Heldhaftig, Vastberaden en Barmhartig
een boek voor doodgewone mensen
een Amsterdamse roman van Wim Duzijn
PREAMBULE
voorwoord van een gelukkig mens
1.
Ik ben een gelukkig mens.
Heel eerlijk durf ik daar als doodgewoon mens voor uit te komen. Ja, bij alles wat me heilig is zweer ik dat het de waarheid is. Ik ben niet langer bang om mijn anders-zijn toe te geven. Die angst heb ik overwonnen.
O, geloof me, het was niet gemakkelijk die stap te zetten: heel gewoontjes erkennen, in alle eerlijkheid en oprechtheid, dat je gelukkig bent. Dat vergt echt wel moed en vastberadenheid er natuurlijk heel veel doorzettingsvermogen.
Maar, zoals u merkt, ik heb mijn aanvankelijke zwakheid als een nutteloos en onbruikbaar rekwisiet terzijde geschoven en ik sta hier dan ook dapper en met open vizier voor u: Als een eenzaam vertegenwoordiger van de onderdrukte bevolkingsgroep der ‘gelukkige mensen’.
Onderdrukte bevolkingsgroep?, hoor ik sommige mensen denken en dan kan ik alleen maar antwoorden: Jazeker, niemand die in deze wereld erger gediscrimineerd wordt dan een ‘gelukkig mens’. Laat ik proberen uit te leggen wat ik bedoel…
Kijkt u eens: ‘Geluk’ is in deze wereld niets meer dan een abstractie in handen van elkaar rivaliserende groepen mensen.
‘Geluk zal de mens op aarde niet vinden’, beweren religieuze mensen. Je bent alleen maar gelukkig in de hemel.
‘Gelukkig wordt de mens eerst in onze nieuwe heilstaat’, stellen vals-optimistische socialisten en marxisten en andere utopisten. ‘Geluk bestaat helemaal niet’, roepen melancholici en gefrustreerde intellectuelen…
Kortom: een mens, die niet religieus is, geen socialist of marxist en ook geen gefrustreerde intellectueel, iemand zoals ik dus, een buitenbeentje dat alleen maar op een simpele, gewone wijze ‘mens’ wil zijn, zo van ‘o wat ben ik gelukkig dat ik een doodgewoon mens ben…’, die bestaat in hun ogen niet, sterker nog: Die mag in hun ogen niet bestaan.
Gewoon, eenvoudig geluk is in hun eeuwig ‘bijzondere’ wereld ongeluk.
Lange tijd heb ik op grond daarvan mijn eigen identiteit onderdrukt. Ik geloofde werkelijk dat ik als gewoon mens niet gelukkig mocht zijn, gewoon dus, in heel mijn volheid, zoals ik ben en moet zijn, en ik verstopte mijzelf, uit angst voor de anderen.
Hoe kun je nu op zo een simpele manier gelukkig zijn?, vroeg ik mezelf af. De anderen zullen je uitlachen en uitjouwen en je toeroepen dat je een geschifte naïeve dromer bent, een oppervlakkige grappenmaker, die de ernst van het leven niet onder ogen wil zien.
Ja, het heeft erg lang geduurd voordat ik inzag hoe onzinnig die vraagstelling in feite was Jarenlang zat ik in mijn studeerkamer te tobben en te piekeren, steeds maar weer mezelf afvragend of ik nu wel of niet een gewoon mens kon zijn, heel serieus en gewetensvol.., en dan druk ik me zacht uit, want het was werkelijk afgrijselijk extreem en zo buitengewoon dat ik er ongelukkig van werd.
O, u kunt zich niet voorstellen hoe ellendig ik me soms voelde met mijn simpele gewone mensengeluk. Steeds als ik in lachen uitbarstte keken drommen ongelukkige mensen mij verwijtend aan, alsof ze bij zichzelf dachten “Waarom lacht die simpele vent zo verschrikkelijk uitbundig?”
Op het laatst ging ik me gewoon schuldig voelen, want ik moest lachen; dat was een soort innerlijke drang in mezelf. Om het minste of geringste kan ik lachen, dat gaat bijna automatisch, ik weet echt niet hoe het komt. Het gevolg daarvan is dat ik de bijzondere mensen om me heen maar even hoef aan te kijken of ik barst in onbedaarlijk lachen uit.
Bij begrafenissen en in het algemeen bij ‘plechtige gebeurtenissen voel ik die drang altijd het sterkst, heel vreemd is dat.
Ik herinner ik me nog heel goed de dag waarop mijn overleden grootmoeder lag opgebaard in een deftige, met witte en paarse bloemen volgepakte rouwkamer.
