Ik verveel me nooit. Sommige mensen vervelen mij wel. Ik vind het alleen zo lullig dat recht in hun gezicht te zeggen. Zoals Pa.
Ik zit tegenover hem aan het IKEA-bureau in onze keuken. Hij praat al meer dan een uur tegen een beeldscherm vol andere vaders over oplossingen voor het plastic probleem. Er zweven veel, en dan bedoel ik echt veel deeltjes in de lucht. Alleen de grondstof van al die materialen, olie dus, is op. Helemaal op, op, op. Daarom hangt er een filter voor de ventilatieschacht van ons huis. Alles wat erop achterblijft, zelfs poepdeeltjes van de kjep, wordt ingezameld. Wel duizend kilo per maand.
Vroeger had Ma te veel van die deeltjes ingeademd. Daarom mis ik een been.
Dat zegt Pa. Mijn gebrek is niet zijn schuld, dat weet hij heel zeker. Voor de invoering van de Derde Noodwet op de Openbare Leefomgeving had hij zich helemaal dik gevreten, tot over de tweehonderd kilo, aan al het troepvoedsel dat toen nog te koop was. Na die wet is hij enorm afgevallen. Alle giftige stoffen zijn toen vanuit zijn vet in zijn sperma terecht gekomen.
Dat zei Ma.
Sinds een jaar is ze dood. Kanker. Iedereen gaat daar aan dood. Ze kwamen haar ophalen, haar lichaam dan. Met “ze” bedoel ik de wezens met duikbrillen voor op het droge, zodat hun gezicht verborgen is, omdat ze ooit echt leefden en nu een bionische binnenkant hebben. Vroeger gaf dat zo’n gedoe, dan was er bijvoorbeeld een vrouw overleden en dan was één van de Doodbrengers haar eerder overleden man, en dan raakte de familie helemaal overstuur. Hoewel ze het dode lichaam ophalen om alle organen en zo te recyclen, noemen we ze Doodbrengers, omdat het moment dat ze komen de dood zo definitief maakt.
Slim is het wel, vind ik. Het menselijk lichaam bestaat uit zulke geweldige grondstoffen: botten, spieren, huid, weefsels. Het is eigenlijk belachelijk dat we vroeger onze doden in een kist onder de grond stopten.
***
Ik probeer me te focussen op mijn tablet. Precies deze middag is er een speciaal evenement in RecYcle. Het is uitverkoop bij de Onderhoudsdokter. Die is in M5, het district waar de slimste medisch experts wonen. Waar ik mijn eerste bionische been kreeg. Waar Leon woont. Hij mist ook een been. En een arm. Volgende week ga ik hem voor het eerst ontmoeten.
Alleen vandaag kunnen we extra korting krijgen voor een nieuwe prothese. Daarom ren ik met Leon door de virtuele kopie van het aangrenzende M6, dat nu een zandvlakte is nadat deze was gebombardeerd door een stel gekken. Aan de horizon schemeren de toppen van wolkenkrabbers in M5 zo hoog dat ze echt door de wolken heen prikken.
Onze digitale laarzen werpen ritmisch stofwolken op. De moderatoren zijn een aantal voorwerpen vergeten te deleten: dranghekken, een paar funderingen, containers voor glas en papier. Verder is er geen aanwijzing dat district M6 ooit bewoond was.
Een kruising tussen een draak en een schorpioen dringt in beeld en braakt paarse klodders op de grond net achter mij. Ik ram nog harder op de twee pijltjes die de benen van mijn karakter besturen. Leon trekt zijn zwaard en zwiept er lustig op los. Rode krommes vliegen op het monster af. Het stort zijn lange nek ter aarde en lost op in een golf van pixels.
In mijn digitale rugzak draag ik genoeg flessen schone lucht om een nieuwe prothese te ruilen bij De Onderhoudsdokter. Als ik het goed aanpak kan ik er één los praten met verstelbare aanhechting. Minion, nu ik elke dag wel een millimeter groei past dat ding gewoon niet meer.
En dat jeukt! Ik moet even krabben. Zodra de zandvlakte plaatsmaakt voor een vallei vol fluorescerend groene struiken, schuur ik flink over de huid net boven mijn knie. En nog eens. Lekker.
Leon schiet van me weg. Zijn lange, blonde haar wappert achter hem aan. In het echt heeft hij ook zulk haar. Dat heb ik gezien tijdens de keren dat we met elkaar videobelden.
Pa draait het scherm van zijn laptop naar me toe. ‘Dit geloof je niet!’ zegt hij.
Met tegenzin kijk ik op van mijn tablet.
‘De Districtraad is niet transparant over de duurzaamheid van de stellages voor X-Vlieg,’ zegt hij.
Een infographic vult het hele beeld. “Zwerkbal, maar dan zonder toverkracht!” staat er in krullende letters. Twee constructies van vijftig meter breed en honderd meter hoog houden een megaplaat in de lucht, compleet met lampen en sensoren voor de scheidsrechter, camera’s voor de live streaming, en tribunes. Die plaat is het speelveld vol wisselstroomkanaaltjes. Daarboven s-vliegen magneetdiscs die worden bemand door mensen met perfecte lichamen. Dan bedoel ik: zonder bionische onderdelen.
