Geen springende vissen, maar jassen en rum. Ik geef hem hem een doek, hij heeft over zijn jas heen gepiest. Later als ik de dronken man, die ik daar heb gezien, weer wil tegenkomen, omdat het licht regent. zie ik een harde doek, die over een steen in het doodse maar klotsend en schuimend rivierwater ligt. De man is weg. Ik kijk om mij heen en zie een bergje, met in midden precies op de top 2 aardige huisjes 2. Ik hup er heen. Zie veel flessen rum op vreemde stoffige houten tafels en op de wc ligt mijn man. Het stinkt. Hij is dronken. Hij beweegt met zijn hoofd heen en weer en.hij kijkt van de pot, mij aan. “Ik zeg god man hoe kan je hier toch leven.” Hij glimlacht en vervolgd: “Laat mij toch leven, zoals ik leef.” Wat wilt u eigenlijk van me?” “Ik zeg; Ik loop hier wel vaker met mijn hengel.” “Grote storm op komst”. Een geluid opeens, en wel, uit een zendertje wat op tafel staat.” “En inderdaad het betrekt en even later zitten we in een grote storm, die althans de huisjes met haringen en al van de berg heeft geblazen.” En even later zitten we ind de hevige regen met een huisje tussen onze twee benen van opblaasplastic, en denderen ruisend en bruisend, gillendjuichend en gierend het lachen door de doodse rivier de berg af. “En hé kijk, daar ligt een doek!!”
Melden