HOE PARSIFAL VOOR ZIJN LEVEN RENDE IN DE TUIN
Parsifal keek schichtig om zich heen. Het gevaar school overal. Zag hij daar die struik bewegen? Hij wist niet of hij zijn ogen nog kon vertrouwen. Zijn zenuwen waren tot het uiterste gespannen. Hij was al urenlang op tocht door de schier eindeloze tuin. Op wat voor infernale plek was hij toch beland? Als één iemand het niet verdiend had om zo op de proef gesteld te worden, was het toch hijzelf. Hij dacht aan alle vreugde die hij in de loop van zijn leven verspreid had. Het mocht nu niet baten. Hij ging plat in het gras liggen. Zijn tranen gleden langs de hoge grassprieten naar beneden.
Al wat Parsifal zich nog herinnerde van gisteren, was dat hij net zijn zak wilde openen op een van de laatste adresjes toen het hem zwart voor de ogen werd. Hij was zich nog vaag bewust van een ellenlange rit. Ach kon hij maar zijn oude leventje weer oppikken! Hij mocht er niet aan denken dat een aantal mensen van zijn bezoek verstoken was gebleven.
Heel dichtbij kraakte een tak. Een mechanische tuinkabouter, half verscholen vooraan een bloemperk, hieuw zijn bijl in de mulle aarde. De bodem daverde. De golfbeweging van het gras overspoelde Parsifal. Nog geen halve meter van hem verwijderd stak de bijl dreigend uit de grond. De tuinkabouter keek hem met holle ogen aan.
In Parsifals zak zaten intussen zeven eieren. Dat was vermoedelijk een karige bui. Hij had er geen idee van hoeveel eieren hij moest verzamelen voordat hij de tuin uit kon. Een luidspreker had hem vanochtend in deze vijandige omgeving gewekt met de boodschap ‘Vind alle eieren en we laten je vrij.’
Parsifal had vandaag nergens een hek of poort bespeurd. Waar hij ook had gekeken, enkel torenhoge bomen, reusachtige bloemperken en dat alomtegenwoordige gras had hij gezien. Onderweg had hij wel een enkele waterpartij opgemerkt, maar die had hij niet in gedurfd. Parsifal vertrouwde water niet. Had hij daar een fout gemaakt? Wie weet zat er wel een ei verstopt op de bodem van de vijver? Hij zuchtte diep. Het was een volkomen zinloze vraag. De vijver zou hij toch nooit terugvinden.
Hoog boven zich zag hij opeens beweging. Voorzichtig keek hij boven het gras uit. Een zwerm spreeuwen cirkelde in de lucht. Oh neen! In het broedseizoen kon dit maar één ding betekenen : nog meer eieren. Parsifal zeeg opnieuw neer. Het leek wel of werkelijk iedereen tegen hem samenspande vandaag. Tot nog toe was hij enkel de hem vertrouwde soort eieren tegengekomen. Maar dit veranderde plotsklaps alles. Wat een misère!
#
Met een schok werd Parsifal wakker. Hij moest van uitputting en radeloosheid in slaap zijn gevallen. Hij had er geen idee van of het nog wel dezelfde dag was. Het enige dat hij zeker wist, was dat hij razende honger had. Hij begon als een gek om zich heen te grazen. Al gauw verscheen er een lege plek om hem heen. Hij kon zich niet herinneren ooit zoveel honger te hebben gehad. En nog was die niet gestild. Toch had hij al buikpijn van hetgeen hij opgeslokt had. Wat een tantaluskwelling. Maar … Wat zag hij daar? Lag daar niet een ei bij die beuk?
Parsifal besloot geen risico’s meer te nemen. Niet alleen aan die hakbijl was hij maar net ontsnapt, eerder vandaag – of was dat intussen al gisteren? – hadden opeens drie houten pijlen voor zijn pootjes in de grond getrild. En dan was er nog die valkuil waarin hij was beland. Het had hem veel tijd gekost om tegen de steile wand opnieuw naar de oppervlakte te klimmen.
Hoewel hij langdurig rondkeek, zag hij geen beweging. In een grillig patroon om eventuele belagers in de war te brengen, huppelde hij naar het ei toe. Pas toen hij er vlakbij was, zag hij hoe groot het ei wel was. Het had een felle, paarse kleur. Hij wilde er net naar reiken toen de bodem onder hem beefde. Een enorm lawaai vulde de lucht.
