Anne
‘t Avondrood kleurde al de zee,
de golven rolden onophoudelijk over
het zachte gele zand.
En de meeuwen,
de meeuwen, zij zweefden op de wind,
zonder hun vleugels te bewegen.
groetend alle mensenkind.
Stil zat Anne daar op het strand,
haar voeten, bedolven onder ‘t zand,
terwijl de wolken langzaam verder dreven.
Achter haar wiegde het helmgras langzaam
heen en weer bewogen door een zachte bries.
Nee, er bestond geen tijd daar in die eindeloze
oneindigheid.
Daar voelde ze enkel liefde en rust.
Zo turend over de zee, leek ‘t net alsof ze aan de
de einder zag , hoe de zon de hemel kuste
Ze vond het heerlijk hier te zijn en genoot van,
de rimpelloze zee, ‘n zachte wind en avondstilte.
Ze wist dat haar opa daar ergens naar haar keek
zittend tussen helmgras van de duinen.
Opa keek naar ’t silhouet van Anne,
dat afgetekend door de lage lange zonnestralen,
hem deed denken aan haar moeder, zijn kind.
Geroerd door wat hij zag, begon zijn gezicht
liefdevol te stralen, dankbaar werd hij en blij.
en stamelde Heer, wat zegende U mij.