Schaduwen
Een zeilschip deinde over de golven van een verlaten oceaan. De vlag die het schip droeg, zorgde voor koude rillingen bij ieder die het schip zag. Een zwarte vlag met daarop een doodshoofd met gekruiste botten eronder maakte duidelijk dat het om een piratenschip ging.
‘Schip aan stuurboord,’ klonk het vanuit het kraaiennest. De kapitein pakte zijn verrekijker en keek naar het schip wat ter hoogte van de horizon door de golven gleed. De zeilen waren gehesen, maar vanwege de weinige wind ging het niet heel snel.
De kapitein grinnikte terwijl hij de verrekijker liet zakken. Hij herkende het als een handelsschip. Het lag diep in het water en had duidelijk meer wind nodig om snelheid te kunnen maken. Dat betekende dat ze het schip met hun snellere schip gemakkelijk in konden halen, dan konden ze het enteren en de kostbaarste lading stelen.
‘Hijs de zeilen,’ schreeuwde hij en stuurde in de richting van het schip. Het maakte hem niet uit of de bemanning van het handelsschip hen aan zag komen. Want ontwijken konden ze hem toch niet op volle zee.
‘Breng de kanonnen in gereedheid! Pak de enterhaken!’
Het lichte schip van de piraten had weinig wind nodig om meer snelheid te maken en kwam steeds dichter bij het zwaar geladen handelsschip.
‘Stuur, hoeveel zijn er aan dek?’ De kapitein wees naar zijn verrekijker, terwijl hij opnieuw een aantal bevelen naar zijn bemanning blafte. Het was duidelijk dat hij wilde dat iedereen zich gereedmaakte voor de aanval.
‘Geen enkele, kapitein.’ Stuur liet de verrekijker zakken en keek naar zijn kapitein. ‘Er is niemand op het dek.’
‘Nonsens! Heb je weer te veel aan van die wijn gezopen die we vorige week gestolen hebben?’ gromde de kapitein. ‘Je moet rustiger aan doen met de alcohol, maat.’ Hij trok de verrekijker uit de handen van zijn eerste stuurman en richtte hem op het schip. Hij moest toegeven. Zijn stuurman had gelijk. Er was niemand op het dek van dat schip. De kapitein haalde zijn schouders op. Des te makkelijker was het om die schuit te enteren en leeg te roven.
‘Beman de kanonnen,’ riep hij. ‘Vuur!’ De kanonskogels haalden het schip niet en vielen met een plons het water in. Als er iemand aan boord was, wist diegene nu dat de piraten eraan kwamen.
‘Reef de zeilen!’ Het piratenschip gleed op het handelsschip af en remde door het kleiner maken van het zeil langzaam iets af. Nog even en hij kon het commando geven om te enteren.
‘Kapitein, kapitein,’ schreeuwde een matroos en kwam naar hem toegerend. ‘Er is niemand aan boord kapitein.’
‘Dat is dan mooi, des te sneller hebben we de buit te pakken,’ gromde de kapitein en stuurde zijn schip nog iets dichter bij het handelsschip. ‘Wat sta je hier nog, Wido, ga je klaar maken!’
‘Maar kapitein, wat als het schip vervloekt is.’ De stem van Wido trilde terwijl hij dit zei.
‘Als je nu niet snel naar je post gaat, jij scheepsrat, zit je de rest van de reis in het kraaiennest.’ De dreiging in zijn stem deed Wido terugdeinzen. Zonder nog maar een woord te zeggen ging hij naar de post die hem toegewezen was.
‘ENTEREN,’ klonk het bevel van de kapitein. De enterhaken werden gegooid en massaal vlogen de piraten naar het andere schip. Even ontstond er verwarring, vanwege het gebrek aan tegenstand. Dit duurde echter niet lang en de piraten begonnen hun plundertocht over het lege schip. De enkele piraten bleven achter, om de boten met elkaar te verbinden en gestolen goederen aan te pakken. Wido, die eerder zijn zorgen met de kapitein had gedeeld, stond stil midden op het dek van het handelsschip. Hij probeerde de geluiden van zijn scheepsmaten buiten te sluiten en te luisteren naar de geluiden van het schip. Deze waren er echter niet. Geen angstige voetstappen op het houten dek, geen ingehouden adem die ontsnapte. Zelfs geen getrippel van pootjes van de scheepsmuizen. Enkel het gekraak van hout terwijl het schip over de golven deinde. Wido keek om zich heen en zag dat de eerste vaten wijn naar het piratenschip werden gebracht. Hij zag ook een grote kist met gouden munten en juwelen dezelfde kant opgaan. Dat was echter niet het enige wat hij zag. Verschillende piraten werden gevolgd door een schaduw. Het was al dagen zwaar bewolkt met kans op regen en ondanks dat de zon zijn best deed door de wolken te breken, had zij zich nog niet getoond. Waar kwamen die schaduwen vandaan?
