Constant bang was de man,
bang dat zijn leven geen
betekenis meer zou hebben.
De angst was groot, groeide
met de dag, er leek weinig
hoop te zijn, het enige wat
hij kon doen was hopen
dat iemand hem voor eens
en altijd gerust zou stellen.
Dat iemand net als de wind
al het leed met zich mee
zou nemen. Hij dacht:
Wat vind ik belangrijk in
het leven? Hij moest denken
aan zijn zoon: Dat was
de betekenis van zijn leven
eigenlijk: Bovendien hield
hij erg veel van kinderen.
En hij hield ook van fotografie:
Mooie kiekjes maken van
gebeurtenissen in de natuur.
Hij hield ook van zwemmen:
‘Genoeg dingen’: Dacht hij.
Genoeg dingen om voor te leven.
Elke dag was een strijd: Een
strijd tussen leven en dood. Toch
bleef het leven zijn betekenis houden.