Sorane staart verbijsterd naar het notaboek. Meer dan een minuut zit ze daar gespannen te kijken. Dan valt haar blik opnieuw op de papieren en leest die de volgende dagen meerdere malen opnieuw. Ze komt tot het besef komt dat de schuldigen nog steeds niet geboet hebben. Als het gerecht de schuldige niet straft, dan moet ze het tot haar taak maken om de moordenares van haar ouders haar verdiende loon te geven. Sorane is in tweestrijd, want er is ook de moord op haar pleegouders.
‘Mijn ouders komen op de eerste plaats. Het spijt me, Runa. Ik hou van jullie allebei, maar ik wil dat de schuldigen aan de moord op mijn ouders boeten voor hun daden. Die Teira Monnaan heeft een veel te lichte straf gekregen. Haar dood door mijn hand staat zo goed als vast, maar eerst zal ze mij haar opdrachtgever moeten verraden.’
Even kijkt ze op de klok.
‘Het is al te laat. Maar morgen boek ik een reis naar Trafar,’ denkt ze.
Als ze in haar bed licht kan ze maar moeilijk slapen. De volgende morgen staat een beetje moe op, maar haar besluit heeft ze al genomen. Ze heeft nog een iets meer dan drie weken verlof, voor ze zich weer moet melden. Dus is er nog tijd om naar Trafar te vliegen en terug te keren. Maar ze heeft nog iets belooft aan Gerin, die ze pas kent, die afspraak wil ze nakomen.
‘Ik moet toch nog een paar dingen in Mogwan in orde brengen, Straks nog even naar de bank en daarna een ticket bestellen.’ denkt ze.
Maar als ze in de namiddag in de bank aankomt, merkt ze niet dat Zuyana en ook haar zus Reysa in een rij wachtenden staan. Beiden zijn verbaasd als ze Sorane zien binnen komen. Ze stapt echter naar een bureau van een bediende die haar lijkt te kennen. Hij staat dadelijk op als hij haar ziet. Ze begroeten elkaar glimlachend. Dan leidt hij haar door de doorgang naar achter waar belangrijke zaken behandeld worden.
‘Ze komt hier zeker haar bloedgeld op de bank zetten,’ fluistert Reysa.
‘Bloedgeld? Wat bedoel je’ vraagt Zuyana, terwijl ze naar de bediende staart die Sorane doorlaat.
Weer merkt ze die vreemde blik van respect in zijn ogen op
‘Die vrouw, dat was mijn stiefzuster. Zij verdiend haar geld met het doden van mensen.’
‘Ach zo. Daarom bloedgeld.’
‘Juist. Maar ze is mijn zus niet meer.’
Zuyana weet niet goed wat te denken. Het lijkt wel of Reysa haar zus Sorane haat. Toch is ze wel even benieuwd waarom Sorane hier in de bank dat bloedgeld beheert. Dat kan ze toch ook in de hoofdstad. En dan die vreemde blikken van verschillende dorpsbewoners.
‘Dat is toch wel vreemd,’ fluistert ze iets te luid.
‘Wat is vreemd, Zuyana?’
‘Je zus. Waarom beheert ze hier haar geld?’
‘Ze doet maar, Zuyana. Misschien omdat ze niet mogen weten hoeveel bloedgeld ze in werkelijkheid verdient.’
‘Dat kan het verklaren. Maar toch?’
‘Laat ons erover zwijgen. Je kent haar niet, dus je weet ook niet wat voor een serpent Sorane is.’
Zuyana knikt even, terwijl ze Reysa volgt als die een plaats naar voor opschuift.
‘Reysa, wil jij even mijn plaats vrijhouden? Ik moet naar de wc.’
Sorane’s stiefzus knikt even.
‘Maar niet te lang wegblijven, want er zijn nog maar drie mensen voor ons.’
Zuyana knikt en haast zich weg. In de gang die naar de wc leidt is ze uit het zicht en ze haast zich naar en klein kantoortje toe, waar iemand zit die ze kent uit haar jeugd.
Verbaasd kijkt de jongeman naar zijn vroegere jeugdliefde.
‘Wat doe jij hier, Zuyana?’
‘Mag ik iets vragen, Damon?’
‘Dat mag altijd.’
‘Die roodharige vrouw, wie is dat? Ik ken haar ergens van.’
‘O, dat is Sorane Cobanon. Zij regelt hier meestal geldzaken voor steundoeleinden.’
‘Steundoeleinden?’
‘Mevrouw Cobanon steunt met haar geld vele projecten, zonder die steun zou dit dorp geen groeiende kleine stad zijn. Het spijt me, maar meer mag ik echter niet zeggen.’
‘Dat is een streep door mijn rekening, Damon, Ik dacht dat ze een misdadiger was.’
‘Die roodharige, een misdadiger. Je maakt grapjes, Zuyana. Ze is een weldoenster. Als zij er niet geweest was, dan was dit nog steeds arm dorp, waar velen zonder werk zouden zitten.’
Even staart Zuyana de man verbaasd aan. Ze weet niet wat te denken. Weldoenster? Wat bedoelt deze man daarmee? Maar dan valt haar iets te binnen. Gerin heeft het soms over het feit dat hij een zekere Sorane dankbaar is voor haar steun aan enkele projecten op zijn werk.
‘Ik zie je nog wel, Damon…’
Dan maakt ze zich snel uit de voeten en haast zich naar de rij wachtenden.
Ze beseft nu pas wat Sorane doet. Sorane is die geheimzinnig vrouw, die Gerin altijd bewondert, want zij financiert zijn onderzoek en ook anderen. Zelfs vele anderen. Als Reysa dat zou weten, misschien zou ze Sorane dan wel willen zien.
‘Spijtig dat ik beloofd heb om niets te zeggen. En ik wil haar niet kwaad maken.’
Dan merkt ze Reysa op. Snel kijkt ze even om zich heen. Ze zucht opgelucht als ze Sorane nergens opmerkt. De zus van Sorane loopt juist naar het loket toe.
Intussen heeft Sorane haar zaken afgehandeld en haast zich naar buiten langs de zijuitgang. Zonder dat ze Reysa en Zuyana opgemerkt heeft, haast ze zich naar een reisbureau en boekt haar vlucht naar Trafar. Die avond zit ze alleen naar de tv te kijken, maar is niets belangrijks op het nieuws en de film interesseert haar ook niet zo veel, dus leest ze het notieboek nog eens na. Als ze de volgende morgen opstaat volgt een lange dag, want Sorane is ongeduldig voor vanavond als ze bij haar twee vrienden op bezoek gaat. In de dag heeft haar reis naar Trafar geboekt nog een paar dingen geregeld. Ook heeft ze een geschenkje gekocht voor Zuyana.
Stipt om zeven uur belt ze aan bij het Café. Een verbaasde Zuyana doet open en staart de roodharige aan.
‘Hallo, Zuyana. Een gelukkige achtentwintigste verjaardag.’
Even weet Zuyana niet wat te zeggen.
‘Kom binnen, Sorane.’