‘Dus?’ zeg ik.
‘Vind je het niet vreemd dat dit kan? Terwijl wij niet eens een bank hebben!’ Pa wijst op de hoek van de woonkamer waar bruin vocht een artistiek patroon van bobbels en strepen in het behang heeft gecreëerd. Van toen ik heel klein was, kan ik me herinneren dat daar een driezitter stond.
‘Het is vast gerecycled,’ zeg ik.
Pa draait het scherm van zijn laptop met een ruk terug. Hij voelt aan zijn buik, precies op de plek waar zijn maagband is aangebracht. Niet dat zo’n hulpmiddel zin heeft als er maar net genoeg eten is.
Ik houd mijn tablet omhoog zodat ik hem niet kan zien.
In RecYcle knipperen er drie ongelezen berichten van Leon. “Ben je er nog? Ik wacht nog steeds. Alles goed?”
Ik selecteer “Ik ben beschikbaar” en begin te rennen. Het karakter van Leon volgt me. De gebouwen aan de horizon groeien uit tot cementen reuzen verdeeld over een raster van schone, rechte wegen. Kleurige reclames flitsen over de beeldschermen in etalages.
Het is nog een paar straten tot aan het filiaal van De Onderhoudsdokter. Vanuit de tegenovergestelde richting duiken andere spelers op.
‘Laat me er alsjeblieft door,’ verschijnt in een tekstballon boven een aantal van hen. Want ze zijn ziek. Of hebben iemand in hun familie die ziek is.
Een nijdigheid die ik alleen voel op dit soort momenten (en als meneer Lubbersen voor de zoveelste keer de accu uit mijn tablet sloopt omdat ik niet oplet bij wiskunde) verkrampt mijn spieren. Ik ben ook ziek. Iedereen die RecYcle speelt.
Leon trekt zijn zwaard. Ik span mijn boog. We vuren een paar krommes en pijlen op de andere spelers af. De balkjes met levensenergie zakken één voor één tot nul. De flessen schone lucht die in hun rugzak zaten, s-vliegen op een gouden aureool.
Op dat moment zet iemand met veel geweld een bak sla voor mijn neus.
‘Doen jullie die schermen weg?’ vraagt Jenna. Ze heeft zo’n stem die klinkt als glazen die tegen elkaar tikken.
Alsof de rugleuning me een harde duw geeft, besef ik dat Jenna thuis is en ik haar nog niet had opgemerkt.
‘Sla? Kapot smerig,’ zeg ik.
‘We gaan om zes uur eten.’
Jenna draait zich om naar het aanrecht. Ze opent de bakjes die eten bevatten dat warm moet worden opgediend, schept het in borden, en zet deze in de magnetron. Van de deksels leest ze af welke supplementen we moeten innemen. Dit omdat het eten niet genoeg voedingsstoffen bevat. We krijgen alle drie een vingerhoedje met daarin één pilletje zo groot als een kruimel, die ze voor ons op het bureau zet.
‘Waar is de rest van de supplementen?’ vraag ik Jenna. ‘We hebben er toch altijd drie?’
‘De levering is vertraagd,’ antwoordt ze. Haar enorme grijze ogen staren naar de gordijnen in de woonkamer, die ze al drie keer heeft gewassen sinds ze bij ons woont.
Snel richt ik me weer op RecYcle. Leon heeft de flessen schone lucht opgeraapt en mij de helft gegeven. Ik accepteer, terwijl hij strategisch rode krommen vooruit slingert om spelers die onze kant op komen te verslaan. Ik breng mijn sniper in gereedheid. Op het moment dat ik “Dankjewel” wil selecteren in het chatmenu, landt er een drone bovenop me. Het ding is zo omvangrijk als een koes en sluit zijn acht griezelige poten rondom mij. Reflexmatig druk ik op “springen”, zodat het ding uit balans raakt. Als ik dit lang genoeg volhoud-
Een stoot tegen mijn elleboog. Mijn tablet stuitert op de grond. Ik zie nog net hoe mijn karakter wordt geëlektrocuteerd.
‘Doe nou voorzichtig!’ roep ik uit.
‘We gaan om zes uur eten,’ herhaalt Jenna. ‘Het recept is met kjep. De kip zonder bewustzijn. Daarom diervriendelijk.’ Ze zet de borden neer. Ik gok dat het aardappelpuree is. En een stuk kjep met hoopjes oranje kruiden erop. Ze is het vergeten te marineren. Ik moet Leon vragen hoe ik haar kan updaten.
Pa neemt een hap van zijn eten. ‘Vandaag was er weer een vergadering over die stellage voor X-Vlieg,’ zegt hij met volle mond. ‘Minion, wat een slordig vergunningaanvraag.’ Haastig schuift hij wat sla naar binnen.
Als ik een hap van de sla neem, brandt het zuur op mijn tong. Citroensap. Die had op de kjep gemoeten. Om het leed te verzachten prop ik alle puree naar binnen. Gadverdamme, waterig.
De aanhechting mijn prothese jeukt, alweer. Ik krab een paar keer.
