Nabij
Samen liepen wij door het veld
mijn God en ik.
Nooit voelde ik Hem zo nabij
dan toen op dat ogenblik
daar op dat boerenland
dat weidse veld.
‘K vroeg Hem niet vanwaar Hij
kwam,
ja, ik voelde dat Hij het was.
Nooit blauwer was de
lucht,
nimmer groener ooit het gras
Hij sprak met mij
alsof ik Zijn vriend was,
een vriend die alles van je ziet,
die je toevertrouwen kon
je vreugde je verdriet.
Ik altijd maar denken
mijn God is heel ver bij mij
vandaan,
ergens boven in ’t schoonste licht
volle kleuren schone schijn,
Ik wist niet dat Hij nabij,
zo nabij kon zijn