‘Schiet op! Scheepsrat!’ De kapitein zwaaide met zijn gekromde zwaard naar de matroos. ‘Haal de schatten van boord! NU!’ Wido werd wakker uit zijn gedachten en kwam in beweging. Hij volgde zijn maten het ruim in. Het ruim stond vol met kratten en kisten. Een aantal daarvan waren duidelijk te zwaar om te tillen. Hij ging op zoek naar iets wat kleiner was om mee te nemen. Hij pakt krat die vol zat met flessen wijn op toen zijn oog viel op een aantal kisten.
‘NIET OPENEN!’ stond met grote hoofdletters op de kist geverfd. ‘Voorzichtig behandelen,’ was een tweede waarschuwing in iets minder schreeuwende letters. De rode waarschuwingsteksten gaven hem een onbehaaglijk gevoel. Wat zat er in die kisten? Onderweg naar buiten zag hij in de hoek net zo’n kist met waarschuwingsteksten staan, alleen was deze geopend. De kist was helemaal leeg. Moest hij maken dat hij wegkwam? Wido lachte even om zijn eigen houding. Er was vast niets aan de hand met die kratten. Gewoon breekbare goederen die goed ingepakt waren en waarvan het openen de inhoud kon beschadigen. Hij liet zijn verbeelding te veel de overhand nemen. Net als die schaduwen die hij dacht op het dek te zien. Die kwamen vast ook gewoon door de zon die door het wolkendek probeerde te komen. Hij liep snel door naar het dek en zag dat er loopplanken tussen de schepen aangebracht waren. Via één van die loopplanken bracht hij zijn krat met wijn naar het piratenschip. Verderop brachten verschillende andere piraten een paar grote kisten aan boord.
Een ijzig geschreeuw klonk. Het ging door merg en been. Iedereen keek geschrokken op. Een piraat kwam met grote ogen het dek van het handelsschip opgerend. Zijn armen maaiden wild in de lucht. Op zijn rug had een zwart wezen zich vastgeklampt. Scherpe lange nagels hadden zich in het vlees van zijn schouders geboord en er liepen straaltjes bloed over zijn hemd heen. Hij viel neer en bleef bewegingloos liggen. Meer zwarte wezens sprongen tevoorschijn en vielen de piraten aan. Wezens die in de donkere hoeken van het schip hadden gewacht tot het tijd was om toe te slaan. Ze leken op grote, zwarte katten, maar dan met een huid die leek op gedroogd leer. Hun lange scherpe klauwen, waren naast hun kaken met lange tanden levensgevaarlijke wapens. Er brak paniek uit onder de piraten die nog op het handelsschip waren. Ze probeerden zo snel mogelijk naar de loopplanken en de touwen te gaan om terug te keren naar het piratenschip. De wezens waren echter niet van plan hun prooien zonder tegenstand te laten gaan.
‘Laad de kanonnen,’ schreeuwde de kapitein. ‘Maak het schip los!’
Verschillende piraten pakten hun messen en begonnen de touwen, die tussen de twee boten waren gespannen, door te kappen. De loopbruggen werden over boord gegooid. Met de loopbruggen verdwenen ook enkele wezens en een piraat het diepe water in.
‘VUUR!’ De kanonnen bulderden en overstemde het gekrijs van de wezens, die zich in hun val naar beneden op de piraat hadden gestort. Stukken hout vlogen in het rond toen de kanonskogels het handelsschip raakten. ‘Hijs de zeilen,’ de kapitein bulderde over de paniekgeluiden heen. ‘VUUR!’
Een tweede salvo kanonskogels vloog op het handelsschip af en zorgde voor grote gaten in de romp van het schip. Het begon water te maken en langzaam te zinken.
Het piratenschip kreeg een vlaag wind in de zeilen en maakte zich uit de voeten. Een golf van opluchting ging over het schip heen. Ze hadden het overleefd.
‘Vanavond is het feest,’ kondigde de kapitein aan en hij sloeg Wido, die hij eerder nog scheepsrat had genoemd, op zijn schouders. ‘Met heerlijke wijn.’
Die avond was iedereen de gebeurtenissen van eerder die dag vergeten. Flessen wijn werden opengetrokken en samen met het gedroogde vlees wat ze buit hadden gemaakt genuttigd. Gezang klonk en naar mate er meer alcohol in de man kwam, werd het gezang valser.
In het ruim van het piratenschip liepen twee piraten naar een grote kist. Ze waren nieuwsgierig naar de rest van de buit. De waarschuwingsteksten negerend, zette ze een koevoet tussen de planken. Hun geschreeuw van angst werd niet opgemerkt door de feestende piraten op het dek. Zwarte wezens, die leken op grote katten zonder vacht, zette hun lange scherpe nagels in de mannen die ze voor zich hadden en deden zich tegoed aan hun vlees. Vervolgens verdwenen ze in de schaduwen van het schip. Klaar om toe te slaan als de tijd rijp was.