Klom eenzaam op de eenzame berg,
dat we eenzaam waren hadden we beide gemeen.
En ik schreide, en voelde het hart van de berg.
Die klopte en klopte en maakte me opeens blij.
En ik dacht opeens ik ben niet eenzaam en de berg ook
niet, want wij zijn samen, en onafscheidelijk van elkaar.
Hij kende me en ik hem, en voortaan waren wij vrienden.