U kunt zich wel voorstellen hoe het daar toegaat, denk ik. Alle aanwezigen blikten overdreven ernstig voor zich uit, stijfjes op een stoel, of in een groepje bij elkaar. Een paar tantes hadden zelfs hele dikke tranen in hun ogen staan, van die weke, opdringerige tranen, ik weet niet of u ze kent. Het is een speciaal soort. Het zijn geen verfijnde tranen, zoals je ze wel ziet hij mensen die huilen van het lachen of van ontroering, want dat zijn mooie, fonkelende, lichtende tranen, die snel wegrollen langs de wangen, tintelend en speels, heel los en levendig, als waren het gesmolten druppels zilver.
Nee, de tranen die ik daar zag waren lomp en dik: geen druppeltjes maar van die walgelijke, vette droppen, die voortdurend groter worden, tot ze het hele oog opvullen en niets meer zijn dan een vormeloze vloeistofmassa, die het oog misvormt en het doet lijken op een vissenoog — heel waterig en week en uitdrukkingsloos…
En als het oog dan helemaal is ingebed in dat weerzinwekkende vocht, dan treedt er plotseling een soort overstroming op: het water loopt over de oogrand heen en vormt een slijmerig spoor op de wangen..; en dat noemen ze dan huilen…
Nou, ik wil het eerlijk bekennen: ik geloof daar niet in. Toen ik mijn tantes daar zo zag zitten, allemaal met van die kille vissenogen, toen moest ik onwillekeurig aan Artis denken, die grote dierentuin in Amsterdam. En u kunt me geloven of niet,maar op dat moment zag ik tientallen krokodillen voor me, met wijd open gesperde bekken, en ik begreep ineens waarom mensen spreken over ‘krokodillentranen’, want dat waren de tranen van mijn tantes, die met opengesperde bekken in het water zwommen, tenminste, zo ervoer ik het, en die gedachte was zo komisch, dat ik schaterde van het lachen, of nee, een hikkend geproest was het eigenlijk, want ik wist dat ik in deze plechtige omgeving niet mocht lachen; en juist daarom werd het steeds erger.
En al die lijdende, ongelukkige tantes van me staarden me maar aan met hun opgezwollen vissenogen en de verontwaardiging die achter hun tranenwalletjes zichtbaar werd zag er ongelooflijk gek uit, want het kon helemaal niet, ik bedoel,al die gevoelens tegelijkertijd: naar me kijken, nieuwsgierig zijn, verontwaardigd, geschokt, kwaad, maar ook sereen, bedroefd en geresigneerd zijn….
En toen ze tenslotte zich van me afwendden en druk met elkaar gingen zitten roddelen, nou, toen ik dat zag: hoe ze elkaar met de ellebogen aan zaten te stoten en naar me wezen met hun zwart behandschoende vingers, terwijl ze me met hun bedroefde waterige ogen op een heel geniepige wijze aanstaarden, nou, echt hoor, toen ben ik schokkend en snuivend naar de kist met het lijk van mijn grootmoeder gestrompeld, alleen maar om weer wat op adem te komen.
En weet u wat er gebeurde toen ik mij over de kist heen boog…?
Mijn dode grootmoeder opende haar ogen en ze knipoogde me uitermate vriendelijk toe en ze fluisterde: “lieve jongen van me, jij bent de enige hier die op waardige wijze afscheid van mij neemt en daar ben ik erg blij mee.” En daarna werd ze weer helemaal stijf, maar niet lijkwit want ze hadden haar gezicht door de begrafenisonderneming oranje laten kleuren, en ik wist werkelijk niet of ik nu gedroomd had of niet; maar desondanks was het een uiterst opmerkelijke en eigenlijk ook wel leerzame ervaring voor mij.
2.
Nu ik dat verteld heb en u dus weet dat ik een heel gewoon, maar uiterst gelukkig mens ben, die zich niets aantrekt van het rancuneuze ongeluk van alle buitengewone en bijzondere mensen om me heen, vals-moralistisch ongeluk, dat er op gericht is alles wat eenvoudig is te vernietigen, wil ik overgaan tot het vertellen van mijn verhaal, want daarom sta ik hier voor u.
Het is echt niet mijn bedoeling om luid en hard te schreeuwen dat ik zo verschrikkelijk gelukkig ben, want daar heeft niemand wat aan.
