Al eerder schreef ik over bakkendagen. Zo noemen wij de belangrijke dagen dat één van de drie afvalbakken aan de weg gezet mogen (moeten) worden. Binnen ons gezin ben ik hiervoor verantwoordelijk en mijn echtgenote is niet altijd tevreden over mijn inzet en kunde. Zo dien ik er ook voor te zorgen dat onze afvalemmers tijdig worden geleegd en de vuilniszakken in de afvalbakken worden gegooid. Dit gaat volgens haar niet vaak genoeg m.a.g. enige kritiek op m’n functioneren. Gisteravond wees ze mij dan ook weer op de bakken. Of ik wist welke kleur bak aan de weg gezet moest worden en of ik het al gedaan had. Ik gaf aan dat vorige week de grijze was geleegd, dus dat het nu de beurt is aan de groene. (met afstand de minst belangrijke en juist deze is om de week) Dus vanmorgen startte ik de auto om naar m’n werk te gaan, reed in onze straat en zag tot mijn grote schrik een groot aantal oranje bakken staan. Shit….! (met afstand de meest belangrijke) Ik was al een beetje laat, maar toch besloot ik voor alle zekerheid ook maar onze oranje bak aan de weg te zetten. En passant gooide ik nog even een vuilniszak in een veel legere bak van de buren, daar die van ons tot de strot vol zat. Op mijn werk ontving ik vervolgens een stortvloed aan appjes in de buurtapp dat het vandaag geen enkele bakkendag is. Enerzijds ongelooflijk dat we niet op ons zelf vertrouwen en/of gewoon op de HVC app kijken. Anderzijds toch ook weer niet vreemd dat de hersenen van ons, als wijkbewoners, wollig zijn en dat we elkaar blindelings volgen. We wonen niet voor niets op de Schapenweide……!
Over de dam
Archief voor 2020
Op deze pagina staan alle verhalen van alle schrijvers in de bovenstaande categorie.
Een andere wereld
Er was eens een jongeman die het moeilijk had in deze wereld. Hij ervaarde veel belemmeringen. Zo had hij bijvoorbeeld geen idee hoe je vrienden moest maken of aantrekkelijk moest zijn voor meisjes. Verder werd hij thuis ook klein gehouden. Hij werd beschermd tegen de “harde werkelijkheid”. Hij mocht ook best weinig. Geen eigen internet, niet alleen uitgaan, altijd verklaren waar hij heenging, altijd uitleggen met wie hij afspreekt. Hij leidde een verstikkend leven, kon niet bloeien en was heel eenzaam.
Wel was hij verliefd, er liep een leuk meisje rond dat ook weleens met hem heeft geflirt. Zij vond hem stiekem knap en schroomde niet om initiatief te nemen. Echter was bij hem de onzekerheid te groot om er wat mee te doen. Zou ze het menen? Zou ik haar niet teleurstellen? Wat moet ik doen? Wat moet ik zeggen? Hij had geen idee en hij wist ook niemand die hem kon helpen. Hij stond er alleen voor in deze wereld.
Op een dag liep hij buiten. Plots zag hij iets in de lucht. Het was een soort ruimteschip. Het leek op een auto maar hij kon vliegen. Hij landde voor de neus van de jongen en er stapten twee mannen uit. Ze leken aards, maar door wat ze aan hadden, was het duidelijk dat ze niet van hier waren.
“Geen zorgen”, zeiden ze. “Wij komen met goede bedoelingen, we hebben je een tijdje in de gaten gehouden en we kunnen je helpen. Er is daar een hele wereld waar je geaccepteerd wordt om wie je bent”, gingen ze verder. “Het is een wereld die de tijd ver vooruit is. Je manier van denken wordt niet in twijfel gebracht en geen enkel idee is raar. De technologie en leefomgeving die we hiermee hebben voortgebracht, is onvoorstelbaar mooi. Jullie aarde loopt honderden jaren achter!”
De jongen werd enthousiast. “Ik zou zeker mee willen”, zegt hij. “Maar ik heb hier een leven op aarde. Ik kan echt in problemen komen als ik zomaar verdwijn”, zei hij bezorgd.
“Dat kunnen we begrijpen”, zei één van de mannen. “Maar wat zou je willen? Een leeg leven hier zonder enige zekerheid of je ooit sociaal wordt? Of wil je ergens zijn waar je gelukkig kunt zijn zonder dat je jezelf moet veranderen, in een super futuristische wereld?” De jongen was even stil en in twijfel. Maar toen was hij om. “Het lijkt me echt vet. Neem me maar mee”, zei hij vol enthousiasme. Hij kon niet meer wachten, hij stapte achter in de auto en de mannen stapten ook weer in. De aandrijving van de auto begon te zoeven en in hoge vaart steeg hij op.
