Hoofdstuk 1
Ik vraag mezelf een ding heel vaak af: ‘Ben ik genoeg?’
Het enige wat ik tot nu gekend heb is dat ik voor gek verklaard wordt. De jongens die mij vorige jaren voor gek gezet hebben, zitten blijkbaar op dezelfde school als ik. Mijn vriendin zegt dat ik me moet ophouden met aanstellen en dat ze me met rust zullen laten en dus geloof ik haar. Ze gaven me een stomme bijnaam die helemaal nergens over gaat. Zouden ze die naam al over de hele school verteld hebben? Ik ben een bal vrees op het moment dat ik de school instap. Ik er wel veel zin in dat ik met een schone lei kan beginnen. Ik loop verder en ik zie al meteen 2 mensen met blauw en vuurrood haar rondlopen. Ze hebben allebei paarse lokken ertussen.
“Veel succes, meis”, zegt mijn vader. Ik kijk op en bedank hem.
Snel loop ik door naar mijn klas, voordat ik niet meer durf.
Ik zie een vriend van me, Sam. “Hé, Sam!” Ik probeer heel kalm te klinken, maar mijn handen voelen heel klam. Ik krijg een begroeting terug en zie zijn vriend aanlopen. Dat moet zijn vriend zijn over wie hij zoveel over vertelt. Ik loop weg en zie een bekende staan. “Hé, Nour!” Ik krijg een glimlach terug. “Bestieeee”, hoor ik haar dan roepen. Ik kan het niet voorkomen en krijg een grijns op mijn gezicht. Samen lopen we naar de eerste klas, wiskunde.
Er staat een meneer met een vriendelijk gezicht.
Hij noemt zichzelf meneer Hoeks. Meneer Hoeks legt heel duidelijk uit en ik snap het meteen. De les vliegt voorbij.
Opeens zie ik een groep jongens langlopen. Ze praten met een grijns tegen een lange, blonde jongen met een bril. Het eerste wat ik denk is dat hij knap is. “Jayden, je moet echt voor een vriendin op zoek.” Zegt een van de jongens met een heldere stem.
“Ah, schei toch uit man, je hebt zelf niet eens een vriendin en wat je altijd zegt is bro’s before h*s.”
Ik bedenk lichtelijk jaloers dat ik zelf nooit zo’n vriend of vriendin zal krijgen. Ik loop richting de volgende klas. Ik word aangesproken.
“Hé Louisa, kan je je klas wel vinden?” Ik kijk op en zie een jongen staan. Opeens begin met mijn nagels halve maantjes in mijn pols te drukken. Het is gek, maar ik merk het niet. Ik herken hem van de kennismaking in de klas. “Uhm nee, eigenlijk niet.”
“Ik ook niet.” Hij glimlacht en ik geef hem een half glimlachje.
Hij is best knap voor een jongen. ‘Niet dat ik veel knappe ken’, bedenk ik. Hij kijkt me aan en laat zijn hand opeens zien.
Er zit een oogje op en ik kijk hem grijnzend aan en zeg:
“Ben je nou drie of dertien jaar oud.” Hij zegt glimlachend dat het geen van beide is. Als hij mijn uitdrukking ziet en zegt hij “Ik ben twaalf jaar oud, geen dertien.” Dan valt het kwartje. Ik lach, maar stop snel. Nooit iemand vertrouwen, want het zorgt alleen maar voor pijn. ‘Waarom denk ik dit?’, vraag ik mijzelf af, ‘omdat het ook alleen maar voor pijn op mijn vorige school heeft gezorgd.
Ik voel de pijn door mijn hart heen schieten op het moment dat mijn ‘vriendin’ zegt dat ik nooit vrienden zal krijgen als ik ze niet betaalde. Ik loop snel naar de volgende klas met de jongen en dan hoor ik mijn zogenaamde bijnaam. Ik kijk naar beneden en hoop niet dat iemand mij herkent. Dan zie ik al die jongens langslopen en word ik weggeduwd. De schaamte lijdt mij af. Ik voel een duw, mijn tas trekt mij mee en ik val-bijna. Ik voel mijn hartslag omhoog schieten en bereid mezelf voor op de val. Opeens voel ik een hand die me naar achteren trekt. Ik blijf net overeind staan, al heb ik wel trillende knieën. “Hé, alles oké?” Het is de jongen die ik zag toen ik uit wiskunde kwam. Ik sla mijn ogen neer en knik, want ik vertouw mijn stem niet. Hij glimlacht en loopt door. Wow, dat was gênant.
Het duurt niet lang voordat school uit is. ‘The time flies when you have fun’, denk ik. Op het moment dat ik thuiskom hoor ik van mijn moeder dan er een kamp aan komt voor de club waar ik sport. “Mag ik daar naartoe?”, vraag ik dolblij.