‘We zijn aan het eten,’ zegt Pa. Zijn ogen lijken laserstralen af te vuren alsof hij me daarmee aan mijn stoel wil smelten. ‘De palen hebben geen certificering,’ vervolgt hij tegen Jenna. ‘Dat geloof je toch niet?’
‘Wat een bijzondere gang van zaken,’ zegt Jenna. Ze snijdt al haar eten zodat het precies op haar vork past.
Ik krab en schuif heen en weer op mijn stoel, die klaaglijk knarst door de losse zitting.
‘Zit stil,’ snauwt Pa.
Er knapt iets in me, zo snel en onverwacht dat ik uit mijn stoel schiet als een losgesprongen veer. In datzelfde moment knapt er echt iets. De verbinding tussen mijn bionische en mijn echte been, die wordt verbroken door een pijnlijke ruk. De hoekige bobbel in mijn broekspijp is de bovenzijde van de prothese. Omdat ik dat weet, keert een duizeling mijn hersenen helemaal ondersteboven. Ik wankel en grijp de rand van het bureau, leunend op mijn gezonde been, en wacht tot mijn hoofd weer helder is.
‘Ik zei toch, zit stil,’ zegt Pa.
‘Waarom ben je zo’n eikel sinds Ma er niet meer is?!’ Mijn stem is schril en kinderlijk. God wat haat ik Pa.
Hij legt zijn vork terug op zijn bord maar zegt niets.
Zwijgend manoeuvreer ik de prothese weer op zijn plek zodat ik kan staan. Ik buk om mijn tablet van de vloer te rapen en klim de trap op richting mijn kamer.
***
Ik plof in een Fatboy waar de helft van de bolletjes mist. Onhandig wurm ik me uit mijn broek. Dan trek ik de klaptafel aan de muur omhoog, leg mijn prothese erop, en duw het schuifpaneel van de inbouwkast open. Op de bovenste balk staat een terrarium. De miniatuur struiken zijn mogelijk de enige levende planten in een straal van twee kilometer. Op de bladeren lopen transparante luizen. Via kliertjes bij hun achterste scheiden ze een plakkerig goedje uit, wel een liter per maand, dat via het grind op de bodem in een trechter sijpelt. Dat goedje, luizenplas, moet ik op mijn prothese en mijn stomp smeren.
Volgens Pa was dit de meest milieuvriendelijke methode. En de goedkoopste, want een potje met synthetische poets kost meer dan wat Ma en Pa samen verdienden.
Met een doek wrijf ik het uiteinde van mijn prothese in, langzaam, zodat de luizenplas kan intrekken. Dan draai ik weg van de plank zodat mijn stomp genoeg licht vangt door het raam. Veertig centimeter rozig, cilindervormig vlees. Het herinnert me er elke dag aan dat ik geen volledig mens ben. De misselijkheid roert zich in mijn maag als ik mijn eigen huid insmeer. Wat ben ik? Half mens, half robot met zo’n bionisch been? Komen de Doodbrengers mij op een dag halen omdat mijn organen wel prima functioneren? Want het kost al genoeg moeite om de mensen die compleet zijn in leven te houden.
Even staar ik naar buiten, waar de stellages van X-Vlieg opzichtig glanzen in de avondzon. Er zijn dus wel materialen om zo’n spel te bouwen? Het is vast een politieke kronkel.
Als ik mezelf weer in elkaar heb gezet, rol ik mijn toetsenbord open en klik mijn tablet in de standaard. Geen denken aan dat ik terugga om “gezellig” te eten.
Dan maar huiswerk doen.
Toevallig volg ik de komende weken het meest nutteloze vak ooit: programmeren. Eerst open ik Scratch United, de software waarin we werken. Dan download ik de opdracht vanuit de online leeromgeving. Ondertussen zoek ik op de subreddit van Scratch naar de uitwerking. Niks, kolere. Er is nog geen thread aangemaakt.
Leon is één van de moderatoren van de subreddit. Hij is ook online, want onmiddellijk ontvang ik een verzoek tot videobellen.
‘Hey, alles goed?’ klinkt zijn stem.
Leon staart me bezorgd aan vanaf mijn scherm. Heel even wil ik me aan hem vastklampen. Ik dring de gedachte direct weg.
‘Gedoe,’ zeg ik. ‘En toen liet mijn been los.’
‘Shit. Kreeg je ‘m er nog op?’
‘Soort van.’
Achter Leon zie ik zijn boekenkast, die zo vol is dat er zelfs boeken bovenop liggen.
‘Ik heb je flessen in mijn digitale rugzak gestopt,’ zegt hij. ‘En een order geplaatst.’
‘Voor ons beide?’
‘Ja.’
‘Gast. Je bent de beste. Sorry. Dat je me moest helpen.’
Leon lacht. Als hij dat doet krijg ik het idee dat zijn gezicht te groot is voor zijn mond. Alsof hij meer blijheid kan tonen dan de wereld aan kan. ‘Doe effe cool,’ zegt hij.
‘Ik vind het oneerlijk. Je gaat me nu ook helpen met programmeren.’
‘Is dat zo?’
‘Nee, nee. Laat maar. Ik kan best een onvoldoende hebben.’
