterend griezelige kloon van haar moeder. Je hoeft geen dieptepsycholoog te zijn om vast te stellen dat er binnenin haar een armoedige leegte is. Iets eigens van haarzelf is er niet. Zij kan er niets aan doen wat haar aanleg betreft, maar ze zal daar ook niets aan willen veranderen. Haar luie aard onderdrukt elke aanvechting om iets individueels te ontwikkelen. Op een zeker moment besloot ze een kopie van haar moeder te zijn. Dat scheelt een hoop denkwerk, iets waar ze sowieso toch al niet rijk mee bedeeld was. Überhaupt had ze een broertje dood aan het leveren van enige inspanning. Daar komt het duveltje uit de doos: vader Guus stimuleerde dat laatste juist wel. In de vorige aflevering zagen we, dat dit de dames niet aanstond. Zij moesten echt van die stoorzender af. In de vierdelige serie “De Kerstkluns” werd beschreven hoe hoe ze Euthanasie 2.0 toepasten op een hulpeloze Guus. Aangezien ze allebei niet tegen bloed konden kozen ze ervoor om de van hen afhankelijke man te laten verhongeren. Schone handen en geen vlekje op de ziel. Als ze die al hadden…
Mien en Pien deelden samen één persoonlijkheid. Mogelijk ook één stel hersens. De een op de even dagen, de ander op de oneven dagen. Over verwevenheid gesproken. Er zijn mensen, die zo’n moeder-dochterrelatie ongezond en in ieder geval raar vinden. Ik moest dat woord even opzoeken, maar aartslui karonje is goed van toepassing op Pien.
Wordt vervolgd