Vlak-bij het museum lag een mast, iets hoogs, zonder kantelen. En wat kon daar dan allemaal in. Wel 600 meter lang was de mast en en hij lag met zijn neus in een zwembad. Bovenin, waar de ramen dus recht in de lucht lagen was een speelplaats en er droop regelmatig blauwe bessenjam van uit de raamvensters naar beneden. Het was jammer dat er geen meer smaken waren. Want daar aan de randen stonden oudere mensen, ouders waaarschijnlijk, die aan de vloeren likten en er de jam van het blad van de planten en aan de plantenbakken op de ondergrond aflikten. Kinderen maakten in de mast zowat alles. Ook wittige vleesvervangede muizen, (die zijn lekker) die via een harde tegelvloer en weer via een hoogpolig tapijt naar alle hoeken schoten. Er waren extra raampjes in de mast, waar de kinderen op bed in een lager gelegen gedeelde door erg sterke mensen werden opgevangen en weer razendvlug naar binnen werden getrokken. Een kind had een vandaag een bloedneus, zij was met haar hoofdje tegen de rand van een opvangbed gevallen. De hele doek was rood. De doek waar het bed mee was opgemaakt, wel te verstaan. Op een dag stond de mast rechtop. “Modern ding evengoed!” Had er dus duidelijk genoeg van. In een holle buis in het midden vielen toen muntstukken naar beneden, die vielen uiteen en waren dan wel wat waard, maar van een te ouderwetse soort. Buitenlandse valuta. In de mast gedaan door touristen. Of had de toren al eerder overeind gestaan en waren ze er van boven in gedaan. Hoe het ook zij; er was balans. Toen er een keer niemand bij de toren was geweest werd de toren echt wakker.
Het was nog donker, maar toch al een beetje dag. En de torenmast zag er een taak in om maar weer wat op te ruimen. toen nam hij een grote handoek en ging weer aan de rand van het zwembad liggen. Werd hij iets ouder? Jahaa, want, hij kon ook wel weer eens een likkie verf gebruiken. Daar kwam een varkentje aangelopen, maar alles was schoon. En alle sjamsoorten waren op.
Hij kroop zo goed als het kwaad als het ging en hij ging de mast in…. ging door het eerste raam naar binnen. Daar lagen nog bakstenen. Hij bouwde een vuur en stom genoeg, was daar een geestverschijning die ook varken was. Het geestvarken nam plaats op het vuur en de hele omgeving rook naar heerlijk vlees. De plantmuizen kwamen er bij kijken en snoven de heerlijke lucht. “Geen groente?” Weerklonk er op eens een barse stem vanuit de richting van de zwaar met beladen open haard. “Nope,” antwoorde het varkentje en ging zijns weegs.