‘Tos.’ Soms weet ik niet waarom ik een vriend als Leon verdien. Hij leest me op dezelfde manier als hij code leest. Al die signalen en details weet hij moeiteloos samen te vatten tot een simpele conclusie. ‘Je Pa wordt boos als je slechte cijfers haalt.’
‘En dan sleurt hij nog meer meisjes het huis in om met mij te zoenen.’
‘Was de match slecht, met die van vandaag?’
‘Beroerd.’
Vanmiddag was Eva na school met mij mee naar huis gegaan. Ik had haar gekust, zoals de bedoeling was. Volgens de B-Match app scoorden we nul komma zes procent. Dat was een nieuw record. Voor slechtste match.
Al sinds de eerste keer dat ik met Leon heb gevideobeld, vraag ik me af hoe hij en ik zouden matchen. Het houdt me regelmatig wakker.
‘Kom,’ zegt Leon. ‘We lopen je opdracht door.’ Naast hem is een stapelbed. Hij slaapt boven; op het onderste bed liggen dozen en zakken zonder opdruk. Hij heeft me verteld dat hij pakketjes rond brengt als bijbaan.
Ruim een uur lang begin ik programmeren een klein beetje leuk te vinden. Het gemis van een arm en been is bij Leon ruim gecompenseerd door zijn idiote genialiteit. Zonder een greintje schuldgevoel stuur ik mijn huiswerk naar mijn docent.
‘Tos?’ Leon bijt nerveus op zijn lip. ‘Zullen we morgen afspreken? Volgende week komt niet meer zo goed uit.’
Ik treed heel even uit mijn lichaam, hoor mezelf grinniken en zeggen: ‘Leuk.’ Dan glip ik weer terug en trek mijn gezicht in de plooi. ‘Morgen kan ik.’
‘Er is ook geen smogalarm,’ zegt hij. In de chat stuurt Leon een link naar de meteorologische voorspelling. De laatste maanden geldt het alarm bijna elke dag. Dat betekent dat de lucht steeds viezer wordt.
‘Ik moet nu gaan,’ zegt hij. ‘Tot morgen.’
‘Doei.’
We sluiten het gesprek.
Als stuiterballen kaatsen mijn organen op en neer. Leon is iemand die mij nooit verveelt. En ik ga hem morgen zien.
Die gedachte houd ik vast als ik mijn tanden poets, mijn T-shirt over mijn hoofd trek, en langzaam mijn broek en boxer laat zakken. Dan begin ik mezelf af te trekken.
Precies nadat ik mijn hand heb schoon geveegd aan de sok die ik daarvoor onder mijn matras bewaar, stuurt Leon een bericht.
‘Welterusten.’ Daarachter knippert een emoticon die een rood hartje wegblaast.
Opeens voel ik me zo smerig dat ik mijn tablet met een zwieper over de vloer schuif. Na dertig centimeter of zo blijft het apparaat liggen.
‘Minion,’ fluister ik tegen mezelf.
Ik pak mijn tablet en denk wel een uur na over wat ik wil zeggen. Uiteindelijk stuur ik niets terug.
***
Vandaag ga ik Leon ontmoeten. Opgewonden hijs ik mezelf in mijn laatste schone kleren en ga naar de keuken. Pa en Jenna zitten aan het IKEA-bureau. Pa selecteert rapportages over plastic op zijn laptop en Jenna repareert een gat in een onderbroek van mij. Ik scan mijn chip bij de lezer die aan de koelkast is verbonden. Pa en Jenna hebben dat al gedaan, zie ik, als de uitslag onmiddellijk wordt getoond op het schermpje.
‘We mogen alle drie cruesli,’ zeg ik. ‘Alweer.’
‘Dat is bijzonder,’ zegt Jenna.
Cruesli wordt beschouwd als de minst gezonde vorm van ontbijten en toch mogen we dit al wekenlang eten. Ik trek het kastje boven de gootsteen open, waar nog meerdere gesloten zakken haver staan, en pak de cruesli.
‘We zijn gewoon hartstikke goed bezig,’ merkt Pa op. Hij streelt de arm van Jenna en glimlacht naar haar. Ze is ontworpen om Ma te vervangen, als je begrijpt wat ik bedoel. Ik ben er nog steeds niet achter of haar onderlichaam echt is of bionisch, of helemaal niet functioneel is en ze Pa alleen pijpbeurten geeft.
Als ik zit, start de nieuwsuitzending via de intercom. We luisteren naar de mannelijke computerstem die de belangrijkste nieuwsberichten voorleest. Er is meer bekend over de gevonden plastic dump; de voormalig directeur van de holding wordt nu verhoord over zijn afvalbeleid. In het Staricomplex is een uitbraak van het Sasservirus geconstateerd. Uit voorzorg zijn alle 65-plussers geëuthanaseerd.
‘Dat werd tijd,’ verzucht ik. ‘Krijgen wij dan misschien nieuwe meubels?’ Ik schuif mijn billen heen en weer zodat mijn stoel knarst.
‘Ik zal een verzoek indienen,’ zegt Jenna. Ze neemt een hap en kauwt zorgvuldig voordat ze vraagt: ‘Vind je het niet zonde dat al die oude mensen dood zijn?’
