Op mijn briefje staat het telefoonnummer van meneer van Vliet. Aarzelend pak ik mijn mobiel. Het is niet mijn favoriete bezigheid om vreemden te bellen, maar ik heb hiervoor zelf gekozen. Langzaam toets ik de 10 cijfers in. Na drie keer overgaan wordt er opgenomen. Een warme aangename stem zegt ‘met Van Vliet spreekt u’. Mijn nervositeit glijdt langzaam van me af. ‘Hallo, u spreekt met Marleen Ramakers van de boodschappenservice. Wij zijn door de vrijwilligersorganisatie aan elkaar gekoppeld en daarom wil ik graag uw boodschappenlijstje met u doornemen.’
‘Wat fijn dat u dat wil doen. Ik heb mijn briefje al klaar liggen hoor’ zegt de vriendelijke meneer Van Vliet. Hij wist dat ik zou bellen. Zijn dochter heeft hem opgegeven voor de boodschappenservice en ik ben door de vrijwilligersorganisatie gevraagd om boodschappen voor hem te doen. De corona periode waar we nu midden in zitten, heeft er zo ingehakt bij veel ouderen dat ik mezelf graag nuttig wil maken. In het wekelijkse krantje stond een oproep om ouderen te helpen met boodschappen te doen, omdat ze de deur niet uit kunnen. Ik twijfelde geen seconde en heb me direct opgegeven. ‘Kunt u mij uw lijstje doorgeven, dan schrijf ik de boodschappen op?’ vraag ik. Terwijl ik aan het schrijven ben denk ik ‘wat een raar lijstje’. Ik verwachtte een ‘boter, kaas en eieren’ lijstje maar alles wat hij opnoemt is niet echt van levensbelang of noodzakelijk. Gevulde koeken, stroopwafels, chocoladereep, slaatje, verse croissants en nog meer ongezonde snacks. Netjes schreef ik alle boodschappen op en zei dat ik ze de volgende ochtend zou komen brengen.
In de supermarkt loop ik alsmaar rondjes. Ik kan niets vinden en heb al een aantal keren een medewerker aangesproken. Na lang zoeken heb ik alles gevonden en reken af. In de speciale vrijwilligers boodschappentas pak ik de boel in en loop naar mijn fiets. Met de zware tas aan mijn stuur fiets ik slingerend weg. Zijn appartement ligt nog geen 5 minuten van de supermarkt en al snel sta ik voor zijn deur. De buurt ziet er armoedig uit. Overal staan fietsen schots en scheef en naast de containers ligt een hoop huisvuil. Ik zoek de bel bij zijn huisnummer en druk erop. Na een hoop gekraak hoor ik een stem roepen ‘ik doe de deur open, kom maar boven.’ Aarzelend loop ik naar binnen, naar de lift. Liever ga ik lopen, maar met een zware tas naar 6 hoog gaat me niet lukken. Als de lift op de 6e verdieping tot stilstand komt, haal ik opgelucht adem. Ik loop de galerij over en zie een man bij een deur staan. Daar moet ik vast zijn dacht ik. Terwijl ik doorloop zie ik hem zijn hand naar zijn hoofd brengen en salueren. Blijkbaar is dat zijn manier van groeten. Op 1,5 meter afstand blijf ik staan en zet de tas voor hem neer. ‘Je komt toch wel binnen hé’ vraagt hij? Als ik hem aan kijk zie ik een blik van hoop en eenzaamheid. Moet ik nu al de regels aan mijn laars lappen? Ja, spreekt mijn hart. Nee zegt mijn verstand. Wat als hij besmet wordt? Ik heb zelfs geen mondkapje op. ‘Kom’ zegt hij nog een keer. Hij loopt naar binnen en laat mij met de boodschappentas staan. Ach, een bakje koffie kan wel. Ik ben zo weer weg en blijf op afstand. Ik pak de tas en loop de hal in. Bij de woonkamerdeur staat hij te wachten. ‘Loopt u maar door hoor’ zeg ik. Hij loopt door naar de keuken en ik loop achter hem aan. Daar zet ik de boodschappentas op het aanrecht neer. ‘Zal ik de spulletjes even voor u opruimen?’ vraag ik. Ik begin de tas uit te pakken en leg alle boodschappen op de aanrecht. ‘Laat alles maar liggen. Ik ga eerst koffie voor je maken. Heb je de gevulde koeken meegenomen?’