‘Dank je, Zuyana. Je man wilde jou verrassen en nodigde me uit om met jullie je verjaardag te vieren.’
‘Heeft Gerin je uitgenodigd, dat is weleens iets anders dan zijn gewoon geschenk.’
‘Je bent ver van je vrienden in je thuisstad, Zuyana. Omdat je hier bijna niemand kent, zal hij mij wel uitgenodigd hebben, denk ik.’
‘Dat is zeer attent van hem, maar ik ken hier wel al een paar mensen, zoals je zus, die intussen een goede vriendin geworden is. Maar op mijn verjaardag blijf ik liever alleen bij hem om hem samen te vieren.’
‘O, dat wist ik niet.’
‘Dat is niets, Sorane. Maar je kan wel blijven. Misschien zorg je voor een kleine verandering in onze gewoonten.’
Sorane glimlacht.
‘Als jullie altijd alleen zijn om jullie verjaardagen te vieren, dan is er wel iets verandert,’ glimlacht de roodharige en geeft haar het geschenk.
‘Ik zal het open maken als Gerin aankomt, want hij is vandaag veel later dan anders om een presentatie te geven van zijn onderzoek.’
‘Wat onderzoek hij?’
‘Dat is geheim.’ zegt hij altijd.
‘Laat ons snel iets eten, Sorane. Daarna kunnen we gezellig gaan praten, want ik ben benieuwd naar jou famillie.’
Sorane knikt en neemt plaats aan de tafel, maar gaat de jonge vrouw helpen met het klaarmaken van het eten. Ze praten lachen en vertellen elkaar geheimpjes. Een tijdje later belanden ze in de salon en Zuyana schenk een lekker wijntje in.
‘Gerin heeft me deze keer wel verrast door jou uit te nodigen, Sorane.’
‘Het is al ongeveer elf uur. Je man zal zo wel gaan komen.’
‘Mag ik je iets vragen?’
‘Doe maar, Zuyana.’
‘Ben jij die geheimzinnige geldschietster, waar Gerin het altijd over heeft?’
Sorane kijkt de vrouw verbaasd aan. Even speelt ze met de gedachte om nee te zeggen.
‘Nee, ik wil geen leugens uit mijn duim gaan zuigen,’ denkt ze.
‘Hoe ben je dat te weten gekomen?’
‘Ik zag je vandaag in de bank. Maar je werd achteraan binnengelaten, alsof een belangrijke klant.’
Even zegt Sorane niets.
‘Dit is alleen tussen jullie twee en mij, Zuyana. Dat moet je me beloven. Ik wil niet dat Reysa en Jenan mij uit dankbaarheid vergeven.
‘In orde, het zal iets tussen ons blijven, Sorane. Maar is het niet beter om hen hier ook bij te betrekken.’
‘Misschien wel, maar ik kan het niet. Nog niet. Ik ben van plan om te stoppen, maar ik wacht op het geschikte ogenblik.’
Zuyana knikt begrijpend.
‘Er is nog iets dat je niet weet, Zuyana. Zowel Jenan als Reysa wonen zonder dat ze het weten, in een villa die mijn eigendom is.’
‘Wat?’
‘Jenan zal kwaad zijn als hij het te weten komt, maar ik denk dat hij wel zal bijdraaien. Maar hoe Reysa zal reageren weet ik niet. Vermoedelijk zal ze in de villa niet meer willen verblijven. Misschien verlaat ze deze streek wel.’
‘Dat zou erg zijn.’
‘Ik verdien veel geld met elke huurmoord, meisje. Maar al van na de eerste opdrachten wilde ik dat geld niet. Dus hielt ik wat ik nodig had om te leven en het noodzakelijk te kopen om het beroep uit te oefenen. Met de rest richtte ik in dit dorp, dat mij opgevangen heeft, een fonds op om de mensen hier een beter leven te bezorgen.’
‘Dat is je gelukt. Want als ik mijn man en de bediende in de bank mag geloven is deze streek helemaal opgebloeid op een paar jaar tijd.’
Plots horen ze een wagen stoppen en even later komt Gerin binnen. Even schrikt hij, want hij herinnert de woorden van zijn vrouw, toen ze zei welk beroep Sorane had. Dan herpakt hij zich, terwijl de glimlach van Sorane waarneemt.
‘Ik zie dat je op mijn uitnodiging ingegaan bent, mevrouw Cobanon.’
Sorane knikt.
‘Zeg maar Sorane, Gerin.’
‘Ik mag Sorane wel, lieveling. Dank je om haar uit te nodigen.’
Even kijkt Gerin naar zijn vrouw en glimlacht dan even.
‘Je hebt toch niet te veel geplant vandaag, lieve man van me.’
‘Niet echt. Maar jullie kunnen je beiden beter gaan klaarmaken. Ik heb een etentje besteld bij de concurrentie.’
‘Wauw. Die zullen wel even verbaasd geweest zijn.’
‘Dat is juist, Zuyana. Maar ik heb eens met de eigenaars overlegd en we besloten om van nu af samen te werken.’
‘Wat? Is dat waar, Gerin?’
Haar man knikt en kijkt Sorane aan.
‘U komt toch ook, Sorane.’
‘Als jullie beiden mij uitnodigen kan ik het niet afslaan,’ zegt Sorane en neemt haar jas van de kapstok.
In de vroege morgen komt Sorane terug in haar villa en kleed zich uit. Even later staat ze onder het lauwe water te genieten.
Een paar dagen later stapt ze aan boord van een passagiersmodule. Heel even twijfelt ze, want voor de eerste maal in haar leven is ze van plan om deze planeet te verlaten. Even kijkt ze op haar ticket en naar de nummers op het paneel. Dan stapt ze verder en even later drukt ze haar hand tegen een paneel naast een deur. Zuchtend staat het haar woonruimte voor de reis binnen. Even kijkt ze om zich heen. Dan stapt ze naar een van de schermen toe, die als ramen dienst doen en neemt plaats in een van de zetels. Als de module zich een paar minuten later, samen acht anderen langzaam van bodem verheft, kijkt Sorane naar de kleiner worden gebouwen.
Als ze een hoogte van 80.000 meter bereikt hebben, worden beveiligingsschermen ingeschakeld, waardoor de capsule door een witte gloed omgeven wordt. Buiten de dampkring wordt dat witte scherm weer uitgeschakeld, terwijl de capsule, automatisch bestuurd, in de richting van het wachtende module schip vliegt. Een voor een worden de capsule in hun aanlegplaats verankerd. Dan duurt het nog 2 uur voor het schip zijn koers verandert en koers zet naar de rand van het stelsel.