‘Niet boeiend,’ zeg ik. Snel stop ik mijn mond vol cruesli. Jenna is soms zo kleinzerig.
‘Ik heb gepraat met de ouders van Ruth,’ begint Pa. ‘Volgende week kan ze een keer samen met jou huiswerk maken.’ Hij knipoogt alsof hij zelf degene is die met mijn klasgenoot op date gaat.
‘Ik maak mijn huiswerk met Leon,’ zeg ik.
Alsof ik niets heb gezegd, zegt Pa: ‘Volgende keer zal het goed gaan. Door je been moet je nou eenmaal meer je best doen.’
Het witte, kille licht van het ledje aan het plafond benadrukt hoe grauw Pa’s huid kleurt, en hoe achteloos hij mijn prothese de schuld geeft van de slechte matches met meisjes.
‘Heeft die Leon een vriendinnetje?’ vraagt Pa.
‘Niet dat ik weet,’ zeg ik.
‘Hoe oud is hij eigenlijk?’
‘Vijftien.’
‘En hij geeft jou bijles?’
‘Hij is een genie.’
‘Weet je zeker dat het geen pedo is?’
‘Hoe weet je zo zeker dat ik niet de pedo ben?’
Pa heeft nog steeds niets terug gezegd als ik mijn laatste restje cruesli naar binnen heb gelepeld en de lege kom ik de wasbak kletter.
***
De ochtend kruipt voorbij. Ik speel RecYcle zonder Leon. Omdat hij op reis is naar mij. Elke paar minuten denk ik dat ik droom. Leon begrijpt mij zo goed. Ik weet niet of ik wel verdien dat zo iemand bestaat.
Ik dwaal rond in de virtuele kopie van mijn district, Z10, die sinds een aantal weken net als M6 is veranderd in een kale vlakte. Ik vermoed omdat ze ons district moeten updaten nu er X-Vlieg stellages komen. Met een beetje geluk kan ik wat items vinden die de moderatoren zijn vergeten weg te halen en die ruilen voor extra’s.
Eindelijk is het tijd. Voordat ik het huis verlaat, scan ik mijn chip. ‘Check jij elke dag in en uit?’ klinkt er uit de detector. ‘Slimme huizen huisvesten slimme mensen.’ Het apparaatje stuurt een signaal naar de server van Z10 zodat altijd bekend is wie thuis is en wie niet.
Buiten staat de zon als een brandende bol hoog aan de hemel. Bruinige strepen smog doen een poging het uitgestrekte blauw te vervuilen. Het smogalarm geldt niet dus ik trek me er niets van aan.
Ik begin te lopen richting het centrum. Over de rails in het midden van de straat zoeft een trailer voorbij met daarop palen voor de stellages van X-Vlieg. Eigenlijk snap ik niet waar Pa zo’n probleem van maakt. Er gebeurt eindelijk iets in deze godvergeten beerput.
Er hangen lege vogelhuisjes en bijenkasten langs de regenpijp. Niet alleen vogels en bijen; alle dieren met vleugels zijn al jaren uit Z10 verdwenen. Kevers, muggen, vlinders, luizen, mieren, libellen, kakkerlakken. Alleen mutatie-kikkers planten zich onverminderd voort. De dikke embryo-achtige diertjes klauteren van de grond naar de dakrand en weer terug, alleen in de schaduw. Niemand weet waarom.
Als ik het Thoreauplein bereik, haal ik een paar keer diep adem. Mijn handen zweten.
Het plein is eigenlijk een park. Gras, bosjes, bomen, slingerende paadjes, niets bijzonders vergeleken met het landgoed dat het vroeger was. Maar hier is ruimte om rond te lopen. Hier staan boomstronken die, hoewel ze niet meer leven, meer leven uitstralen dan sommige van de mensen die over de paden strompelen. Aan de randen van het plein staren zwarte beeldschermen terug vanuit etalages die al jaren geleden in onbruik zijn geraakt. Een paar drones ter grootte van een koes zweven op strategische plekken maar de ledjes op hun kop branden niet. Er is ook al lange tijd geen rel geweest.
Bij de vijver in het midden, waar een zielig straaltje water uit een spuitstuk spuwt, staat Leon. Het schokje in mijn keel is nieuw. Als hij mij ziet tussen de andere mensen, misschien omdat hij mijn ogen op zijn wang voelt prikken, raak ik in balans. Alsof ik mijn hele leven heen en weer ben geslingerd tussen de verwachtingen van een piek (een match tussen mij en een meisje) en dalen (mijn prothese klettert er weer eens af) en dat nu voorbij is. Ik wil hem omhelzen en doe dat, zomaar. Hij is iets kleiner dan ik en warm, en hij ruikt naar zeep, naar die gestandaardiseerde blokken die we allemaal gebruiken.
***
Samen lopen we aan de andere zijde het Thoreauplein af. De straten lijken me opeens niet lang en smal genoeg nu ik naast Leon loop. Hij draagt een T-shirt dat de aanhechting van zijn armprothese verbergt. Zijn haar is echt witblond en ligt ontspannen op zijn rug, die ik zo verschrikkelijk mooi vind, net als zijn kaaklijn.