‘Ja hoor, die heb ik. Ik heb alles wat op het briefje stond kunnen krijgen.’ ‘Mooi, dan ga ik jou verwennen met een cappuccino en een gevulde koek.’ Ik volgde zijn bewegingen en zag hem klungelen met de koffiemachine. ‘Noem me trouwens maar Kees en niet meneer Van Vliet. Zo oud ben ik nog niet’ lachte hij en draaide zich naar me toe. Zijn gebit ziet er vervallen uit. Hij mist een paar tanden en de rest is geel. Op zijn bijna kale hoofd heeft hij nog een paar grijze haarsprieten. Zijn ogen staan waterig en zijn dikke buik puilt over zijn oubollige pantalon. De knopen van zijn flanellen geruite overhemd staan bijna op springen.
‘Dat is goed hoor. Noem mij maar Marleen’ zeg ik. Ik zie hem wankelen en zeg ‘zal ik de koffie mee naar binnen nemen?’
‘Dat is goed. Dan neem ik de gevulde koeken mee.’ Als we zitten kijk ik zijn huiskamer rond. De inrichting is net zo oubollig als hij. Tegen de lange muur staat een grote eiken kast uit de tijd van mijn oma en de grijze vloerbedekking is zo goed als versleten. De houten salontafel zit vol met kringen en vetvlekken. Overal staat prullaria. De bruine bank lijkt nieuw, maar zit niet lekker. Aan de muur hangen verschillende foto’s van ik denk zijn kinderen en kleinkinderen. Geïnteresseerd vraag ik wie dat zijn. ‘Mijn twee dochters, mijn kleinkinderen en mijn overleden vrouw. Hij staat op en schuifelt naar de muur. Eén voor één wijst hij en vertelt over zijn kinderen, kleinkinderen en overleden vrouw. Ik schrik als hij vertelt dat zijn vrouw maar 64 jaar is geworden.
Kees loopt terug en gaat weer op zijn stoel zitten. ‘Ze is overleden aan longkanker’ vertelt hij verder. ‘Dat is veel te jong’ zeg ik. ‘Ik ben 62 en moet er toch niet aan denken. Dat moet een zware periode voor u geweest zijn?’ vraag ik. Kees begint te vertellen over het verleden en zit helemaal op zijn praatstoel. Hij pakt nog meer foto’s en vertelt nog meer verhalen. Na een poosje word ik toch onrustig en wil naar huis. Ik vind het moeilijk om weg te komen, want hij vindt het heerlijk dat hij nu iemand heeft waar hij tegen kan praten. Na 1,5 uur sta ik toch echt op en zeg dat ik moet gaan. ‘Natuurlijk meisje’ zegt hij. ‘Meisje’ denk ik. Dat klinkt familiair. We spreken af dat ik volgende week weer bel voor zijn lijstje.
Precies een week later sta ik weer voor zijn deur. Hij salueert net als de vorige keer en zegt ‘de koffie staat klaar’. Hier was ik al bang voor. Ik ben niet alleen de dame voor de boodschappen, maar nu ook zijn gezelschapsdame. Ik loop naar binnen naar de keuken en begin de boodschappen uit te pakken. Het lijstje was identiek aan het lijstje van vorige week. Even later zitten we met onze koffie en een halve gevulde koek in de woonkamer. Kees komt naast me zitten met een foto van een vrouw. ‘Dit is mijn ex-vriendin’ begint hij te vertellen. ‘Ze heeft het nog niet zo lang geleden uitgemaakt. Ik was er kapot van en begreep er ook niets van. We hadden het zo gezellig en ineens is ze weg. Ik wil graag weer een nieuwe vriendin, want alleen is maar alleen. ‘Dat snap ik. Maar dit kun je niet afdwingen. Je moet geduld hebben en wie weet ontmoet je nog wel eens een lieve vrouw’ probeer ik hem op te vrolijken. ‘Dat is niet zo eenvoudig hoor. Alle leuke vrouwen zijn bezet en ik wil niet zo’n oud mens die niets meer kan.’
