
Iedere donderdag eten we samen. Ik kook, Peter brengt wijn die hij niet zelf betaalt mee van zijn werk. Hij weet dat ik het weet. We zijn vrienden sinds de middelbare school. Of eigenlijk: we zijn nooit gestopt elkaar te zien.
‘Je ziet er moe uit,’ zegt Peter terwijl hij zich over de tafel buigt en de fles pakt.
Ik knik. ‘Klote week geweest,’ voeg ik eraan toe.
Hij schenkt de glazen bij. ‘Vertel.’
Ik begin aan een verhaal over deadlines en een confrontatie met mijn baas.
‘Kut man’, zegt Peter. Ondertussen kijkt hij op zijn telefoon. Hij schiet in de lach.
‘Wat lach je?’ vraag ik.
‘Ah, niks.’ Peter legt zijn telefoon op tafel. ‘Wat zei je over die collega?’
‘Ah, niks,’ zeg ik.
We eten zwijgend verder. De vorken tikken tegen het bord. Buiten valt regen, zoals altijd op donderdag.
Als ik naar de keuken loop, blijft Peter even alleen achter. Ik weet dat hij nu opstaat en een rondje door de kamer maakt. Langs mijn boeken, de plant die het niet gaat redden, het Boeddhabeeld.
‘Heb je nog contact met haar?’ roept hij naar de keuken.
Natuurlijk! Hij staat voor de zwart-witfoto. Waarschijnlijk met zijn gezicht op de afstand waarop een kunstkenner een betekenisvol detail op een schilderij bewondert.
Ik doe alsof ik hem niet hoor, laat de kraan flink stromen.
Wanneer ik terugkom, zit hij alweer en heeft de glazen opnieuw bijgeschonken. Hij glimlacht, met dat scheve, bijna onschuldige gezicht van hem.
‘Op vriendschap,’ zegt hij.
We klinken. Ik doe net of ik een slok neem en zet mijn glas iets te hard terug op tafel. Ik weet het al jaren: vriendschap wordt overschat. Het is geen liefde. Het is angst voor stilte. Het is te laf zijn om afscheid te nemen. Het is samen een ruimte delen omdat je het met jezelf maar kort uithoudt.
Als Peter lacht, lach ik mee. En andersom. Alsof het vanzelf gaat. Alsof we iets begrijpen buiten de woorden om. Maar diep vanbinnen denk ik: deze man praat met mij zoals een kluizenaar praat met zijn stoel. En het ergste is: ik verdraag het. Ik denk wel eens dat Peter een betere vriend zou zijn als we elkaar nooit meer zagen.