‘Je bent zeker wel eens arrogant omdat je zo knap bent,’ zeg ik.
‘Hè?’
‘Alle knappe jongens op mijn school zijn eikels,’ verklaar ik.
‘Tegen jou,’ zegt Leon.
‘Wat?’
‘Tegen jou zijn ze eikels.’
Ik denk aan de keer dat een groepje jongens mij op de kop in een prullenbak had gezet. Toen hadden ze mijn prothese losgerukt en naast mij gepropt. Want dat was ik, volgens hen, afval.
‘Ze moeten me niet omdat ik zo langzaam ren,’ zeg ik.
‘Mensen kunnen er niet tegen als iemand afwijkt,’ zegt Leon.
Een tijd zeg ik niets. Leon werd niet eens boos omdat ik zei dat hij arrogant zou zijn. Ik zou wel boos zijn geworden.
We lopen de stad uit, een dijk op. Aan de andere kant beginnen de heuvels van Z10. Voor ons is een dal van groen kunstgras. Overal liggen zwarte, plastic vijvers die bleek en brokkelig zijn geworden door de zon. Het ruikt er wel lekker, naar aarde of zo. We doorkruisen het dal en gaan zitten op de top van de volgende heuvel. Nog verder zijn een heleboel stallen vol kjep. Het zoemen van de ventilatie is vaag hoorbaar, als een onaards hummen.
Leon en ik kijken elkaar aan. Ik hoop dat hij iets zegt. Als hij dat niet doet, zeg ik maar: ‘Wat vind je zo leuk aan mijn lompe hoofd?’ Ik wrijf over mijn wangen, waar sinds kort een baard begint te groeien.
‘Het is stevig en breed,’ zegt Leon bedachtzaam. ‘Dat vind ik mooi. Het leukste aan je vind ik dat je eerlijk bent. Zegt wat je denkt. En dat je met mij in RecYcle voor extra’s wil spelen.’
‘Dat is ook eigenbelang,’ zeg ik. ‘Ik kan nog steeds niet geloven dat mijn mentor RecYcle speelt en er net zo hot uitziet als zijn karakter.’ Snel voeg ik toe: ‘Schoonheid is niet te koop dus jij hebt geluk.’
‘Dat klopt,’ zegt Leone en hij grijnst. ‘Want ik heb alles opgekocht.’
We lachen.
‘Je zou een meisje kunnen zijn,’ zeg ik. ‘Door je lange haar.’
‘Vind je? Alsof alleen meisjes lang haar mogen.’
‘Kan je niet doen alsof je een meisje bent?’ vraag ik. ‘Dan stel ik je voor aan mijn Pa.’
‘Waarom? Ik ben een jongen.’
‘Dan houdt hij op met zeuren dat ik een match moet vinden.’
‘Het is toegestaan dat twee jongens een koppel vormen.’
‘Dat wil hij echt niet.’
‘Wat wil jij?’
Ik wil het zeggen, maar het lukt niet.
‘Moeten we nu zoenen of zo?’ vraag ik in plaats daarvan.
Leon observeert me. Zijn wimpers zijn blond aan de puntjes. ‘Wil je dat?’
Na de emoticon met het hartje had ik tot ver na middernacht nagedacht hoe ik wilde laten merken wat ik van Leon vond.
‘Ga maar liggen,’ zeg ik een beetje ongemakkelijk. ‘Alsof je flauwvalt. Dan ben ik de hulpverlener.’
‘Is dit een grap?’
‘Wil je niet weten hoe we matchen?’
‘Jawel,’ zegt hij, na een net te lange stilte. Had hij er eerder niet over nagedacht? Of is hij verrast dat ik het voorstel?
Ineens begint Leon te grinniken. Hij staat op en laat zich theatraal weer vallen. ‘Nu heb ik beademing nodig,’ zegt hij met stijf dichtgeknepen ogen.
Gelukkig, hij speelt mee. Ik schuif dichterbij en leg mijn hand op zijn borst, zogenaamd om te voelen of zijn hart het nog wel doet. Het bonkt wild, net als het mijne. Ik kus hem heel zachtjes. Zijn lippen voelen zacht en droog. Ik vergeet te tellen. Voor de zekerheid tel ik zo lang mogelijk. Eén biologische kjep, twee biologische kjep, drie biologische kjep.
Pas als ik weer rechtop zit, doet Leon zijn ogen open.
Hij komt overeind. Zijn ogen schieten heen en weer over de grond. ‘Ik had nog nooit een jongen gezoend,’ bekent hij.
‘Nee?’ zeg ik.
‘Ik heb er wel een keer één gepijpt.’
‘Hè?’
‘Die persoon vroeg me dat.’
‘Hoe was dat?’
‘Oké. Het is vooral dat je de ander er een plezier mee doet.’
‘Als je het goed doet.’
‘Volgens mij kan je het niet echt verkeerd doen.’
‘Moest je kokhalzen?’ vraag ik.
‘Nee.’ Hij brengt zijn handen bij elkaar alsof hij zijn antwoord wil uitbreiden met een uitleg. Gelukkig doet hij alleen het elastiek in zijn haar opnieuw. Ik wil niet dat hij zou merken hoeveel ik eigenlijk weet over hoe jongens het doen.