Het valt me steeds vaker op dat oude mensen zelf niet in de gaten hebben dat ze de jongste niet meer zijn en zelf ook niet alles meer kunnen. Kees loopt heel slecht en heeft ook evenwichtsstoornissen. Maar hij wil wel een mooie, jongere gezonde vrouw! Die zal hij denk ik niet gaan vinden. Na een kopje koffie werd ik alweer onrustig en stond op. ‘Ik moet gaan hoor. Onze kleinzoon is bij mijn man en we gaan naar de dierentuin’ loog ik. Kees stond op en kwam op me af lopen. Voor ik het wist had hij me beet en gaf me een zoen op elke wang. ‘Ik kijk nu al uit naar volgende week’ zegt hij. Ik doe een stap achteruit en zeg ‘we moeten afstand houden hoor.’
‘Ben je gek’ zegt hij lachend. ‘Ik ben hartstikke fit.’ Zonder iets te zeggen loop ik snel naar de buitendeur. ‘Tot volgende week’ roep ik en zwaai nog even. Zijn laatste woorden zinnen me niet. Hij is een kwetsbare oude man en ik wil het niet op mijn geweten hebben dat hij corona krijgt.
Het wekelijke bezoekje aan Kees begint toch wel een beetje een verplichting te worden. Elke vrijdagochtend kom ik met de boodschappen, krijg 2 zoenen op mijn wang en dan drinken we koffie met gevulde koek en vertelt hij dezelfde verhalen. De gesprekken zijn éénzijdig, want aan mij vraagt hij nooit wat. Inmiddels is het zijn gewoonte om naast me op de bank te zitten. Ik merk dat hij zich steeds meer aan me gaat hechten, wat me gaat benauwen. De boodschappen zijn voor hem ondergeschikt. Sinds kort heeft hij een scootmobiel waarmee hij dagelijks een ritje naar de stad maakt. Hij kan zelf weer zijn boodschappen doen, want zijn dochter haalt alle zware dingen. Het gaat alleen maar om lichte boodschapjes. De boodschappen zijn eigenlijk een smoes om mij te laten komen. Hij zegt heel vaak tegen me ‘ik ben zo blij met je’. Ik weet niet zo goed wat ik hiermee moet. Aan de ene kant maakt het me gelukkig dat ik iemand blij kan maken met een praatje, maar aan de andere kant begint het me te benauwen. Het lijkt erop als hij steeds meer toenadering gaat zoeken. Ik zit gevangen in een tweestrijd waar ik niet uit kom.
Mijn mobiel geeft een onbekend nummer aan, maar toch neem ik op. “Hallo, u spreekt met Nanda. Ik ben de dochter van Kees.’
‘Goeiemiddag’ zeg ik nieuwgierig. Waarom zou ze mij bellen vraag ik me af?
‘Ik wil even doorgeven dat je deze week geen boodschappen voor mijn vader hoeft te doen. Hij is gevallen en tijdelijk opgenomen in het buurtzorghuis.’
Ik schrik en vraag ‘is het ernstig?’
‘Hij heeft een rare val gemaakt en zijn hele lichaam doet pijn. Het lopen gaat niet heel goed en hij heeft tijdelijk 24-uurs zorg nodig. Je kunt wel bij hem op visite komen hoor. Hij heeft zelfs naar je gevraagd.’
‘Ach jeetje, wat vervelend’ zeg ik oprecht. ‘Natuurlijk ga ik even langs bij hem. Ik vraag het adres en kamernummer en schrijf het op. Als we het telefoongesprek beëindigd hebben, begin ik al te twijfelen of ik moet gaan. Toch heb ik medelijden met hem en ik weet dat zijn dochters ook niet altijd langs kunnen gaan. Mijn medelijden wint het van de twijfel om te gaan.