Na een reis van tien dagen bereikt ze de planeet Trafar IV. Een dag moet ze hier blijven, want pas morgen moet ze zich aan boord van een ander schip begeven met bestemming Oran II. Zodra ze haar eerste stappen op deze planeet gezet heeft, beseft ze dat ze op het punt staat om een andere samenleving te betreden. Een amazone wereld waar vrouwen de belangrijkste posten bekleden. En dat merkt ze al snel aan de omgeving, die helemaal anders gestructureerd is, dan op Enuron. Dadelijk valt op dat de meeste gebouwen een piramide vorm hebben. Overal zijn er tussen de gebouwen parken en zeer veel groen. Wagens op wielen ziet ze nergens. De mensen verplaatsen zich te voet of zwevende voertuigen, die ongeveer twintig meter boven de oppervlakte vliegen. Op Enuron zijn er ook piramides, maar dat zijn alleen zeer belangrijke gebouwen, zoals regeringsgebouwen en tempels. Het is wel vreemd als de mannen niet naar haar kijken, zoals op Enuron. Gelukkig schijnt de zon, alleen is het hier veel warmer dan op Enuron. Ongeveer vierendertig graden in de schaduw. Ook is de zwaartekracht lichtjes minder dan ze gewoon is.
Trafar is een planeet waar vele rassen samenleven om handel te drijven tussen verschillende sterrenrijken. Hierdoor valt ze niet zoveel op, met haar Enuroonse kledij. Tijdens de dag praat ze met verschillende voorbijgangers en bezoekers van kleine open lucht bars. Het zijn meestal vrouwen, want mannen mogen haar niet aanspreken, zonder dat ze hen uitnodigt. Zo komt ze enkele belangrijke dingen te weten over deze samenleving van vrouwen.
De derde dag, na haar aankomst, vertrekt haar schip precies op tijd. Tijdens deze reis komt Sorane alleen om iets te gaan eten uit haar woonruimte. Gedurende de uren aan boord bestudeert ze de papieren uit het pakje van Runa. Ze wil zoveel mogelijke gegevens in zich opnemen. Plots voelt ze dat het schip afremt en beseft dat ze haar doel bereikt heeft. Toch duurt het nog vier uur voor Sorane haar eerste stappen op de bodem van Oran II doet. Ook hier overheerst de piramide vorm, als valt haar direct op haar er veel minder parken aanwezig zijn.
Ze moet naar het dorp Nikan in de bergen. Daar leeft de famillie Monnaan. Volgens het verslag van Runa moet die agente daar ergens zijn.
‘Hopelijk zijn ze niet verhuisd,’ denkt ze.
De volgende dag huurt Sorane een zwever en verlaat een half uurtje later de stad. Voor het huis van de famillie stapt ze uit en stapt om zich heen kijkend naar de voordeur toe. Als een oudere man de deur opent, kijkt ze haar verwachtend aan.
‘Ben ik bij de famillie Monnaan?’
‘Jazeker, Ona.’
‘Ik ben op zoek naar uw dochter Teira.’
Eerst keek de man haar vriendelijk aan, maar nu verandert zijn stemming. Hij roept zijn vrouw, die naar de deur toekomt.
‘Mag ik uw naam?
‘Sorane Cobanon, Ona.’
‘Ona Cobanon. Mijn dochter hebben we het huis uitgezet. Ze werd betaald om te moorden, maar werd betrapt. Haar eigen partner moest haar neerschieten, toen ze er vanonder wilde muizen. Spijtig genoeg overleefde ze haar wonden, haar partner niet.’
Even slikt Sorane, want in de stem van de vrouw ligt heel veel woede.
‘Ze moet diep teleurgesteld zijn in haar dochter,’ denkt ze en kijkt de man even aan.
Maar die laat het woord aan zijn vrouw over, maar Sorane kan in zijn blik zien dat hij de gevoelens van zijn vrouw deelt.
‘Weet u waar ze nu is?’
‘Nee. En dat kan ons niet schelen ook.’
Even kijkt Sorane de man en de vrouw aan.
‘Het spijt me, dat ik jullie lastig val, maar ik moet Teira spreken.’
‘Ben jij een agente?’ vraagt de man, terwijl zijn zich naar binnen haast.
‘Nee, dat niet. Maar ik wil een paar dingen opklaren.’
‘Wat is erop te klaren, Ona Cobanon. Onze dochter is schuldig, dat is bewezen.’
‘Mijn stiefouders hebben een paar opzoekingen gedaan, Mijnheer Monnaan. In hun noties zijn een paar dingen onduidelijk. Die dingen kan Teira misschien invullen.’
‘Het spijt me dat we u niet kunnen helpen. Misschien Riso, onze zoon, want bij hem heeft die moordenares een tijdje gewoond.’
Sorane kijkt de man vragend aan.
‘Het spijt me, dat ik me liet gaan, Ona Cobanon,’ zegt de vrouw die weer naast haar man komt staan.
Voor haar man nog iets kan zeggen, zegt de moeder van Teira, terwijl ze naar het oosten wijst:
‘Riso woont iets buiten Nikan, Ona. Hij heeft haar geholpen, omdat hij het als zijn plicht beschouwde, al verdient ze het niet.’
Sorane kijkt even in die richting.
‘Dank u, allebei. Hopelijk vind ik wat ik zoek.’
‘Ik hoop het ook, dame.’
Sorane stapt naar haar wagen en stapt snel in. Dan zweeft ze de weg op. Op de voetpadden ziet Sorane hier en daar enkele mensen wandelen. Aan de rand van het dorp stopt ze de wagen nabij twee wandelende mensen en vraagt:
‘Weet u soms waar Riso Monnaan woont?’
‘Niet echt, Ona. Maar ik denk dat ik hem een paar keer gezien heb, toen hij een rolstoel, waarin een vrouw zat, over de zandweg duwde.’
‘Waar was dat?’
‘Op de weg aan de achterzijde van het derde huis in de richting van het volgende dorp Geonro.’
‘Dank u,’ zegt Sorane en rijdt verder.
De volgende straat slaat ze af en draait een paar minuten later af, aan het huis op die weg. Langzaam stapt ze uit en kijkt even om zich heen. Op dat moment gaat de deur van het huis dat een tiental meter van haar af staat, op. Een man van ongeveer veertig jaar verschijnt in de deuropening.
‘Wie ben u?’ vraagt hij.
‘Mijn naam is Sorane Cobanon. Ik ben op zoek naar Teira Monnaan.’
‘Mijn zus is hier al lang niet meer, Ona. Ze heeft hier gewoond, tot haar toestand verergerde. Teira bevind zich vermoedelijk in de stad Helinsen.’
‘Kent u haar adres?’
‘Niet echt. Het opvanghuis waar ik haar naar toe bracht, heeft een paar maanden laten weten dat ze haar naar een andere inrichting gebracht hebben, om haar een betere verzorging te kunnen verlenen.’
‘Kent u het adres niet?’
‘Nee, Ona. Dat niet.’
Sorane kijkt hem even verbaasd aan. Van hun ouders weet ze dat deze man zijn zus alle hulpverleende die hij kon opbrengen omdat hij niet in haar schuld kon geloven. Ze knikt echter.
‘Dat moet ik haar in Helinsen gaan zoeken.’
‘Het spijt me dat ik u niet kan helpen, Ona Cobanon. Maar ik hoop dat u haar vind.’
Sorane loopt in gedachten naar haar wagen en stapt om zich heen kijkend in.
‘Ze is hier, daar ben ik zeker van. Als het toch niet zo zou zijn, dan moet haar broer zeker weten waar ze is,’ denkt ze.
