In de kast hoorde ik laatst,
toen ik door de kamer liep,
heel zachtjes gerommel en gestommel,
waarna de deur zich opende, met een zachte piep.
Daar tussen de kopjes en de borden,
stond ineens zomaar uit het niets,
een vriendelijk, lief monstertje
met aan zijn hand een fiets.
Ik moest even gaan zitten
en keek hem verwonderd aan.
Het bleek dat hij kon praten.
Hij vroeg: ‘Blijven, of zal ik gaan?’
Wat aanspraak leek mij prima,
Alleen zijn dat is toch niets.
Hij woont nu, achter de borden in de kast
en tegen de kopjes parkeert hij zijn fiets.