Iemand die ik niet kende kwam mij vanmorgen
onaangekondigd de wacht aanzeggen
Iemand zei tegen mij
‘Ik lust je niet, je kop staat me niet aan
als ik je stem hoor, is het als een nagel
die over een schoolbord schraapt
diep van binnen gruwelt er dan iets
dat ik niet kan benoemen
maar dat zuiver is’
‘En wat ik moet beschermen, door het je te zeggen
dat alles aan jou
onecht is, vals, verdorven
en dat ik van je walg
omdat ik voel hoe al het goede in mij
door jou
geschonden wordt’
Dat zei iemand die me daarna
een koude hand gaf
en even onaangekondigd als hij
gekomen was
mijn voordeur weer verliet
ik, een monster – wist ik nu –
dat enkel maar
onwaarheid spreekt