
De ochtendlucht smaakt naar metaal, denkt ze. Kil en scherp, een randje roest aan de rand van haar tong. Vroeg in de ochtend – als de stad nog gesluierd ademt en de kou geluiden een blauwte geeft die pas in de middag verzacht – ruikt alles altijd minder transparant,
Bij de bakker drijft de geur van grasgroen brood als een stroperige warmte door de deuropening. Achter de toonbank ritselt de stem van de bakker als aluminiumfolie, een droog en bros geluid, vol koekkruiden en vanille.
Op straat glijdt het verkeer voorbij. Het gedempte gebrom van motoren plakt aan de gevels. De lichtvoetige druppels van een trambel dansen haar tegemoet.
Haar vingers tintelen van de kruimige warmte van het brood. De geur bijt in haar huid.
Ze neemt een hap. De korst kraakt als dor hout onder schoenen, en de smaak van een nieuwe dag nestelt zich achter haar tanden.