Even later rijdt ze achteruit en keert terug naar het dorp. Daar parkeert ze haar zwever op de parking van een hotel en neemt er een kamer. Die avond verlaat ze rond acht uur het dorp en loopt langs de weg achter de losstaande huizen tot bij het huis van de broer van Teira. Zonder dat ze opgemerkt wordt sluipt ze naderbij en kijkt door het venster van de woonkamer. Ze glimlacht als ze de gehandicapte vrouw in een zetel ziet zitten.
‘Dus toch. Zo snel misleid je mij niet, mijnheer Monnaan,’ denkt ze.
Teira zit met haar broer te praten. Geen van beiden merkt dat Sorane langs de achterdeur naar binnen sluipt. Langzaam vordert ze geruisloos in de richting van de woonkamer.
‘Je weet toch wie die Sorane Cobanon vermoedelijk is, Riso.’
‘Dat zou kunnen, zus. Ze lijkt wel veel op die huurmoordenares die een paar keer in het nieuws geweest is. Maar of zij deze vrouw is. Dat denk ik niet. Waarom zou zij hier zijn?’
‘Om mij. Je weet toch wat er gebeurd is ongeveer achttien jaar geleden.’
‘Hoe zou ik dat kunnen vergeten, zus. Door die vervloekte collega van jou werd je meer dood dan levend naar het ziekenhuis gebracht. Die knalde zo maar drie capsules doorheen je borst.’
Even ziet dat Teira haar ogen sluit en even in elkaar lijkt te zakken.
‘Dat ben ik niet vergeten, broer. Ik draag de littekens nog steeds op mijn lichaam. Maar waarom zou iemand mij daarom nu nog opzoeken.’
‘Als ik dat wist, dan…’
Sorane heeft intussen haar wapen getrokken en een geluidsdemper erop bevestigd. Kalm stapt ze de kamer en zegt:
‘Weet geen van jullie beiden waarom? Je zus, de moordenares van mijn ouders zou dat toch moeten weten.’
Teira kijkt verschrikt op en staart naar Sorane. Haar broer wil recht springen, maar kijkt meteen recht in het dreigend gaatje van de loop van Sorane’s pistool.
‘Je ouders??? Bent u de dochter van Elian en Gono, Sorane?’
‘Jij hebt het recht niet om hun naam uit te spreken. Jij hebt hun verraden.’
‘Nee, Sorane. Ik verraadde mijn vrienden niet,’ fluistert Teira, met steeds vastere stem.
Sorane richt haar wapen op Teira, terwijl ze recht in haar ogen kijkt.
‘Jouw vrienden, moet ik dat geloven…’
Tot haar verbazing blijft de gehandicapte vrouw haar met vaste blik aankijken. Ze kan zelfs tranen op haar oogranden waarnemen.
‘Ik heb je ouders niet gedood, Sorane. En ja, ze werden mijn vrienden in de korte tijd dat ik hen kende.’
‘Je moet niet liegen, nu je de dood in de ogen kijkt, Teira Monnaan. De bewijzen waren voldoende, dat wees het onderzoek uit.’
‘Dat weet ik, Sorane. Daarom werd ik na mijn genezing en tien jaar later, toen ik uit de gevangenis kwam, ook verstoten door onze famillie. Alleen mijn broer hier bleef in mijn onschuld geloven en nam mij op in zijn huis en zijn famillie. Als ik nog kon lopen, dan zou ik mijn onschuld kunnen bewijzen, maar ik kan alleen maar in deze rolstoel zitten, door de pijn in mijn rug.’
Sorane aarzelt. Een schot en het is voorbij. De roodharige kijkt in de ogen van de gewezen agente en beseft dat ze het niet kan. Voor het eerst kan ze een schuldige niet doden, of gelooft ze haar. ‘
‘Deze vrouw liegt niet,’ denkt ze.
Ergens meent ze een stem te horen fluisteren.
‘Je gedachten zijn juist, Sorane. Deze vrouw spreekt de waarheid.’
Even schrikt ze, want ze heeft de stem gehoord. Waren het haar eigen gedachten of iets anders? Want wat die stem zegt, denk ze zelf ook.
Sorane kijkt nog steeds in de ogen van de vroegere agente alsof ze niet kan wegkijken. Even zakt haar wapen naar beneden, in een reflex richt ze het dadelijk weer omhoog. Even buigt haar vinger nauwer om de trekker. Maar ze kan het niet, niet meer nu ze ervan overtuigd is dat deze vrouw niet liegt.
Langzaam laat ze haar wapen zakken tot het naar de grond wijst. Riso denkt zijn kans te zien en wil op de roodharige af duiken, maar op dat moment hoort hij haar zeggen.
‘Je broer is de enige niet meer die je gelooft, Teira. Jij bent geen genadeloze moordenares, dat weet ik nu zeker. Ik kwam om je te doden, maar je heb geen schuld aan de dood van mijn ouders. Jij zou nooit iemand kunnen doden, zoals ik dat kan.’
Riso kijkt Sorane verbaasd aan en laat zijn handen zakken.
‘Dus ben je toch die moordenares die dood voor geld.’
‘Ja, mijnheer Monnaan. Die ben ik.’
‘Niet zo afwijzend, broer. Sorane is niet zo genadeloos als ze zelf denkt. Volgens de berichten dood ze alleen mensen die misdaden op hun geweten hebben.’
‘Dat klopt, maar toch dood ik hen zonder dat ze zich kunnen verdedigen.’
‘Ik denk dat zij beter kan gaan, zus. Ze hoort hier niet.’
‘Laat haar blijven, Riso. Sorane hier, is de dochter van mijn omgekomen vrienden. Ik wil met haar praten.’
Even kijkt Riso zijn zus verbaasd aan.
‘Je doet maar, zus. Ik wacht buiten wel.’
Meer dan drie uur zitten beide vrouwen te praten over het verleden en het heden.
‘Vermoedelijk de kapitein zelf, Sorane. Zij zei iets van, ik of liever jij het daar voor gezorgd.’
‘En daarna nog iets van iedereen zal dat denken, want de bewijzen duiden allemaal in jou richting.’
Even zegt Sorane niets.
‘Dan zal ik haar eerst onder handen nemen, want ik wil weten wie het bevel gegeven heeft.’
‘Wees voorzichtig, Sorane. Zij schoot mijn collega genadeloos neer. Niet ik, zoals tijdens het proces gezegd werd.’
Sorane kijkt Teira nadenkend aan.
‘Waarom heb je daar niets van gezegd, tijdens je verhoor?’
‘Om mijn famillie, Sorane. Kapitein Vorent kwam op bezoek in het ziekenhuis en dreigde ermee dat ze mijn man en dochter zou ombrengen.’
Even denkt Sorane na.
‘Ik zal die kapitein eens onder handen moeten nemen. Misschien weet zij meer van de echte daders, want ik wil die en de opdrachtgever aanpakken. Ze moeten boeten en als het kan zal ik bewijzen dat jij niet schuldig bent, Teira.’