De volgende dag loop ik ’s middags naar het buurtzorghuis en even later loop in zijn kamer binnen. Hij ligt te slapen en ik twijfel of ik door zou lopen. Dan gaan zijn ogen open en als hij me ziet, komt er een grote glimlach op zijn gezicht. ‘Wat fijn dat je er bent’ roept hij. Kom eens hier, dan krijg je een knuffel. Ik loop naar zijn bed en geef hem twee zoenen op zijn wang. Voordat hij me stevig beet kan pakken, ben ik al naar achter gelopen om een stoel te pakken. ‘Wat ben ik blij dat ik je zie. Ik heb je gemist’ zegt hij. Zijn valpartij wordt uitgebreid vertelt en na een kwartiertje zie ik dat hij vermoeid raakt. ‘Ik denk dat ik maar eens ga, want je bent moe’’ zeg ik. Hij stribbelt niet tegen en ik trek mijn jas aan. ‘Je komt wel snel weer langs hé’ vraagt hij. ‘Natuurlijk’ zeg ik en zwaai nog even naar hem voordat ik de deur uit loop.
Gelukkig geneest Kees voorspoedig en al snel wordt hij ontslagen uit het buurtzorghuis. Zijn dochter vraagt of ik weer zijn boodschapjes wil doen en ik beloof dat. De eerste vrijdag na zijn ontslag uit het buurthuis heb ik wat boodschapjes gedaan en fiets naar hem toe. Het was maar een klein licht tasje, want hij had zo goed als niets nodig. Zijn dochters hadden al groot ingeslagen en eigenlijk waren deze boodschapjes overbodig. Toen ik binnen kwam was hij heel enthousiast en kwam op me af lopen. Ik stond ik de keuken en hij pakte me beet en zonder dat ik kon reageren kuste hij me vol op mijn mond. Ik schrok zo erg, dat ik stokstijf stil stond en niets zei. Normaal kan ik goed van me afbijten, maar nu viel ik totaal stil. Wat moest ik zeggen of doen? Uiteindelijk heb ik niets gedaan en hebben we zoals altijd een kop koffie gedronken met een halve stroopwafel. Toen we afscheid namen, wist ik dat dit voor mij de laatste keer was. Kees had niets in de gaten en wilde me weer een afscheidszoen geven. Ik schoot snel langs hem heen en rende bijna naar de voordeur. ‘Tot volgende week’ riep ik en snelde weg voordat hij iets kon zeggen.
Op de fiets naar huis draaiden mijn hersens overuren. Ik voelde me zo ongemakkelijk en wilde echt niet meer naar hem toe. Ervaringen uit mijn verleden kwamen aan me voorbij en ik begon me steeds slechter te voelen. Hoe moest ik nu uitleggen dat ik niet meer wil kom? Thuis gekomen heb ik er met mijn man over gesproken en die zei dat ik er eerlijk over moest zijn. Ik durfde de confrontatie niet aan te gaan en heb uiteindelijk besloten een appje naar zijn dochter te sturen. Ze reageerde vrij snel en vroeg of ze mocht bellen. Ook hier zag ik tegenop, maar toen ik haar aan de telefoon had kreeg ik alleen maar begrip. Ze voelde heel erg met me mee en noemde het grensoverschrijdend gedrag van haar vader. Ze denkt wel dat hij het niet met opzet doet en dit ook met zijn ouderdom te maken heeft. Misschien heeft hij al een lichte vorm van dementie opperde ze. Ik zelf denk dat hij wel weet wat hij doet. Hij is een eenzame man die alsmaar op zoek is naar een vrouw om de rest van zijn leven mee te delen. Het liefst wil hij dat ik dat ben. Dat heb ik maar niet tegen zijn dochter gezegd, want ik was al blij dat ze met me meevoelde. We hebben afgesproken dat zij het aan haar vader zou uitleggen en dat ik niets hoefde te doen. Wat was ik opgelucht.
Af en toe zie ik Kees zitten op het overdekte terras in de stad en inmiddels maken we af en toe een praatje. Maar ik blijf er een ongemakkelijk gevoel bij hebben.