Het kietelde, dat was het enige dat Charlie ervan vernam. Een raar kietelend gevoel. Hij had zijn ogen stijf dicht, want er was ook een fel licht waar Charlie niet in kon kijken, maar voor de rest was de tocht door het portaal als een kietelend gevoel. Na een paar minuten stapte Charlie er dan ook alweer uit en kwam uit in een bos. Hij keek achter zich en zag het portaal in een boom zitten. Het zag er precies hetzelfde uit als het portaal waar hij in was gestapt, alleen was het portaal nu rood in plaats van het blauwe portaal waar hij in was gestapt. Charlie keek weer voor zich, naar het bos waar hij in was gestapt. De bomen om hem heen waren zo hoog, dat wanneer hij omhoog keek, hij de toppen niet kon zien. Overal om hem heen zag hij de bomen, en kon hij het einde van het bos onmogelijk zien. Toen Charlie naar beneden keek, naar zijn voeten, zag hij dat hij op een pad stond. Dit pad slingerde om een paar bomen heen en verdween in de duisternis van het bos. Charlie keek nog één keer achter zich, haalde zijn schouders op. “Het is nu, of nooit,” en hij zette zijn eerste stap op het pad.
Charlie liep over het pad. Het was stil om hem heen, geen gefluit van vogels, geen geruis van de wind en geen gedrup van de dauw. Charlie zag ook bijna niks om hem heen, het enige dat hij kon zien was het pad, alsof er een lichtje verscheen elke twee meter voor hem, maar als hij achter hem keek, zag hij alleen de duisternis. Charlie voelde zich alleen en bang. Dit stuk had opa niet in zijn boek opgeschreven. Volgens het boek kwam het portaal uit in een magische wereld, waar allerlei vrolijke fantasie wezentjes leefden. Niet in één of ander donker bos. Hij bleef lopen, totdat hij bij een bankje kwam. Charlie was best wel moe geworden van de tocht en besloot dan ook om even te gaan zitten. Hij keek om zich heen in het donkere bos en zijn oog viel op een paddenstoel tegenover het bankje. “Daar heb ik er nog niet veel van gezien,” zei hij tegen zichzelf. “Eigenlijk geen één, volgens mij.” Hij bleef naar de paddestoel staren. “Het is ook best wel een grote paddenstoel, zo groot heb je ze bij ons niet.” Hij stapte van het bankje af, om de paddenstoel van dichtbij te bekijken en zag tot zijn verbazing dat er een deurtje in zat. Naast het deurtje was er een heel klein raampje en Charlie zag dat er licht brandde achter het deurtje en hij klopte voorzichtig aan. Het bleef stil in de paddenstoel en het licht ging spontaan uit. Charlie keek ernaar en klopte nog een keer aan. Dit keer hoorde Charlie wel geluiden uit het huisje komen, het klonk alsof een stoeltje omviel. “Hallo, is daar iemand?” vroeg Charlie en langzaam ging het deurtje open op een kiertje. Een klein oogje keek hem aan. “Ga weg, alsjeblieft.” klonk er zachtjes. “Voordat ze komen.” “Ze?” vroeg Charlie. “Wie zijn ze?” Charlie zag een klein handje naar buiten gaan en hem wegwuiven. “Ga alsjeblieft weg, als ze me vinden of als ze jou vinden…” De deur ging weer dicht en Charlie stond op en ging weer op het bankje zitten. “Oké.” zei hij tegen zichzelf. “Wat nu?” hij bleef zitten, denkend over wat hij nu moest doen terwijl het licht in de paddenstoel uit bleef. Hij keek naar links, naar waar hij vandaan kwam. Hij kon nog terug lopen, terug naar zijn wereld. Maar wat er net was gebeurd, was behoorlijk vreemd en hij wou er meer van weten. Hij haalde zijn schouders op, sprong van het bankje af en liep verder het pad op.
De bomen veranderden, ze werden kleiner en er waren er minder. Er was ook meer licht op het pad en Charlie kon steeds verder kijken. Hij had ook al meer paddenstoelen gezien langs het pad. Allemaal hadden ze deurtjes en raampjes, maar bij de meesten brandde er geen licht. Bij de paar waar wel licht brandde, had Charlie geprobeerd om aan te kloppen, maar iedere keer weer ging het licht uit, was het doodstil en deed er niemand open, dus liep Charlie maar verder.
Charlie zag steeds meer, het pad werd steeds duidelijker en daardoor zag hij al snel, in de verte, de hut. Het leek een stevige hut, dus liep hij eropaf. Eenmaal bij de hut, zag hij dat het inderdaad een goede, stevige hut was. “Misschien kan ik hier even schuilen,” zei hij tegen zichzelf toen hij schrok van het geluid van paardengalop in de verte. Hij keek achter zich en zag, op het pad dat hij net had bewandeld, drie paarden op hem afrennen, ze waren zwart als de nacht en hun ruiters ook. Ze droegen een zwart harnas, hadden een zwarte helm op en kwamen dichterbij. Charlie voelde zich ineens angstig, dit waren de ‘ze’ waar dat eerste wezentje het over had en hij bedacht zich ook niet, gooide de deur van de hut open en vluchtte naar binnen. Eenmaal binnen kon hij een schreeuw niet onderdrukken, terwijl hij rondkeek in de hut, zag hij bosdieren die hem ook aankeken. Een beer, een wolf en een eekhoorn keken hem aan en Charlie wou weer naar buiten vluchten toen de beer zijn kop schudde en zijn klauw tegen zijn mond deed, en zachtjes “ssst,” zei.