Even kijkt Teira de roodharige aan.
‘En daarna.’
‘Als er nog een daarna is, Teira. Dan keer ik terug naar Enuron.’
‘Kan je er niet beter mee ophouden, Sorane? Een leven als moordenares is toch geen leven voor een mooie vrouw als jij.’
‘Dat klopt, Teira. Ik ben dit leven moe, maar eerst moet ik nog een aantal zaken afwerken. Ik heb besloten om mij daarna aan te geven. Na mijn straf wil ik een ander leven beginnen.’
‘Als je slaagt in je voornemen, dan zullen je mijn dode vrienden wel trots op hun dochter zijn, Sorane.’
Even slikt de roodharige en knikt dan.
‘Misschien kan je eens naar het groeiend dorp Mogwan, op Enuron, gaan, Teira. Daar besteed ik mijn geld aan nuttige zakken, die de bevolking daar ten goede komen. Misschien kunnen ze je daar helpen, zodat ooit je wel weer kan lopen.’
‘Zie je wel dat je niet zo genadeloos bent dan je denkt, Sorane.’
‘Ik denk dat diegenen die ik gedood heb, daar anders over denken.’
‘Misschien, maar zij waren misdadigers, als ik het goed gehoord heb.’
Dan valt haar blik op een foto, die op de kast staat.
‘Is dat je man, Teira?’
De vrouw kijkt even naar de foto en knikt met een droevige blik.’
‘Ja, dat is Kieve. Zijn liefde was niet groot genoeg om mij te geloven, Sorane. Kieve is intussen hertrouwd, geloof ik. En mijn dochter die daar naast hem staat, die wil niets met mij te maken hebben.’
‘Het spijt me, Teira. Ik vrees dat ik je daarmee niet veel kan helpen.’
‘Misschien willen ze, als je de echte daders en opdrachtgevers moest vinden, weer met mij praten.’
‘Ik hoop het ook, Teira.’
‘En je ouders?’
‘Die wil ik zelf niet meer zien, Sorane. Ze hebben me verstoten.’
‘Teira, vergeef hen alstublieft. De bewijzen waren zo overweldigend, dat ik ervan overtuigd was dat jij de schuldige moest zijn. En je famillie is het belangrijkste wat je heb in een leven.’
Even glimlacht Teira.
‘Ik weet niet of ik het kan, Sorane. Maar ik zal je raad opvolgen en het proberen. Misschien kan ik daarna vergeten en weer in het echte leven stappen, in plaats van hier in deze stoel mijn dagen te slijten.’
‘Doe dat, Teira en je zal zien dat het leven nog mooi kan zijn, ook al zit je in een rolstoel.’
‘Dank je, Sorane.’
Sorane glimlacht even en steekt nog even haar hand op. Dan opent ze de deur en loopt de gang in. Daar hoort ze stemmen. Als ze buiten komt merkt ze een oudere vrouw en een drieëntwintigjarige op. Ze lijken veel op elkaar.
‘Vermoedelijk moeder en dochter,’ denkt ze, terwijl ze even naar Riso kijkt.
‘Het spijt me van mijn woorden daarstraks, Ona Cobanon.
‘Noem mij maar Sorane, zoals vrienden doen, Riso. Ik heb besloten Teira te helpen. Zijn dat je vrouw en dochter?’
‘Ja, dit is Damin, mijn vrouw en dat is onze dochter Heneva. U had het daar straks wel even mis. Met u erbij zijn we zijn nu met vier, die ervan overtuigd zijn dat mijn zus onschuldig is.’
‘Voor een huurmoordenares ben je wel zeer mooi en aantrekkelijk, Ona Cobanon.’
De roodharige glimlacht even en kijkt even naar Heneva, die haar vreemde blikken toewerpt.
‘Jij ook, meid. I…Ik.’
‘Vergeef mijn dochter, Sorane, ze valt echter op vrouwen. Ik denk dat ze hoopt dat jij ook…,’ glimlacht Damin, die de aarzeling van Sorane dadelijk opmerkte.
‘Dat is pech hebben, Heneva. Ik val meer op mannen.’
‘Je hebt gelijk, pech voor mij, mevrouw.’
Sorane knikt even naar de jonge vrouw, dan wendt ze zich naar haar vader en moeder.
‘Ik ga op onderzoek uit, want ik wil de moordenaar indien mogelijk nog steeds vinden. Je zuster heeft genoeg geleden. Het wordt tijd dat haar onschuld bewezen wordt.’
Riso knikt.
‘Dat is juist. Maar als de echte dader erachter komt, dan kan dat weleens gevaarlijk worden.’
‘Je hebt gelijk, Riso. Daarom wil ik dat jullie eens een vakantie nemen.’
‘Wil je werkelijk dat we ons uit de voeten maken?’
‘In zekere zin. Ik ben gevaar gewoon en het is mijn beroep zoals je weet. Ik wil Teira en jullie allen veilig weten. Ik kan jullie een vakantie in het groeiend dorp Mogwan op Enuron aanbieden. De inwoners zullen jullie helpen en in het ziekenhuis kunnen ze je zus eens onderzoeken. Met de technieken die ze daar hebben kunnen ze Teira misschien helpen om een meer mobiel leven te leiden.’
‘We zullen erover denken, Sorane.’
Terwijl Sorane te voet naar het dorp weerkeert, bespreekt het gezin van Riso het voorstel van Sorane met Teira. Die wil eerst niet, maar besluit dan toch maar te gaan. Alleen is Enuron geen amazonewereld maar een wereld waar de mannen de baas zijn.
Intussen loopt Sorane door de straten, terwijl ze met haar gedachten bij de aantekeningen van Jov zijn. Plots kijkt ze om zich heen en beseft dat ze in de buurt terecht gekomen is, waar de ouders van Teira en Riso wonen. Ze glimlacht even en verandert van richting. Even later belt ze opnieuw aan bij de deur van de famillie.
Deze maal opent de vader van Teira de deur en kijkt haar wrevelig aan.
‘Mijnheer Monnaan, ik moet iets bekennen.’
‘Bekennen, Hera?’
‘Ja, ik zocht je dochter, Teira. Niet alleen om haar te spreken…’
‘Dat kan ons niet schelen, vrouw. We weten intussen wie je bent. Sorane Nador, een verachtelijke huurmoordenares.’
‘Ik mag dan een huurmoordenares zijn. Maar jullie beiden zijn nog veel erger, want jullie hebben eigen dochter veroordeeld. Dat is iets dat ze niet verdiend.’
‘Als je Teira bedoeld en ik denk het wel. Die is onze dochter niet meer.’
‘Monnaan. Weet je waarom ik hier ben?’
‘Nog eens, dat gaat ons…’
‘Ik kwam om jullie dochter te doden voor de moord op mijn ouders ongeveer achttien jaar geleden.’
‘Dus jij bent die kleine meid waar ze het in het nieuws over hadden. En heb je die moordenares, haar verdiende straf gegeven.’
‘Nee, ze is al genoeg gestraft. En dat terwijl ze onschuldig is. Daarvan ben ik nu volledig van overtuigd.
