Elske vindt het tussen lakens in de linnenkast. Niet echt verstopt, maar toch ook weer geen gewone plek voor een kistje. Ze heeft net de as opgehaald bij het crematorium en probeert zich er toe te zetten om het huis leeg te ruimen. Iedere dag een kamer, dan heeft ze nog een paar dagen de tijd.
Volgende week komt de makelaar om het huis te taxeren. Het moet weg, want ze heeft zelf geen zin om in het dorp te gaan wonen. Elske heeft al jaren een eigen appartement in de stad en moet er niet aan denken om terug te gaan naar het dorp waar ze werd geboren en opgroeide. Enig kind van een moeder zonder man, vader onbekend, dan val je op in het dorp waar iedereen de maat wordt genomen.
Een keer per uur gaat er een bus en er is maar één winkel waar heel het dorp de boodschappen doet. Onder de toonbank wordt zelfs jenever verkocht. Je kunt de boodschappen laten opschrijven, maar als je dan eind van de maand afrekent, staan er altijd wat spullen tussen waarvan je geen idee hebt dat je die hebt gekocht.
Voor Elske geen boeren die twee keer per jaar een verzetje hebben: de schapenkeuring en de najaarskermis met een zweefmolen, schiettent, botsauto’s en wat dorpsactiviteiten zoals katknuppelen en vrouwen vissen. Meestal verregent de kermis, maar daar maalt niemand om. Tijdens de drie dagen kermis is iedereen vogelvrij, vooral in de kroeg waar de jaaromzet wordt goedgemaakt. In geuren en kleuren vertelde buurjongen Nick over de kapper die hij tijdens de kermis op het toilet aantrof met de buurvrouw. Zij met haar handen op de stortbak, hij met de broek op de enkels als een stier er achter. Of hij ook nog even wilde, vroeg buurvrouw later aan Nick. Hij heeft Elske nooit verteld hoe dat afliep.
Voor de meubels laat ze een opkoper komen, maar ze moet ze van de makelaar voorlopig nog even laten staan, dat verkoopt beter. Niets van moeders meubilair, past in Elske’s interieur. Oubollige net-niet-meubels en wat spul van Ikea, ook al gedateerd. Ze neemt weinig mee, na de rondgang door de kamers. Wel de gouden ketting met bloedkoraal die nog van oma is geweest. Oma van moeders kant natuurlijk. Ze moet ergens nog een oma hebben, maar wie dat is, blijft voor altijd onbekend. Moeder wilde nooit vertellen wie haar vader was. Ze zei dat ze het niet wist.
Elske scharrelt nog een paar geliefde boeken, de twee foto-albums en het vogelschilderij bij elkaar. Dat schilderij is volgens moeder nog door Corneille geschilderd, al staat er geen handtekening op. Ze legt alles in de kofferbak van haar auto.
En het houten kistje natuurlijk, dat ze tussen de lakens en de molton onderleggers vond. Het zit op slot en ze heeft nergens een sleutel kunnen vinden. Ook niet in het blikje van Ringers chocolade waar moeder alle reservesleutels in bewaarde. Het is een mooi zwartgelakt kistje, ingelegd met parelmoer. Doet een beetje Chinees aan, niks voor haar moeder eigenlijk. Als ze het bij haar oor houdt en schudt, rammelt er iets in. Maar wat?
Haar benedenbuurman Walther, die een oogje op haar heeft, is handig. Soms maakt ze daar gebruik van, al wil hij meestal een wederdienst. Dat begon na het schilderen van haar keuken. Na twee wijntjes – om te vieren dat de keuken af was – leek het haar wel spannend een keer met Walther. Gewoon één keertje. Hij is niet super aantrekkelijk, maar heeft een aardig lijf. Beetje doorsnee. En dus wordt het een doorsneewip. Binnen tien minuten gepiept en ze heeft er amper wat van gevoeld. Dat kan ze zelf beter. Bovendien ruikt hij nogal, merkte ze. Andere klusjes van Walther rekent ze voortaan af met een appeltaart of een paar zelfgemaakte gehaktballen.
Nu moet het kistje worden geopend, liefst zonder al te veel geweld. Walther haalt zijn schroevendraaiersetje en begint aan het slot te pielen. Hij draait de minuscule schroefjes los, maar het slot geeft geen krimp. ‘Hoever mag ik gaan?’ , vraagt hij. ‘Ik wil graag dat het kistje heel blijft, anders ga ik maandag wel naar een slotenmaker.’
Dat is kennelijk een stimulans voor Walther om door te gaan. Hij bekijkt het kistje van alle kanten en googelt op zijn telefoon. ‘Aha’, hoort ze hem zeggen. Hij frunnikt aan de scharnieren en wipt er twee pennetjes uit. Wrikt wat aan het deksel en dan ‘Eureka! Hij is open’, zegt hij trots en schuift het kistje over tafel naar Elske. Met ingehouden adem tilt ze het deksel van het kistje. ‘Huh, wat is dat nou?’ Ze pakt het ronde schijfje uit het kistje. Het lijkt wel een roulettemunt. En dan ziet ze het, het is een muntje voor de botsauto’s van de kermis.
