Dameslipje
‘Grootvader,’ vraagt Tijl, mijn kleinzoon van vijftien jaar, ‘wil je vertellen hoe je als jonge man ontsnapte aan de militaire dienst?’
‘Oké,’zeg ik. ‘Onenigheid dient te worden opgelost door praten en overleg. Oorlog en geweld zijn een molensteen om de nek van Homo Sapiens.
Van een vriend begreep ik dat het leger niet op homo’s is gesteld. Misschien was het een uitweg om de verdenking van anders– zijn subtiel op mij te laden.
Zodra ik voor de keuring word opgeroepen, vraag ik het ondergoed van mijn zusje Sophie te leen. Jouw oudtante. Een hemd en een roze slipje. Als ik het voor de spiegel aantrek, proest ze het uit van het lachen. Ik niet. Voor mij is deze maskerade te belangrijk.
Met knikkende knieën ga ik met de tram naar de kazerne. Te midden van jongens van ongeveer mijn leeftijd beland ik in een ruime zaal. Een reusachtige sergeant staat achter een grote tafel. Hij is hier de baas. Hij heeft vierkante schouders en de kin van een bokser. Links en rechts van hem zit een soldaat onze papieren na te kijken.
De te keuren jongemannen, keurlingen genoemd, worden in groepjes van tien tegelijk afgehandeld. Gebiedend zegt de sergeant dat we ons moeten uitkleden – op de onderbroek na. Onze kleren kunnen we op een gereed staande houten stoel leggen. Als enige blijk ik een roze slipje te dragen. De jongen naast mij vraagt plagend: ‘Krijg je er soms een kik van?’
Nu komt de dokter de zaal in. Op zijn wipneus staat een bril met dikke glazen. Na zijn vraag of we op een rij voor de muur willen gaan staan inspecteert hij ons op afstand. Daarna vraagt hij of we ons met het gezicht naar de muur willen draaien en loopt de rij langs. De jongen naast mij heeft een scheve wervelkolom. Daarop is hij afgekeurd hoor ik achteraf. Vervolgens mogen we ons weer terugdraaien. Hij loopt naar me toe met de vraag waarom ik damesondergoed aan heb.
‘Dokter,’ zeg ik eerbiedig, ‘ik vind het mooi en elegant.’
Fronsend vraagt hij: ‘ben je dan niet bang dat je wordt uitgelachen?’
‘Nee hoor. U bent de eerste die ernaar vraagt.’
De andere jongens laten een honend gelach horen.
‘Kleden jullie je maar weer aan,’ roept hij nors. ‘En jou,’ (hij wijst naar mij), ‘verwijs ik naar de psycholoog.’
Nadat ik mij snel heb aangekleed gromt de sergeant dat ik in kamer elf moet zijn.
Een militair in hemdsmouwen zit er achter een bureau. Ik neem tegenover hem plaats op een stoel. Het is warm. Het raam staat wijd open. Hij leest wat de dokter over mij heeft opgekrabbeld en kijkt mij scheel aan. Alsof ik een wesp ben op zijn wang. Voor mijn neus legt hij een test die uit kleurige inktvlekken bestaat. Zijn bedoeling ermee is dat ik erover zeg wat maar bij mij opkomt. Telkens zie ik er kleren in, vooral damesslipjes en beha’s. Verder wil deze deskundige weten of ik meer van mijn vader of van mijn moeder houd. Ik antwoord hem dat ik altijd een voorkeur had voor onze hulp, harige Helga. Ten slotte verklaart de man op neutrale toon: ‘De uitslag van de keuring zult u per post ontvangen.’
Toevallig staat de sergeant een luchtje te scheppen bij de uitgang. Als ik hem passeer kijkt hij me bijna kwijlend aan. ‘Lieve Simon,’ fluistert hij. ‘Kunnen wij tweetjes vanavond een afspraak maken?’
‘Jeetje, wat een eikel !’ roept mijn kleinzoon — over dit misverstand.
‘Stil Tijl,’ zeg ik. ‘Een week later ontving ik gelukkig een brief dat ik was afgekeurd.’
Heinheijnen.595
Melden