Versuft lag Parsifal op de grond. De knal dreunde na in zijn oren. Rondom hem lagen paarswitte scherven. Vlak voor zijn neus lag een plastic speelgoedje op z’n kant. Het geweer van een groene soldaat wees naar een plek ergens tussen zijn ogen. Parsifal verstijfde. Een boobytrap! Hij moest tegen een snoer of iets dergelijks zijn aangelopen. De explosie was hevig geweest. De boom lag helemaal uiteengereten op de grond. Gelukkig waren er geen takken op hem terechtgekomen. In een ondiepe kuil zag hij nog meer soldaten in allerlei kleuren liggen.
Tot zijn verbijstering hoorde hij niets meer. De hele omgeving leek voor zijn ogen te dansen. Was het een shell shock? Zijn betbetbetbetbetovergrootvader had nog eieren bezorgd in Wereldoorlog II. Diens afschuwelijke wedervaren was van generatie op generatie overgeleverd. Nee, dit was niet de eerste keer dat het zo onveilig was om paashaas te zijn. Het scheen zelfs een steeds moeilijker taak te worden de laatste tijd. Hij kende nog maar weinig families die voor de distributie van kindergeluk instonden. Spijtig, want het was een nobele opdracht. Bovendien gaf je vader of moeder je een goede opleiding. Eerst ging je een paar jaren mee op ronde. Eieren zeulen kon natuurlijk elk jong. Dat was geen kunst. Maar de eieren op de gepaste manier verstoppen? Het duurde bijzonder lang om die vaardigheid te perfectioneren. Een ei moest weggestopt zitten, maar het moest wel vindbaar blijven. Niemand had wat aan eieren die maandenlang in weer en wind onaangeroerd bleven liggen. Dat kon je de lieve kindertjes niet aandoen. Het kwam er dus op aan het ei aan het zicht te onttrekken – maar niet van alle kanten.
Zijn gedachten stokten. Parsifal had barstende koppijn gekregen. Nog steeds hoorde hij de wind niet ruisen. Zijn kopje zat vol watten. Nu pas realiseerde hij zich wat de verstrekkende gevolgen van de ontploffing waren. Wat was er met zijn zak met eieren gebeurd? Als verdoofd wankelde Parsifal door het gras, op zoek naar zijn zak. In steeds grotere cirkels hupte hij traag om de omgevallen boom en de put heen. In het bladerdak van de boom vond hij ten slotte de zwartgeblakerde zak.
Parsifal durfde de zak bijna niet te openen. Maar er was geen ontkomen aan; het moest nu eenmaal. In de zak lagen een boel kleinoden door elkaar. Een duiveltje in een doosje bleek onthoofd. Een tol waarvan de kleur nog nauwelijks te benoemen was, lag er vreemd verwrongen bij. Ook enkele autootjes waren gehavend. Voorruiten waren gebarsten, wielen lagen over de hele zak verspreid. En waar hij ook keek, zag hij scherven. De misselijkmakende geur van aangebrande chocolade vermengd met benzine sloeg hem in het gezicht. Die geur! Dat gezicht! De absolute vernieling van al wat vreugde moest brengen! Het was te veel voor de arme Parsifal. Daar en dan overleed de laatste paashaas die de wereld ooit had verblijd met zijn geschenken.
HOE PAULTJE ‘EEN CHARLES DICKENS’ DEED IN DE KELDER
Omgeven door duisternis stond Paultje stond te grienen in de hoek. Hij hoorde dichtbij het water door de buis stromen. Zijn moeder deed de afwas, zo begreep hij. En dat deed ze helemaal alleen! Maar Paultje kon haar niet helpen. Hij zat opgesloten in de kelder. De handboei sneed in zijn vel. Hij trok aan de ketting die naar de muur liep, maar wist dat het zinloos was. Wat had hij nu weer verkeerd gedaan? Zoals zo vaak begreep hij niet waar het was misgelopen. Dat was natuurlijk ook de reden waarom hij zoveel tijd in de kelder doorbracht.