‘Onschuldig,’ stamelt de man ontsteld en moet zich aan de deur vasthouden, zo slap voelt hij zich plots.
‘Nu heb ik een nieuw doel, de ware schuldige opsporen, die dan zal boeten ofwel door het gerecht ofwel door mijn hand,’ hoort hij de roodharige als van ver zeggen.
De man staart haar verbaasd aan en stamelt:
‘Is dat echt waar?’
‘Zo zeker als ik hier sta, mijnheer Monnaan. Ga naar jullie dochter en zoon toe en praat met hen. Als Teira jullie vergeeft, dan kan je hen vergezellen,’ zegt Sorane.
‘Vergezellen? Wat bedoel je?’
‘Ik heb je zoon, zijn gezin en Teira en soort vakantie op Enuron aangeboden. Daar zal jullie dochter geholpen worden om misschien weer de vrouw te worden die ze ooit was,’ hoort hij de stem van de roodharige nog.
Maar dan keert zij zich om. Dan stapt ze naar het voetpad toe en haast zich in de richting van het centrum van de stad. Verstijfd kijkt de man haar na. Als zijn vrouw komt kijken, schrikt ze van haar man, die zo bleek ziet. Angstig vraagt ze:
‘Schat, wat is er? Je ziet zo bleek.’
‘We hebben ons vergist, mama. Die moordenares kwam om onze dochter voor de moord op haar ouders te straffen. Maar ze zegt dat ze dat niet kan doen, omdat onze dochter onschuldig is. En ik voel dat ze de waarheid spreek.’
Even is het stil. Ceri, de moeder van Teira wordt bleek en stamelt dan:
‘Als dat waar is.s… Dann h..oop ik dat Teira ons vergeeft, Lodin.’
‘Dat hoop ik ook, want we hebben haar beiden veroordeeld, zonder naar haar te luisteren.’
‘Dan moeten we zo snel mogelijk naar haar en Riso toe. Ik wil hen eindelijk weleens terugzien.’
Lodin knikt.
‘Ik hoop dat ze ons willen ontvangen, schat.’
‘Moeten we haar vroegere man, Kieve, niet op de hoogte brengen?’
‘Ik weet het niet, Ceri. Hij is hertrouwd. Als ze hem niet meer wil zien dan…’
‘Liese, haar dochter zal ze toch wel willen zien, denk ik. Het is al verschillende jaren geleden.’
Even denkt Lodin na, dan knikt hij.
‘Ik zal naar hen toegaan. Wil jij een paar dingen in pakken? Zodra ik terugkom gaan we op weg.’
‘Hopelijk komt het nog goed tussen beiden.’
‘Dat denk ik niet, schat. Je weet dat, Kieve vier jaar een diepe depressie had. Tot hij Worena ontmoette. De laatste maal dat ik hen zag waren ze gelukkig. Liese heeft zijn nieuwe groenhuidige vrouw aanvaardt als haar vriendin, die haar raad geeft. Maar ik vind dat we hen hier moeten in betrekken.’
Ceri knikt, terwijl ze steun zoekend naar binnen wankelt. Want het heeft even hard getroffen als haar man. Met trillende handen neemt activeert ze de telefoon en krijgt Kieve aan de lijn.
‘Kan je met je gezin naar ons komen? We hebben iets zeer belangrijks te bespreken. Als het kan zo snel mogelijk.’
Als haar man de salon in komt, kijkt ze hem aan.
‘Kieve kan niet weg op het moment. Pas volgende week kan hij zich een dag vrijmaken. We hebben afgesproken dat hij volgende dinsdag komt. Onze kleindochter en Worena komen ook mee.’
‘Wat gaan we hen zeggen? Misschien willen zij Teira niet zien. Je weet dat Liese de laatste maal dat ze hier was, woedend naar haar kamer rende.’
‘Ja, dat weet ik. Ze haat haar moeder om wat we allen dachten dat ze gedaan heeft. We moeten haar en Kieve overtuigen om met Teira te praten. We moeten onze fouten durven bekennen. Ook Liese.’
‘Ik hoop dat ze instemmen, Lodin. Want ik weet niet wat we moeten doen als ze niet willen.’
‘Maar ik kan niet wachten, Ceri. Ik wil weten of ze ons wil vergeven.’
Even kijkt haar man haar aan.
‘Dat wil ik ook, maar ik vrees dat haar dat zeer moeilijk zal vallen. We hebben beiden harde woorden gezegd. Als onze zoon er niet geweest was, dan had ze zichzelf misschien om het leven gebracht.’
Ceri schrikt van zijn woorden, want ze ziet het gezicht van haar dochter opnieuw voor haar ogen. Nooit heeft ze die blik vergeten. Er stond wanhoop en diepe teleurstelling in die blik vol tranen. Maar ze beseft nog iets anders, haar man heeft gelijk. Toen ze met een ruk haar rolstoel omdraaide en naar de straat toe rolde, moet haar besluit vast gestaan hebben. Dadelijk dringt het tot haar door, dat Teira toen besloot om er een eind aan te maken. Als Riso zijn zus niet zo hevig verdedigd had, dan hadden ze haar de dood ingejaagd.
‘Moge de verhevene mij vergeven,’ fluistert ze.
‘Misschien vergeeft de verhevene je wel, Ceri. Maar onze dochter zal dat niet zo snel doen.’
‘Dat besef ik ook, Lodin. Maar ik wil haar zien.’
‘Dan gaan we morgenvroeg op weg. En keren we ten laatste volgende maandag terug.’
Intussen is Sorane een paar straten verder en verdwijnt door de deur van het hotel. Op haar kamer leest ze opnieuw de papieren door en ontdekt verbanden, die zelfs voor Jov verborgen waren, omdat hij ervan uitging dat de bewijzen echt waren.
‘Ik wil toch eens weten waarom die agent Evo eraan moest. En waarom schoot die om Teira te doden? Wist zij teveel van hem of was dat zijn opdracht?’ denkt ze.
Met een zo goed als perfect namaak politiepasje stapt ze het politiebureau binnen en begeeft zich naar het kantoor van de Kapitein.
‘Mijn naam is Sorane Cobanon, Kapitein. Ik werd met een oude zaak over een roofoverval met moord als resultaat, belast. Agent Varon heeft daar, volgens het dossier ooit met zijn collega Monnaan aan gewerkt.’
‘Het spijt me, agent Cobanon. Agent Varon is dood. Ik moest hem doden toen hij zijn partner, die ik achtervolgde, gewoon drie capsules door haar borst joeg. Waarom hij dat deed weet niemand? Mogelijk weet agente Monnaan waarom hij haar wilde doden.’
‘Leeft ze dan nog, Kapitein?’
Ja, ze overleefde haar wonden, maar is gedeeltelijk verlamd en slaat soms wartaal uit.’
‘Weet u waar ik haar kan vinden?’
‘Zeker, ze leeft in een dorp bij haar broer heb ik gehoord, nadat die moordenares haar veel te korte straf heeft uitgezeten, vermoedelijk omdat ze verlamd is. Ik heb het adres hier ergens. Als u wil, kan ik het je laten bezorgen.’