Boven de atmosfeer was inderdaad een groter schip te zien. “Dat ziet er echt gaaf uit”, zei de jongen. “Ja he?”, zeiden de mannen. “De reis duurt wel een paar dagen, en hier kun je mooi verblijven en je meisje ook”. De auto ging door een luik naar binnen en iets later kon de jongen uitstappen. “Kijk maar eens rond”, zei één van de mannen.” Wij gaan nog even terug, want we moeten nog even iets doen. We vertrekken over een uurtje.” De jongen ging vol enthousiasme rondlopen. Hij kwam in zijn slaapkamer. “Wat geweldig”, zei hij in zichzelf. Hij doorzocht de kamer, alles wat hij nodig had om de dagen door te komen, lag klaar. “Ik vraag me toch af waarom ze mij mee gaan nemen”, zei hij. “Maar ik meot het toch maar eens ervaren. Als ik thuis blijf, zal ik nooit een gave ervaring als deze hebben. Als ik niks aan ga, zal ik altijd eenzaam blijven.”
Toen hij de slaapkamer wel had gezien, ging hij eens naar de cockpit. Hier was een bemanning die het vertrek aan het voorbereiden was. De piloot zat aan een boel knoppen en er was veel staf onrustig heen en weer aan het lopen. “Hoe staat het met de hyperdrive?”, werd er geroepen. “Gaat goed, hoor. We hebben voldoende brandstof om naar de basisplaneet te komen!” “Mooi!” De piloot draaide zich om en zag de jongen staan toekijken. “Hallo, je bent er”, zei de piloot. Hij begon te vertellen over de planeet waar ze heen zouden gaan. “Ja, ik ben aan het rondkijken”, zei de jongen. “Welkom! Je bent perfect voor onze thuisplaneet. Je kan bij ons komen wonen en helpen aan onze stad. We geven je de baan waar je van droomt en je zal een hoop vrienden gaan maken. Heel veel mensen die daar wonen, zijn precies zoals jij. Ze waren ook allemaal onzeker, maar we zien je talent en gaan ervoor zorgen dat je die gebruikt”. “Tjonge, ik kan het niet geloven”, zei de jongen. “Het is een waanzinnige stad. Hypermoderne architectuur, iedereen heeft vliegende auto’s en je kunt er geweldig stappen”, vervolgde de piloot. “Ik heb de leiding over deze reis, dus als je vragen hebt, kun je bij mij terecht. De mannen die je meenamen, zullen er ook voor zorgen dat het je aan niks ontbreekt”. “Ik ben jullie ontzettend dankbaar”, zei de jongen. “ik weet gewoon niet wat ik moet zeggen en ik ga er helemaal voor”. “Fantastisch”, zei de piloot.
“Ah, ik krijg het signaal dat we kunnen vertrekken. Ik moet aan de slag. Ga boven maar genieten van het uitzicht”. De jongen klom op een trapje en kon achter een hekje meekijken wat er allemaal gebeurde, terwijl hij door het panoramaraam naar de sterren kon kijken. De piloot drukte weer op een hoop knoppen en het ruimteschip begon een hoop lawaai te maken. De jongen begon beweging te voelen. Het schip was opgestart en ging in hoge snelheid vooruit. “De hyperdrive wordt nu actief! Met deze tempo duurt de reis maar een paar dagen! Maar je merkt er verder niks van”, riep de piloot.
Na het spektakel ging de jongen verder kijken in het schip. Er was een bar, een vergaderzaal, een fitnessruimte. “Hier vermaak ik me wel”, zei hij tegen zichzelf. “Ik ga even mijn portemonnee halen, ik lust wel een drankje”. Hij liep naar de slaapkamer. Toen de deur open ging, viel zijn mond open van verbazing. Ineens zat daar zijn meisje! “Wat doe jij hier? Ben je ook meegenomen?” vroeg hij vol vreugde. “Ja, ze zeiden dat ik hier een geweldig leven ga hebben en een leuke jongen kan vinden”. De jongen bloosde. “Ik slaap hier, we gaan hier dus samen doorbrengen de komende dagen”, zei hij. “Ja, denk het. Ik vind het wel leuk, ik kan je eindelijk eens beter leren kennen”, zei ze.