‘Nou, als dat je hele erfenis is, is het niet de moeite’, schampert Walther. ‘Ik zou maar eens in haar testament kijken wat dit te betekenen heeft.’
‘Er is geen testament’, zegt Elske. ‘Zullen we meteen afrekenen want ik heb vanavond nog een eetafspraak.’
‘Een kusje’, probeert Walther.
‘Nee, niet zoenen. Je ruikt niet lekker, dat weet je’ Ze pakt een potje zelfgemaakte bramenjam. ‘Hier, dit is ook lekker.’ Binnen een kwartier heeft ze hem de deur uitgewerkt met de verzonnen eetafspraak.
De rest van de avond zit ze te mijmeren in het schemerdonker, het kistje en de botsautomunt op tafel. Over moeder en het dorp. Dat ze er nu moeder dood is echt nooit achter komt wie haar vaders is. Waarom heeft ze deze ‘schat’ tussen de lakens verstopt? Het slot van het kistje is na al het gerommel opengesprongen. Elske schuift de scharnieren weer in elkaar en bewondert het kistje. Chinees lakwerk, denkt ze. Misschien moet ze er eens mee naar Tussen Kunst en Kitsch.
In een hoekje van het kistje ziet ze een rood palletje. Ze drukt er op en daar springt een dubbele bodem open. Er ligt een polaroidfoto in, zwaar verkleurd door de tand des tijds want polaroid is niet voor de eeuwigheid. Elske ziet twee vage figuren die over de loop van een geweer naar haar kijken. Een foto uit de schiettent van de kermis. Misschien is de linker haar moeder, moeilijk te zien in de doorgelopen kleuren. En wat betekent toch die botsautomunt? Een rode munt met in het midden een verhoogd rondje, versleten van het vele gebruik en daar wat lichter van kleur, bijna roze. Gouden stippen op de zijkant en de tekst: Bob’s autoscooters. Ze kent die muntjes van de kermis. Van moeder kreeg ze nooit geld voor de botsauto’s, die haatte ze. Maar de jongens van het dorp lieten haar maar wat graag instappen. Sommigen hadden een plastic zak vol van die rood met gouden muntjes. Als je er tien kocht, kreeg je er twaalf. Ze stopt de munt in haar portemonnee als een soort amulet.
Na een maand belt de makelaar. Hij heeft drie kijkers gehad en eentje met een serieus bod. Of ze volgende week even langs kan komen op kantoor.
Van de stad naar het dorp is maar een half uur. Ze gaat altijd binnendoor langs de ringvaart en andere sluimerende dorpen. Als ze moeders dorp nadert, ziet ze de dranghekken en verkeersregelaars. De hoofdstraat is afgesloten want er is kermis. Ze moet bij het voetbalveld parkeren. Elske ruikt de oliebollen en hoort de discodreun van de kermis. Moeder ging al jaren weg uit het dorp als er kermis was, ‘Lekker naar een huisje bij de duinen. Kom maar langs lieverd’, zei ze altijd. Dan wandelden ze samen naar zee en weer terug. Daarna in het huisje thee met muffins met bramenjam, gezellig.
Bij de makelaar is ze in een kwartiertje klaar: Wat handtekeningen, een datum voor de overdracht en ze kan de opkoper bellen om de meubels op te halen.
Op de terugweg doet ze een rondje kermis. Nostalgie. Ze ziet de kinderen zwieren in de zweefmolen, koopt een kaneelstok en ziet bij het afrekenen de botsautomunt in haar portemonnee. Zal ze een rondje? Of verknoeit ze daarmee de herinnering? Ach, het is maar een stukje plastic, of toch niet?
Ze ziet de jongens en meiden elkaar uitdagen bij de autoscooters. Er is niets veranderd. Jongens met zakken vol blauwe muntjes. Blauwe?
Elske loopt naar de kassa. De oude man achter het glas kijkt haar vragend aan. Een beetje verbaasd ook. ‘Ben jij van hier?’, vraagt hij. ‘Ja, ik ben van hier, geboren en getogen, maar nu al jaren niet meer. Zeg, ik heb nog een muntje van vroeger. Kent u deze?’
Ze haalt de munt uit haar portemonnee en schuift die in het bakje onder het glas door naar de man. Hij pakt de munt heel voorzichtig op alsof ie breekbaar is. ‘Die is al dertig jaar oud, wordt al tien jaar niet meer gebruikt.’ De man kijkt haar onderzoekend aan. Krabbelt met zijn bruingerookte vingers door zijn stoppelbaard.’ Ze voelt zich ongemakkelijk onder de blik van de oude man die haar schaamteloos ontleedt met zijn ogen.
‘Je lijkt op haar.’ Hij schuift de leesbril van zijn voorhoofd naar zijn neus en knipt het felle lampje van zijn vals geld detector aan. In de UV-stralen lichten witte letters op. ‘Onzichtbare inkt’, zegt de man. ‘Deze heb ik haar gegeven na een paar heel gezellige kermisavonden’, hij zucht diep.
Onder Bob’s staat een priegelig hartje en dan de naam van haar moeder. ‘Dan ben jij de dochter van Ank? Hoe is het met haar? Ik ben Bob. Na al die jaren wil ze nog steeds niet met me praten.’