Al lopend door de straten,
vraag ik me af, of jij wel eens
aan mij denkt, zoals ik denk aan jou.
En als dat zo is, waarom je niet bij me bent,
waarom we niet elkaars handen vasthouden,
elkaar niet omhelzen, we niet elkaar kussen.
En nu ik loop door de voor mij bekende straten,
heb ik zoiets van: Of ik het niet kan laten van jou
te houden, of, of: Hoe ik jou uit mijn gedachten moet halen.