
De martini is lauw geworden. Ze draait het glas rond tussen haar vingers. Kijkt hoe de vloeistof rondtolt en hoe de olijf meebeweegt als afwaswater in een gootsteenputje.
‘Hoe lang al?’
Hij staart naar de fruitschaal. Op de perziken begint schimmel te groeien.
‘Sinds deze winter.’
Ze lacht. ‘O ja? Winter? En die foto’s dan? Dat strand, dat ijsje?’
Zijn schouders verstrakken. ‘Je hebt op mijn telefoon gekeken.’
‘Je had je telefoon in de badkamer laten liggen. Hij lichtte op toen ik binnenkwam. Hoe lang al? Een jaar?’
Hij zucht en masseert zijn slapen. ‘Wat wil je dat ik zeg?’
‘De waarheid. Maar dat heb je nooit gekund.’
Ze neemt een slok, proeft niets. Alleen de bitterheid blijft hangen.
Hij reageert niet. Zijn vingers tikken zachtjes op het tafelblad.
‘Ik zag jullie,’ zegt ze.
Zijn blik flitst naar de deur achter haar. ‘Waar?’ vraagt hij schor.
‘Op dat terras. Wijk aan Zee. Ik had een afspraak in de buurt. Liep er toevallig langs. Jij, zij, allebei een hoorntje ijs in jullie hand.’ Ze knijpt haar ogen even dicht. ‘Ik dacht eerst: dat kan hij niet zijn. Maar toen zag ik je hand,’ fluistert ze.
Zijn tong strijkt over zijn onderlip. Hij knippert.
‘Je veegde met je duim langs je ijs, voordat je haar liet proeven. Alsof het de normaalste zaak van de wereld was.’
Hij kijkt weg van haar.
‘Dat doe je altijd,’ zegt ze.
Onder hun hotelkamer overlegt een groepje toeristen. Even later sterven hun stemmen langzaam weg. Ze vist de olijf uit haar glas, legt hem op haar servet en drinkt haar glas leeg. Als ze haar glas terugzet, rolt de olijf op de grond. Ze draait haar ring om en om haar vinger. Een gewoonte die ze zal moeten afleren.
Hij staart naar de vliegenvanger die aan de lamp boven de tafel hangt. Op de kleefband telt hij negen vliegen, waarvan er twee nog bewegen. Langzaam dringt het tot hem door dat zij huilt. Hij schraapt zijn keel.
‘Ik wist niet hoe ik het moest zeggen.’
Ze perst haar lippen op elkaar en krast met haar nagel over een oneffenheid op de tafel. Hij wendt zijn blik van haar af. Zonder ernaar te kijken, begint hij een papieren servet een aantal keren dubbel te vouwen. Zijn handen trillen.
‘Ik wíst het al,’ zegt ze met een gebroken stem. ‘Ik wíst het al.’
Ze kijkt niet naar hem, maar naar de fruitschaal. De perziken die ze vorige week heeft gekocht, hebben bruine, natte plekken in hun schil. Ze had ze niet meer aangeraakt. Net als hem.
Hij schuift zijn stoel naar achteren en staat op. Als hij langs haar loopt, blijft hij even staan. Hij legt een hand op haar schouder, maar zij schudt hem af door driftig met haar bovenlijf te draaien.
‘Het ijs smolt,’ zegt hij zacht.
Ze knikt. Natuurlijk, het ijs smolt …