Hij spitste zijn oren. Door de open kelderdeur hoorde hij zijn vader roepen tegen zijn moeder dat ze er wat vaart mocht achter zetten. Ze was hier per slot van rekening niet meer in de fabriek waar ze zomaar wat kon aanlummelen. Wat een rotopmerking van zijn vader! Vorig jaar had Paultjes moeder haar job in de textielfabriek moeten opgeven omdat ze te veel last had van haar rug. Paultje klakte uit pure verontwaardiging met zijn tong. Hij vermoedde al een tijd dat Archibald niet zijn echte vader was. In niets leek die gladde man op hem. Als hij groot was, zou Paultje de mensen nooit hypotheken en verzekeringen aansmeren! Hij zou een eerlijke man zijn die de dorpsbewoners hielp waar het kon.
Met afschuw dacht Paultje aan de scènes die zich regelmatig voor het raam aan de straatkant afspeelden. Met tussenpozen kwamen ontevreden klanten langdurig aanbellen bij de familie Smits. Paultje moest dan van Archibald achter het gordijn gaan kijken en de klant uitvoerig aan hem beschrijven. ‘Uitgemergeld. Vodden van kleren. Huilende baby op de arm. Hoogzwanger.’ Paultje dikte zijn beschrijvingen af en toe wat aan. Hij had er in de kelder vaak over nagedacht. Deed hij het omdat hij ervan overtuigd was dat er iets erg mis was met wat Archibald uitvrat? Of had het te maken met de vuistdikke romans van Charles Dickens die hij graag in bed las. De wreedheid waarmee volwassenen kinderen behandelden, herkende hij alvast in de boeken.
Zijn moeder stond er nu alleen voor daarboven. Paultje ging verslagen op de trede zitten. Het enige wat hem hier in de kelder gegund was, waren een stinkende matras en een hard houten kistje. Zo was het nu eenmaal. Morgen zou hij nog maar eens een schooldag missen. Het had geen zin om te denken aan de leuke spelletjes waarmee zijn kameraden op de speelplaats hun tijd doorbrachten. Neen, hij moest zich zijn leven niet beklagen. Hij moest zelf voor verandering zorgen! Met zijn kleine vuist klopte hij vastbesloten op de kist.
Paultjes knokkels gloeiden nog na toen de waarheid hem plots als een kletsnatte dweil in het gezicht kwam gevlogen. Het was allemaal de schuld van de paashaas! Was Archibald niet heel erg boos geworden toen Paultje deze ochtend de paaseieren maar niet vond in de tuin? En was hem de voorbije jaren niet net hetzelfde overkomen? Elke keer rond Pasen had hij enkele dagen in de kelder moeten slapen. Paultje slikte een brok in zijn keel weg. Als hij het huis uit was, zou hij ervoor zorgen dat niemand kinderen nog kwaad kon berokkenen. Geen volwassene, en al zeker niet degene die zich zijn vader durfde te noemen, zou hem kunnen stoppen. De jongen dacht terug aan wat er was gebeurd …
#
‘Hoe stom kan je zijn, Paultje? Je bent nog geen drie eieren waard! Heb je echt de hele dag nodig om die rotdingen te vinden? Na het eten moet ik naar het kantoor om de cijfers van de boekhouding aan te passen. De luxe thuis verdient zichzelf niet, kereltje! Oh, en je moeder maar aandringen de hele week. “Archibald, liefje, de jongen is zo braaf geweest de laatste tijd! Hij heeft elke dag de keuken gepoetst. ‘s Zondags gaat hij bij klanten ingebrekestellingen bussen. Gun die jongen toch eens een vrije dag.” Dat zul je hebben met je moeder. Ze is veel te weekhartig. En zie me hier nu staan in de tijd; ik verkwist mijn tijd door jouw domheid. Ondank is ‘s werelds loon!’
Paultje, die zich erg moe voelde door het speurwerk, durfde niets te zeggen. Hij liet zijn blik nogmaals langs de heg glijden. Hoewel hij Archibald verfoeide, kon de jongen hem tot zijn grote spijt alleen maar gelijk geven nu. Waarom vond hij de paaseieren maar niet? De tuin was toch niet zo groot? Hij had overal gekeken, meermaals zelfs. Onder het bemoste beeld. Naast het trapje aan het terras. Tussen de narcissen. (‘Vertrap de bloemen niet, lomperd!’) Hij had zelfs met Archibalds toestemming het trapladdertje genomen om achter in de tuin rond te tasten in de dakgoot van de stal. Tot zijn grote spijt had hij helemaal niets gevonden! Uiteindelijk had hij Archibalds dwingende hand op zijn schouder gevoeld, die hem richting de keuken stuurde.. Daar kreeg hij een stevige por, zodat hij pardoes voor zijn moeder belandde. Hij rook haar zweet en besefte dat wanhoop een geheel eigen geur had.