Ik haal mijn tablet uit mijn broekzak en klap deze open. Als ik de B-Match app open, verschijnen er geen grafieken of balkjes. Normaal gebeurt dat wel. Zo wordt berekend of er een match is.
‘Volgens mij matchen we achtennegentig komma drie procent,’ zegt Leon.
‘Hoe weet je dat?’ vraag ik. ‘Het lijkt wel of er iets mis is gegaan.’ Ik schud mijn tablet heen en weer, en dan de arm waar mijn chip is ingespoten. ‘Of ligt het aan jou?’
Hij strekt zijn bionische arm naar me uit en zegt: ‘Ik heb geen chip zoals jij.’
***
De zon is al over zijn hoogtepunt heen. Misschien daarom racet er kippenvel over mijn armen.
‘Je bent illegaal,’ concludeer ik.
‘Sorry. Het is niet dat ik ervoor gekozen heb.’
‘Waarom ben je hier?´ Mijn stem wordt paniekerig. ´Wou je me één keer zien en daarna uit mijn leven verdwijnen?’
‘Wil je met me mee naar M5?’ Leon smeekt, ik hoor het maar ik begrijp niet waarom.
‘Ik kan niet zomaar het district uit,’ zeg ik.
‘We vertellen het aan niemand.’
Mijn mond wordt droog. ‘Wil je me smokkelen?’
Leon trekt zijn knieën op en negeert mijn opmerking. ‘Vind jij het niet vreemd dat sommige mensen legaal zijn en andere niet?’
‘Nee,’ zeg ik, feller dan bedoeld. ‘Want er is precies genoeg eten en spullen voor de mensen die legaal zijn.’
‘Is dat zo?’ vraagt Leon. ‘Waarom speel je dan RecYcle?’
‘Ik heb een handicap, net als jij,’ zeg ik. ‘Dan heb je extra’s nodig. Die moeten we verdienen.’
‘Wat gebeurt er met al die flessen schone lucht die je inruilt voor extra’s?’
‘Nou, bijvoorbeeld De Onderhoudsdokter kan die ruilen voor geld.’
‘Dat is niet waar.’
‘Want?’ Mijn toon is zo vijandig dat ik er zelf van schrik.
Leon laat zijn adem ontsnappen. ‘Tos,’ zegt hij, ‘Ze houden bij hoeveel mensen binnen een district ruilen via RecYcle. Als het er te veel zijn, dan wordt het district gesloten.’
Die informatie laat ik even op me inwerken. ‘Er is nog nooit een district gesloten,’ zeg ik. ‘Dus dan valt het wel mee met het aantal mensen dat extra’s nodig heeft.’
‘M6 is gesloten,’ zegt Leon.
‘M6 is gebombardeerd door een stek gekken.’
‘Nee. Het is systematisch ontruimd.’
Hoewel we naast elkaar zitten, heb ik het gevoel dat Leon op een soort troon van kennis zit, en ik een onwetend schaap aan zijn voeten ben. Nerveus pluk ik aan het gras. ‘En dus?’ zeg ik.
Heel even bespeur ik frustratie in de rimpel tussen zijn wenkbrauwen. ‘In RecYcle bestaat district Z10 niet langer,’ zegt hij langzaam. ‘Als de virtuele kopie van een object niet meer bestaat, dan betekent het dat het daadwerkelijke object vernietigd zal worden.’ Hij aarzelt. ‘Over vierentwintig uur om precies te zijn.’
‘Oké.’ Ik kan mijn ongeloof slecht verbergen. ‘Hoe dan? Het is toch gruwelijk veel werk om alle gebouwen te slopen? En wij wonen hier gewoon.’
Leon slikt moeizaam, alsof er een steen door zijn keelgat moet. Hij wijst richting de bebouwing. ‘Zie je de stellages van X-Vlieg?’
Voor het idee volg ik zijn priemende vinger. ‘En?’
‘Ze zijn niet bedoeld voor modern Zwerkbal.’
De aanzwellende wind is lauw en blaast precies in mijn oor. Ik stel me voor dat de lucht door mijn lege hoofd cirkelt, want mijn hersenen zijn zo klein als een erwt en absoluut niet in staat te bevatten wat Leon me vertelt.
De supplementen lijken op. We mogen ongezond ontbijten. Ouderen worden opgeruimd. Het smogalarm geldt vrijwel dagelijks. Dat zijn signalen dat de populatie in leven wordt gehouden met minimale inspanning. Zodat men niet in paniek raakt. Het district vreedzaam en efficiënt kan worden gesloten.
‘Als alle mensen dood zijn,’ hoor ik Leon zeggen.
Ik begin me voor te stellen dat er een veldteam van Doodbrengers arriveert om de lichamen te verzamelen en alle materialen te sorteren. Botten, tanden kletteren in steriele bakjes, haar, nagels, huid in lange lappen zoals dierenvellen, spierweefsel, een sliert darmen die op een spoel wordt gerold, bindweefsel, zenuwen, vet dat in grote tonnen wordt geschept.
‘Daarna wordt het district systematisch afgebroken en gerecycled.’