‘Als dat zou kunnen, want misschien herinnert ze zich nog een paar dingen over het dossier.’
De Kapitein knikt.
‘Geef je verblijfplaats aan de balie af. Dan zal ik het zo snel mogelijk laten weten. Maar vergeet niet dat Ona Monnaan een corrupte agente was. Door haar schuld zijn twee goede agenten vermoord.’
Even kijkt Sorane de kapitein nadenkend aan en knikt dan.
‘Zal ik doen. Bedank voor uw hulp, Kapitein,’ zegt Sorane en geeft de kapitein een hand.
De vrouw merkt het niet, maar Sorane heeft een kleine microfoon ontvanger op aan de binnenzijde van de mouw van het uniform gekleefd.
‘Jij bent van mij, Kapitein,’ denkt ze opgelucht en verlaat het kantoor.
De vrouw achter haar kijkt haar spottend aan.
‘Je kan goed liegen agente Cobanon, gelukkig maar dat ik mijn mensen Teira laat observeren. Jij was al bij haar en bij haar ouders. Alleen zou ik weleens willen weten wat jullie beiden besproken hebben.’
Dan wend ze haar hoofd naar haar bureau, maar komt dan op een gedachte, die haar niet meer loslaat.
‘Zou dat kunnen? Zo Luitenant Monnaan Sorane Nador naar hier gehaald hebben om ons te doden.’
Sorane laat haar adres achter en steekt even later de straat over. Hoe het komt weet ze niet, maar ze vertrouwt die kapitein niet. Haar ogen kijken haar onrustig aan, dat is meestal een teken men iets wil verbergen. Juist als ze iets wil bestellen, ziet ze de kapitein uit het politiebureau komen en naar de autoparking van het politie lopen.
Snel staat ze op en haast zich naar buiten. Een paar minuten later volgt ze met haar wagen door het drukke verkeer de wagen van de kapitein. Tot haar verbazing rijdt de agente een oprit op van een zeer rijk uitziende villa. Volgens haar boordcomputer is dit een villa van een fractie barones. Zij en haar famillie heersen over een van de grootste en machtigste fracties van de planeet.
‘Wat heeft die hier te zoeken? Zo te zien kennen ze haar zeer goed.’
‘Sorane schakelt haar armband in en hoort wat er in de buurt van de kapitein gezegd wordt.’
‘Heeft iemand van u Sorane Nador ontboden? Zij loopt hier onder de naam Sorane Cobanon haar neus in verschillende zaken te steken.’
‘Nee, Kapitein Vorent. Dat niet. Heeft u haar gezien?’
‘Ze is zelfs op mijn kantoor geweest met vragen over Teira Monnaan. Alleen weet ze niet dat ik de verblijfplaats van mijn vroegere luitenant laat observeren. Zo wist ik dat zij daar al geweest was en dat terwijl ze aan mij het adres vroeg.’
‘Dat is vreemd, maar misschien wilde ze alleen maar zien of u het ook wist.’
‘Dat kan, Hera. Maar dat denk ik niet. Ze heeft lang gepraat, maar we weten niet waarover. Ergens vermoed ik dat die moordenares door mijn vroegere luitenante naar hier gehaald is. Misschien wordt ze nu door haar betaald om ons te doden.’
Even is het stil.
‘We zullen haar even aan de tand laten voelen. Wij hebben haar in ieder geval niet geroepen, Als jou vermoeden klopt, dan is ze er geweest. En daarna moet Teira Monnaan ook een plaatsje onder grond krijgen. Maar ergens waar ze haar niet vinden’
‘En als ze niet geroepen is, wat dan.’
‘Zelfde resultaat, Kapitein. Wie haar neus in onze zaken wil steken, wordt uitgeschakeld. Toch zit me iets dwars. Haar valse naam… Cobanon.’
‘U heeft gelijk, Hera. Die naam ken ik ook ergens van. Coban… Hoe heette die vrouwelijke agente, die we lieten doden, ook al weer. Ik denk dat ik het juist heb, Hera. Was haar naam niet Elian Cobanon. Een toeval als dat bestaat niet, denk ik. Dan is ze hier om wat ongeveer tweeëntwintig jaar geleden gebeurd is.’
‘Dat zou wel eens kunnen kloppen, Vorent.’
‘Zou ze daarom die naam gebruiken, Hera? Ze mag zeker niet ontdekken dat wij de opdracht gegeven hebben.’
Even denkt Eravna na en komt plots op een gedachte.
‘Dat kan niet anders. Maar het zou ook wel een andere reden kunnen. Wraak!
‘Wraak, Hera?’
‘Die twee onderkruipers hadden toch een dochtertje. Hoe die heette weet ik niet, maar ze verdween samen met een koppel dat op haar paste. Als ik het juist heb, moet de dochter van dat koppel van achttien jaar geleden, nu ongeveer 23 jaar oud zijn.’
‘Verdomme, die kleine moet Sorane zijn. Ze wil weten wie haar ouders gedood hebben.’
Even staart Eravna Kapitein Vorent aan.
‘Waarom gaat ze niet achter die luitenante die veroordeeld werd aan?’
‘Dat heeft ze, maar ze liet haar in leven. Verdomme, ze weet het. Dat kan niet anders. Er moet daar iets gebeurd zijn, waardoor ze weet Teira Monnaan onschuldig is.
De stilte die er dan optreedt, wordt door de stem van Eravna onderbroken, als ze zegt:
‘Je vermoeden moet juist zijn, Kapitein. We moeten haar voor zijn.’
De kapitein knikt even en reikt een papier aan.
‘Hier, Hera. Op dit adres verblijft ze.’
Eravna glimlacht als ze het adres leest.
‘Gelukkig is het nogal afgelegen, Kapitein. Dat maakt het gemakkelijker voor ons. Uw beloning zal op het einde van de week overgemaakt worden.’
‘Dank u, Hera Eravna. Ik ben uw trouwe dienares.’
‘Ga nu. Mijn mensen zullen zich om Ona Cobanon bekommeren. Ze weet het nog niet, maar ze is al dood.’
Een paar minuten later rijdt de Kapitein weer weg. Twee wagens met een tiental inzittenden volgen haar. Zodra ze door de poort zijn, slaat de kapitein links af en de twee wagens rechtsaf.
‘Die zullen wel even zoet zijn, denk ik. Ze weet het nog niet, maar die Hera Eravna heeft haar eigen doodvonnis uitgesproken. Maar deze maal wil ik dat ze weet wie haar levenslicht uitblaast,’ glimlacht Sorane met flitsende ogen, die aan de zijkant van de toegang de wagen van de kapitein nakijkt.
Onopgemerkt door de bewakers sluipt de roodharige door de tuinen van het landgoed en nadert steeds dichter het huis. Twee mannen merken haar plots op en proberen hun wapen te trekken. Nog voor ze het uit de holster getrokken hebben, zakken ze in elkaar met een gaatje tussen hun ogen. Snel trekt ze hun lichamen tussen de bomen. Dan kijkt ze even spiedend om zich heen, maar ziet niemand.