‘En mijn lieve jongen, was het plezierig buiten? Toon eens je buit.’
Paultje begon zacht te huilen toen hij zijn moeder zijn lege handen toonde. Ze kromp ineen.
‘Ga jij nou maar koken, Paultje,’ zei Archibald. ‘Je ziet dat je moeder zich niet helemaal lekker voelt, en dat is jouw schuld. Laat me eens denken … Vandaag heb ik zin in kroketten. Het is tenslotte een feestdag. Met een goedgevulde maag kan ik langer aan de slag op kantoor straks. Nu de baas er niet is, moet ik het beste maken van mijn tijd daar.’ Archibald fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wat sta je hier nog te dralen, jongen? Ga naar de diepvriezer en begin er maar vast aan.’
Terwijl zijn moeder naar de badkamer sloop en de deur in het slot liet vallen, liep Paultje met gebogen hoofd de kelder in waaraan hij zo’n hekel had. De diepvriezer bromde hem ongenadig toe.
Nog geen uur later zat Paultje twee meter van diezelfde diepvriezer verwijderd. De ketting aan de muur was net te kort om de vriezer te openen. Boven had Paultje enkel een halve kroket gekregen. Het was niet de eerste keer dat hij honger leed, hij was het al gewoon. Terwijl hij nadacht over hoe hij het de paashaas en al wie met dat beest meeheulde ooit betaald zou zetten, klonk boven een smak. Eerst verschenen Archibalds handen voor het kelderraam, daarna zijn grijnzende gezicht. Paultje keek vol haat toe hoe de man die zich zijn vader noemde lachend en hikkend drie chocolade-eieren opat.
#
HOE MENEER SMITS DE KLOPJACHT TIJDENS KANTOORUREN ORGANISEERDE
‘Meneer Smits, ik heb de ambassadeur van Nicaragua voor u op lijn drie. Wilt u het gesprek nu aannemen?’
‘Laat de beste man maar even sudderen, Marieke. Ik neem straks het gesprek wel aan.’
Paul Smits richtte zijn aandacht opnieuw op de spreadsheets voor zich. Hij mocht tevreden zijn. In heel wat landen liep de hazenpopulatie terug. Die van de konijnen trouwens ook, maar goed, wat collateral damage was nu eenmaal onvermijdelijk. Met de natuur had hij toch niet veel op. Hoelang was hij al bezig met de uitvoering van zijn plan? Gelukkig had hij lang geleden in de kelder geleerd wat het belang was van geduld. Hij glimlachte en boekte geld over aan zijn agenten in Peru en Guatemala. Het doel kon niet meer zo veraf zijn.
Zuid-Amerika was het laatste bolwerk van die vermaledijde knaagdieren. Pas rond zijn zestigste was Smits erin geslaagd de ongedierteplaag in Noord-Amerika en Oceanië stevig in te dijken. Voor zover hij wist – en Paul Smits was goed geïnformeerd – kwamen de beesten daar enkel nog in dierentuinen voor. Goed, zolang ze veilig opgesloten zaten, had Paul daar geen probleem mee. Zo konden ze niemand kwaad berokkenen. Hetzelfde gold voor Afrika, dat potdicht zat. Daar ontsnapten mens noch dier tegenwoordig. Waar hij meer moeite mee had, was om zich voor te stellen dat mensen het zich ooit in het hoofd hadden gehaald om die listige schepsels in Australië te introduceren. Je hield het niet voor mogelijk! Dan was er een groot land waar de beesten niet voorkwamen, hadden een paar bezopen kapiteins ze meegevoerd naar dat maagdelijke gebied. Onbegrijpelijk. Gelukkig had Smits dit grote onrecht intussen tenietgedaan.
In Europa en Azië had Smits vrij weinig moeite gehad om de knagers uit te roeien. Als zakenman met een vermogen groter dan het bruto nationaal product van menig land, had hij via zijn zitjes in vele raden van bestuur de industrialisering en urbanisatie duchtig aangezwengeld. Alles om die krengen eronder te krijgen. Sowieso stond de populatie er al tijden onder druk. Zeker in Europa. Smits glimlachte. Het was al jaren geleden dat paashazen eieren hadden verstopt in zijn kikkerlandje.
