Wrijvend in haar ogen keek ze naar de klok: 23.56. De televisie stond nog aan. Iets had haar wakker gemaakt. Opnieuw werd er aangeklopt. Nog wat slaperig liep ze naar de voordeur. Behalve de paarse koffer, was er verder niemand te zien. Vreemd. Met de koffer in haar hand liep ze terug naar binnen. Daar opende ze hem, er lag een foto in. Ze herkende zichzelf, slapend op de bank. Iemand was in haar huis geweest! Naast de foto lagen er ook een mes, aansteker en een brief in.
Wat zie je er lief uit als je slaapt.
Laten we een spel spelen.
Je krijgt een uur de tijd om mij te vinden.
Als je mij vindt, win jij.
Maar als ik jou eerder vind…
Dan ga je eraan!
Ze liet de brief vallen en deed alle deuren op slot. Daarna haastte ze zich om alle gordijnen te sluiten. Nee, dit kon niet waar zijn…iemand had alle ramen van buiten af dicht getimmerd met planken! Waar was haar mobiele telefoon? Tijd om te zoeken had ze niet, want er liep iemand op de eerste etage. Met het mes uit de koffer liep ze de trap op. Halverwege hoorde ze een kraan lopen. Zachtjes sloop ze naar de badkamer. Op de spiegel stond iets geschreven. ZOEK ME DAN Opeens hoorde ze het geluid van een appje. Haar telefoon lag nog op de overloop. Ze opende het anonieme berichtje. JE HEBT NIET VEEL TIJD MEER
‘Kom me dan halen, klootzak!’
Door haar tranen heen zag ze dat de trap naar zolder was uitgeklapt. Even twijfelde ze, waarna ze voorzichtig naar boven klom. Ze wilde het licht aandoen, maar het bleef donker. Er kraakte iets. Langzaam kwam de schim tevoorschijn. Ze wilde hem met het mes aanvallen, toen ze besefte dat deze nog op de overloop lag…
Alles was donker. Het touw om haar handen en voeten knelde. De vloer kraakte, iemand liep rondjes om haar heen. De blinddoek werd van haar gezicht gehaald. Zijn ogen keken dwars door haar heen. Ze ging er tenminste van uit dat het een man was. Zijn gezicht was gerimpeld en slechts enkele haar sprieten bedekten zijn schedel.
‘Hallo Jill.’
De stem herkende ze meteen.
‘Tim? Je bent niet…’
‘Dood? Hoopte je dat?’
Het was tien jaar geleden, nog elke nacht had ze nachtmerries. Van het ongeluk zelf kon ze zich weinig herinneren. Maar het aanblik van zijn lichaam op de passagiersstoel zal ze nooit vergeten.
‘Snel, we moeten hier uit, straks ontploft alles!’
Ze had zijn gordel los gemaakt en geprobeerd hem uit het wrak te halen. Ondertussen kwamen de vlammen al uit de motorkap. Zijn benen zaten bekneld.
‘Ik dacht dat je dood was!’
Hij lachte.
‘Ik haatte je! Jij liet me in de steek! Je eigen vriend!’
Hij pakte de jerrycan en goot deze over haar heen. Daarna pakte hij de paarse koffer en haalde de aansteker er uit. De koffer zette hij bij haar voeten.
In haar oor fluisterde hij: ‘Vaarwel lieve Jill.’