Mijn darmen leggen zichzelf in de knoop. Ik wrijf over mijn buik, alsof dat zou helpen om de woorden van Leon te verzachten. Ik staar hem aan, op zoek naar een teken dat hij me voor de gek houdt.
‘Waarom zou ik je geloven?’ vraag ik.
De zon begint achter de grootste kantoorgebouwen te zakken. Slanke schaduwen kruipen over de stad en brengen een kille vlaag wind onze kant op. De eerste lampen bovenop de stellages voor X-Vlieg, of de vernietiging van Z10, worden ontstoken en strooien enorme lichtcirkels rond.
‘Wist je dat kjep gewoon kip is?’ vraagt Leon.
‘Maar zonder kop,’ zeg ik zoals in de reclame. ‘De kip zonder bewustzijn. Daarom diervriendelijk. Ze hebben geen hersenen, en voelen geen pijn, en lijden dus niet.’
Leon glimlacht afwezig en staart naar de stallen verderop. Hij trekt me overeind. Ik volg hem. In één van de stallen gaat een deur open. Luid gekakel rolt op ons af.
Als we terug zijn op de heuvel durf ik Leon eerst niet aan te kijken.
‘Ze hebben dus wel een kop,’ zeg ik. ‘Die hakken ze eraf als zo’n beest dood moet.’
‘Je kon het niet weten.’
‘Je hebt dit helemaal voorbereid, of niet? Dat ik je uiteindelijk zou geloven?’
Rode vlekken kruipen over zijn gezicht omhoog als hij zegt: ‘Ik vind je leuk. En ik wil niet dat je doodgaat omdat een computer dat heeft besloten. Ik heb zelfs het smogalarm voor vandaag vervalst zodat je geen enkele reden had om binnen te blijven. Omdat ik geen chip heb. Ik kan niet bij je langs komen, vanwege de detector…’
Ik vang zijn blik. Hij is zo fascinerend.
‘Je hebt overal aan gedacht,’ zeg ik. ‘Ga je me nog uitleggen hoe je dit allemaal weet?’
Leon laat zijn adem ontsnappen. ‘De korte versie: ik werk aan het algoritme dat beslissingen maakt over de districten.’
‘Je zit dus niet op school?’
‘Wat zou ik daar nog kunnen leren?’
Ik lach en realiseer me dat alles waar is. Dat Leon hier is om mij te redden.
‘Ik vertel je morgen meer,’ zegt hij. ‘Beloofd. Zullen we ‘s ochtends hier afspreken?’ Hij slikt. ‘Ik neem aan dat je afscheid wilt nemen van je vader en Jenna.’
‘Wat ga jij intussen doen?’
‘Dingen regelen. Om je hier weg te krijgen.’
Ik omhels hem, deels om te verbergen dat ik moet huilen. Hij voelt al als mijn nieuwe thuis. Stiekem hoop ik dat hij nog een paar centimeter zal groeien, zodat we even groot zijn. Of beter nog, dat hij me voorbij groeit. Dat zou passend zijn, omdat hij in alles beter is dan ik.
‘Als ik met je mee ga, hoef ik dan nooit meer te programmeren?’ vraag ik.
‘Van mij hoeft het niet.’ Leon lacht. Dan kust hij mij, lang en intens.
Als ik me terugtrek, voelt mijn schouder nog precies hoe zijn hand daar lag.
***
Zodra ik de voordeur achter me sluit, scan ik mijn chip, zodat de server weet dat ik thuis ben. ‘Jij checkt elke dag in en uit,’ klinkt er uit de detector. ‘Jij bent slim.’
Jenna is in de keuken. Ze wipt de deksels van de bakjes met ons avondeten.
‘Leuke dag gehad?’ vraagt ze.
‘Prima,’ zeg ik. ‘Jenna?’ Haar grote grijze ogen fixeren op mij. ‘Dankjewel voor alles.’
Jenna sorteert de potjes met supplementen twee keer voordat ze zegt: ‘Geen dank’.
‘Dat is gek,’ zegt Pa vanuit de gang.
Hij staat bij de voordeur en trekt de klink omlaag, maar de deur opent niet.
‘Pa, ik moet je wat vertellen,’ zeg ik.
‘Vanavond is er een proeftraining van X-Vlieg,’ zegt hij alsof hij me niet hoort. ‘Mogelijk is er toch een gaatje in de juridische gang van zaken. Ik ga er met de werkgroep heen om wat informatie in te winnen.’
Als hij nog een paar keer tevergeefs aan de deur rukt, tik ik op het display van de detector waar we onze chip moeten scannen. Normaal staan daar onze namen; nu is het leeg. Ik grijp de klink en ruk en trek en gooi al mijn gewicht in de strijd. De deur beweegt geen millimeter.
Van buiten dringt een aanzwellend geluid door de kieren ons huis in. ‘Znnng, zng, zng. Znnng, zng, zng.’
Ik volg Pa de trap op. De zon gaat pas over een uur onder. Toch zet de schemering al in met vreemde, donkere vegen paars. Samen kijken we toe hoe een levensgrote, massieve muur langs de rand van de bebouwing kruipt en de heuvels daarachter uit het zicht ontneemt, precies zoals Leon had verteld.
EINDE