Een paar minuten later dringt ze het grootste huis binnen. Niemand merkt haar op, al is het soms op het nippertje. Zo bereikt ze de garage en knielt even later naast een wagen. Uit haar zak, die ze aan haar linkerzijde heeft hangen, neemt ze een compacte bom en klikt ze vast naast het wiel. Dan haast ze zich naar de volgende en plaatst de volgende bom. Zo gaat ze elke wagen af die er staat en heeft dan nog zes bommen over.
Op dat moment laat haar geluk haar in de steek. Drie gewapende mannen hebben haar opgemerkt en verspreiden zich door de kelder. Plots openen ze het vuur. Sorane kan echter wegduiken en schiet terug. De schoten lokken echter anderen. Sorane trekt zich terug zover ze kan tot tegen de muur.
‘Ik haal het niet meer. Ik kan me beter uit de voeten maken,’ denkt ze als het alarm weerklinkt.
Op dat moment schuift een bijna onzichtbare deur open en drie mannen stappen zwaargewapend naar buiten. Sorane beseft nog meer dat ze in de problemen zit, maar ze geeft het niet op. Op de vloer liggend schiet ze een klein projectiel onder enkele wagens door, naar een paar voorwerpen toe. Als die geraakt worden, vallen ze met veel lawaai om. De aandacht van de drie en enkele anderen is nu op die geluiden gericht.
Ze zien echter niets meer bewegen. Dus sluipen ze op hun hoede in die richting, terwijl ze zich verspreiden. Sorane fluistert een verwensing, als ze de deur weer ziet dichtschuiven. Langs daar kan ze dus niet weg. Even kijkt ze aandachtig naar de enige uitgang die ze nog heeft en dat is de weg die ze gekomen is. Maar dat is aan de andere zijde van de garage. Heel haar plan is volledig in duigen gevallen, beseft ze. Alleen hier levend wegraken telt nog.
Ze krijgt een idee. De bommen. Maar ze moeten wel dicht genoeg zijn. Kalm wacht ze af en steekt kleine doekjes in haar oren. Intussen loert ze onder wagen door naar de benen van de mannen. In haar rechterhand houdt ze een afstandsbediening.
‘Nu,’ denkt ze plots en drukt de knop in.
Een seconde later ontploffen de bommen onder wagens. Verschillende mannen zijn op slag dood, als een wagen in hun nabijheid opgeblazen wordt. Anderen zijn gewond en nog anderen wankelen opzij, niet goed wetend wat er gebeurd is. Sorane haast zich gebukt langs de muur naar de uitgang. Enkelen merken haar echter op in de stof en rookwolk, maar ze reageren te laat. De roodharige kan hen geen kans geven en vuurt dadelijk.
‘Zeer goed, Sorane,’ hoort ze plots zeggen.
Even kijkt ze angstig om zich heen, maar ziet niemand. Ergens beseft ze dat ze weer een of andere stem hoort. Ze is toch niet gek aan het worden.
‘Zeg nog eens iets, stem,’ fluistert ze, maar de stem antwoordt niet.
Ze trekt dan maar haar schouders op.
‘Ook goed. Zwijg dan maar,’ glimlacht ze en zet zich opnieuw in beweging.
Maar als ze de trap oprent is het gevaar nog niet geweken. Er dagen anderen op. In een nis verbergt ze zich, terwijl enkelen haar voorbij lopen. Op haar hoede haast ze zich verder en bereikt de gelijkvloers. Ze ziet niemand en rent door de gang. Maar achter haar gaat een deur open.
‘Halt, wie ben jij?’ roept een stem.
Dadelijk werpt ze zich opzij en schiet tweemaal in de richting van de stem. Maar iets later schieten de capsules haar voorbij. Eentje raakt haar been, ze voelt de schok, maar heeft niet de tijd om ernaar te kijken. Uit haar tas neemt ze een granaat en activeert die. Een seconde later rolt die naar de plaats toe vanwaar ze schieten.
‘Pas op,’ roept iemand.
Maar het is te laat de granaat ontploft een meter of twee van hen vandaan. Op hetzelfde moment veert Sorane op en rent naar de uitgang. Maar buiten zien ze haar rennen en zenden haar capsules achterna. Sorane zigzagt naar de bomen toe. Ze merkt niet dat enkele capsules haar raken, maar op iets onzichtbaars afketsen. Juist voor ze de bomen bereikt, voelt ze een slag in haar rechterzijde en stort neer. Kreunend richt ze zich op en tast naar de wonde. Haar hand is dadelijk vol bloed.
Dan hoort ze stemmen naderen en richt zich op. Door de bladeren ziet ze twee mannen dichterbij sluipen.
‘Pas op, Ervon. Ze moet hier ergens liggen,’ zegt een van hen, maar dat zijn dan ook zijn laatste woorden.
Beiden storten zwaargewond neer. Sorane wankelt verder en bereikt even later de plaats langs waar ze op het terrein geraakt is. Tien minuten later laat ze zich in haar wagen zakken, terwijl ze kreunt van de pijn in haar zijde. Als ze de deur achter zich sluit, neemt ze snel haar verbandtas en spuit even later een genezende vloeistof over de wonde langs de voorkant. Aan de achterkant heeft ze iets meer moeite, maar het lukt haar. Hierdoor houdt het bloeden op. Dan schrikt ze echter. Weer hoort ze die vreemde stem, waarvan al besefte dat de stem in haar hoofd huis:
‘Het spijt me, Hera. Mijn energievoorraad is nog niet peil.’
‘Wie ben je?’ vraagt ze nu, maar krijgt geen antwoordt.
Enkele gewapende mannen verschijnen aan de toegangspoort van het domein, een vijftigtal meter van haar vandaan. Ze kijken om zich heen, maar zien haar niet. Snel laat ze zich opzij vallen zodat ze niet te zien is.
Maar enkelen van hen komen in haar richting, terwijl anderen naar de andere zijde lopen. Een paar meter voorbij de wagen van Sorane blijven ze staan.
‘Bloedsporen. Ze moet hier ergens zijn,’ zegt een van de vier mannen.
‘Misschien in een van deze twee ouderwetse wagens,’ fluistert een andere.
Sorane drukt snel op de startknop en hoort de motor aanslaan. Voor de mannen kunnen reageren, richt ze zich op en grijpt het stuur, terwijl ze op het gaspedaal duwt. Met piepende banden schiet de wagen vooruit.
Achter haar weerklinken schoten en de verschillende stralen boren zich in de achterzijde van de wagen. Ook van de anderen zijde schieten ze, maar te laat. Sorane raast hen voorbij en draait de straat tegenover de poort in. Toch hoort ze nog enkele capsules inslaan. Enkelen springen in hun wagen, maar Sorane is een paar straten verder uitgestapt, terwijl de wagen in een steegje achterlaat. Als ze meer dan een uur later de wagen vinden, is hij leeg. Dadelijk beginnen ze de omgeving te doorzoeken. Maar al snel geven ze het op en keren terug om verslag uit te brengen.