Nee, dacht u dat ik niet wist dat de meeste mensen het helemaal niet op prijs stellen wanneer iemand hen toeroept dat hij gelukkig is? Zoveel mensenkennis bezit ik wel om te beseffen dat vrijwel alle mensen, hoe goed en vriendelijk ze er ook uitzien, diep in hun hart jaloers en wraakzuchtig zijn. Daarom zal ik mijn best doen om mezelf in te tomen, zodat u niet bij uzelf gaat denken: “Bah, wat is dat voor een verwaande kwast, die ons durft lastig te vallen met een berg smerig geluk? Denkt die wereldvreemde gek nou echt dat wij met al onze goede en mooie plannen ongelukkig zijn…?”
Nee, het is niet mijn opzet u lastig te vallen met holle leuzen en spreuken. Ik wil u als gewoon mens een onmerkelijk verhaal vertellen, meer niet. Vergeeft u mij dus als mijn betoog naar uw mening wat te lang uitvalt. Ik zal mijn uiterste best doen om me zo bondig mogelijk uit te drukken.
3.
Wat heeft een ‘gelukkig mens’ ons te vertellen?, dat zullen veel lezers zich afvragen en ik wil daar graag op ingaan.
Kijkt u eens: wat ‘ongeluk’ is, dat hoef ik niemand te vertellen, dat weten we allemaal. Alleen al de vraag ‘wat heeft een gelukkig mens te vertellen?’ wijst er op dat ‘ongeluk’ een normaal, vanzelfsprekend gegeven is binnen onze werkelijkheid, terwijl ‘geluk’ iets is dat moet worden uitgelegd.
Een boek vol ongeluk gaat er bij de meeste lezers in als koek, gek eigenlijk, want echte koek, ‘koek op de boterham bedoel ik, of koek bij de thee… moet zoet zijn of in ieder geval ‘gewoon lekker’ en geen mens zal het in zijn hoofd halen een zure, bittere koek te bestellen bij de bakker.
Schrijvers denken er vaak anders over. Kunst is pas kunst, zeggen ze, als alles wrang en bitter wordt. Ongeluk is sjiek. Geluk is van de straat.
Maar dat is natuurlijk niet waar, want een mens heeft het recht om op zijn eigen wijze te reageren op de werkelijkheid, en ook al gaat de hele wereld ten onder, dan nog heeft hij het recht om te lachen en gelukkig te zijn.
Dat zou je de wet van het kinderlijke anarchisme kunnen noemen, want kinderen gebruiken het leed niet om van zichzelf ongeluk scheppende wraakzuchtige onheilsbommen te maken. Kinderlijke vrijheid, dat is ‘geluk zien als een vorm van troost’.., en dat is natuurlijk de echte vorm van geluk die ik als gelukkig mens verdedig.
Het zou toch absurd zijn dat de mens tot een product wordt gemaakt van een ongelukkige omgeving? Dat is een ontkenning van de vrijheid die een mens bezit. Waarom zou een kunstenaar niet mogen wijzen op schoonheid en geluk in een verkilde, benepen wereld?
Muziek mag niet harmonieus zijn. Beeldende kunst mag niet vloeiend en herkenbaar van vorm zijn, Literaire romans moeten een en al gekunsteldheid en onoprechtheid zijn. Ja, alles wordt zo onwerkelijk gemaakt en er wordt zo’n grote afstand geschapen tussen de mens en zijn eigen voortbrengselen, dat een gelukkig mens er ongelukkig van zou worden.
De wereld van de ‘kunst’ bevindt zich in een puberteitsfase, daar ben ik heilig van overtuigd. Moderne kunst is vaak weinig meer dan onvolwassen geklets en gezeur van mensen die op zoek zijn naar zichzelf en niet eens beseffen dat ze op zoek zijn.
Men wentelt zich rond in drek en modder en men maakt daarbij uiterst diepzinnige, vaak volstrekt onbegrijpelijke opmerkingen en daar is het dan mee afgelopen. Verder komt men niet.
Nou, laat ik dan uitdrukkelijk zeggen hier dat ik aan dat zelfbedrog niet mee werk. Na de drek en de modder komen inzicht, verstand en schoonheid; dat is voor mij een logische ontwikkeling, een proces dat bestaat uit verschillende fasen, die elkaar noodzakelijkerwijs opvolgen.
Het belangrijkste kenmerkt van wat men ‘moderne kunst’ noemt is de afwezigheid van een ontwikkelingsproces. Men blijft maar ‘aanmodderen’, als varkens, die zich genotzuchtig rondwentelen in een stinkende modderpoel…
En dan te bedenken dat het ook anders kan, dat er ook een andere wereld is dan de ontwrichte, ontmenselijkte wereld van onvolwassen, puberale geesten. Jazeker, dat durf ik volmondig te stellen…; als gelukkig mens…
Lees verder op mijn website
https://www.wimduzijn.nl/boeken/sterven/held1.htm