Hij leeft graag in het donker dat straalt,
krijgt er maar geen genoeg van.
Hij is gelukkig zo, zittend in de roes.
Zou het liefst er altijd in willen zitten.
Niemand die hem stoort, gaat gewoon zijn
eigen gangetje. Hij wacht totdat het eventjes licht is.
En als dus de zon opkomt, waarbij hij geniet, maar slechts
een heel klein moment euforie, want hij weet:
Ook deze dag wordt weer zwaar. Maar hij trekt zich
er niets van aan: Hij wacht totdat het weer nacht is
en op die ene kleine moment als de zon weer schijnt.
En natuurlijk wacht hij dat hij weer kan zweven in die
roes: Die hij toch zo vaak koestert. En daarbij hij zichzelf
kan voelen, en verder nergens aan hoeft te denken.