Zuid-Amerika … Bewandelde hij daar de juiste weg? Hij begon toch weer te twijfelen. Had hij nog niet genoeg geld in dat continent gestopt? Hij vroeg zich af waar al die sponsoring van motorbendes en ander tuig goed voor was. Hoe moeilijk was het nu om wat overuren te presteren en na de gewone criminele dagtaak klopjachten op dat verdomde kleine grut te organiseren? Je zou toch denken dat zoiets eenvoudiger was dan mensen afranselen of afpersen. Smits keek even sip. Betrouwbare werknemers waren tegenwoordig ver te zoeken.
Nu ja, het was in elk geval een enorme meevaller dat de klimaatverandering de vruchtbaarheidsgraad van de beesten sterk naar beneden had gehaald. Hieruit leidde hij af dat de Heer het eens was met zijn plannen. Die heidense afgoderij rond Pasen moest gestopt worden. Hoe ridicuul was het dat dwaze beesten het feest van de heropstanding hadden gekaapt met hun onnozele eieren? Smits stond niet toe dat kinderen zo om de tuin geleid werden! Beter was het dat families naar de kerk gingen en hun zondige leven daar in volle nederigheid overdachten. Pasen was geen tijd voor spelletjes; deze feestdag was het uitgelezen moment voor bezinning. Zo had hem ook de priester het bevestigd, bij wie hij wekelijks tegen een royaal bedrag te biecht ging.
Wel, de dag schoot aardig op. Hij moest maar eens voortmaken met zijn werk. Gezwind nam Paul Smits de telefoon op en begon de ambassadeur van Nicaragua de huid vol te schelden. Dat zou die kwast leren om zijn president te lage omkoopsommen aan te bieden. Smits verdroeg het weliswaar dat er onderweg wat geld bleef kleven bij een aantal tussenpersonen. Maar dat die dekselse Darío-Sarmiento zich verrijkte op zijn kosten zonder resultaten te boeken, dat kon Smits niet hebben. Waarschijnlijk was het tijd om een nieuwe benoeming op de ambassade te orchestreren.
Smits beëindigde het telefoongesprek bruusk en keek naar de grote natuurfoto tegenover zijn bureau. Hij hield de vijand graag in het vizier. Daar stond dat stomme beest dan met half geheven poten. Hoe vaak hij ook naar de foto gekeken had, de eieren bespeurde hij nergens in het groen achter die springdemoon.
#
HOE WALDO TEN BOSCH HET GOEDE NIEUWS AAN MENEER SMITS MELDDE IN HET ZIEKENHUIS
Gepiep en geruis vulde de kamer. Paul Smits’ borstkas ging regelmatig op en neer in het ziekenhuisbed. De negenennegentigjarige man lag helemaal alleen in een ruimte zo kaal en klinisch dat ze wel een mortuarium leek. Een medewerker kwam de kamer binnen. Niemand wist zeker of de oude Smits nog wel iets hoorde of begreep. Al drie lange jaren sluimerde de man in een coma. Enkel zijn fortuin en zijn ijzeren wil hielden hem in leven. Waldo Ten Bosch had duidelijke instructies gekregen om bij het welslagen van het geheime plan Smits in te lichten. Ten Bosch werd rijkelijk betaald om discreet met de wensen van zijn voormalige chef om te gaan. Nu stond hij voorovergebogen over de huls die het lijf van Paul Smits nog slechts was.
‘Meneer Smits, we hebben de laatste paashaas opgespoord. Hij wordt momenteel onder zware bewaking naar het natuurdomein gebracht dat we van de overheid in Brazilië kochten. Een groep getrouwen plant intussen alle vallen op het domein, precies aangepast aan de grootte van het dier. Zijn overlijden is zeker, maar zijn lange voorafgaande lijden staat óók vast. Zo u wenst, meneer, worden schermen vannacht uw kamer binnengerold. De verschillende camerabeelden zullen u een live feed tonen van de gebeurtenissen op het domein. Als u wilt, kan ik bij u blijven om te beschrijven wat er op de schermen gebeurt. Mogen wij tot actie overgaan, meneer Smits?’
Een glimlach leek om Paul Smits’ mond te spelen. Het lot van de laatste paashaas was bezegeld.