Een paar dagen later arriveerden ze op de basisplaneet. De jongen en het meisje stapten uit, hand in hand. Het is wel gelukt om wat liefde op te laten bloeien in de dagen dat zei n het schip hebben gezeten. De stad was zeker indrukwekkend. Veel hoge moderne gebouwen en overal zweefden auto’s rond. Er was enorm veel bedrijvigheid. Allemaal winkels, kraampjes en veel levendigheid. “Wouw, wat is het hier gaaf en gezellig”, zei de jongen. “Kijk maar even rond”, zei de piloot. “Kom over een uur naar het centrale plein, dan zal er vervoer klaarstaan die jullie naar je woning brengt”. Het wordt nu toch wel spannend. Moeten ze nou gaan samenwonen? En waarom zijn ze nou hierheen gebracht? Wat gaat er in de stad gebeuren? En hoe zal hun prille liefde verdergaan? Zo veel vragen, de jongen vond het allemaal heel spannend.
De eenzame
Geheimzinnige geluiden klinken in een mysterieuze duisternis. Twee felle lichtjes springen op. Het zweeft een beetje. Wat is dat? Voor dat ik het weet zeg ik het hard op. Het geluid galmt verschrikkelijk eng na. Voorzichtig loop ik verder, bang dat er enge lichtjes mij aanvallen. “oehoe… oehoe…!” “whaaah!” huhuhuhu hijg ik. Wat was dat? Wie is hier nog meer? Stokstijf blijf ik staan, luisterend naar de galm van het ‘oehoe’ en mijn gil. Eng, mysterieus, gek. Brrr.
Ik zie wat in mijn linkerooghoek. Ik kijk, maar het is alweer verdwenen. Ik loop verder. Voorzichtig.
Ik zie wat in mijn rechterooghoek. Ik draai mijn ogen er heen zonder m’n hoofd mee te buigen. Maar ’t is alweer weg! Nee, o nee, wat is dit? Waar ben ik in terecht gekomen? Een fel licht doet me uit mijn gedachten opschrikken. Wat was dat?
Daar is het weer! ’t Is een zaklamp! Wie, wat, hoe, loopt hier? Het licht schijnt voorzichtig over de bomen richting mij. Ik ben blijven staan, te bang om weg te springen. Het licht schijnt in m’n ogen. Ik zie nu ook iemand. Het komt naar mij toe lopen. Ik blijf nog steeds staan. Ik staar naar de grond om de tijd te doden.
Ik kijk voorzichtig omhoog. De schrik slaat me om het hart. Een zielig gezicht staart me hulpeloos aan. Ik voel het bloed uit m’n hoofd wegtrekken. Uiteindelijk komt er zachtjes uit zijn mond: “wie ben jij?”
Dirk het dolle duifje
Dirk het dolle duifje Liesbeth Gerritsen
Op een stevige tak zat Dirk te wachten. Hij had een afspraakje met Dennis en ze hadden afgesproken op het mooiste plein in Parijs. Al de hele week verheugde hij zich op het afspraakje. Dirk was gek op Dennis. Ze kenden elkaar al uit de tijd dat ze pas net uit het ei waren gekropen. Toen Dirk groot genoeg was om over de rand van het nest te kunnen kijken, was het eerste wat hij zag de snavel van Dennis, zijn buurjongen. Vanaf het eerste moment was hij verliefd. De hele dag door probeerde hij zijn blik te vangen, koerde hij naar hem en fantaseerde hij over hoe ze samen weg zouden vliegen, langs de Eiffeltoren en over de rivier de Seine. En als hij niet naar hem kon kijken of met hem kon praten, dan had hij het wel over hem. Het was Dennis, Dennis, Dennis, de hele dag door. Zijn broertjes en zusjes werden er gek van. Het enige wat Dennis nóg liever deed dan bij Dennis zijn, was kunstjes uithalen. Hij maakte salto’s en koprollen in de lucht, en deed flikflaks en arabieren op de hoogste tak van de boom. Dit was wat eigenaardig voor een duif, en al gauw kreeg hij de bijnaam Dolle Dirk.
Ondanks de acrobatische toeren die hij uithaalde, had Dennis nooit naar hem omgekeken. Altijd als Dirk langs kwam, stak Dennis zijn snavel in de lucht en vloog hoog in de wolken over hem heen. Maar nu was het dan toch zo ver. Dennis had ingestemd met een afspraakje, en zelfs op het mooiste plein in Parijs, wat de meest romantische stad van Europa was.
Daar kwam hij aangevlogen, en wat zag hij er mooi uit. Zijn grijze veren leken wel van zilver en zijn zwarte ogen glansden. Dirk voelde een kriebel in zijn buik. “Dag Dirk”, zei Dennis. “Dag Dennis”, zei Dirk. Dirk liet Dennis het plein zien. Hij kende de plekjes waar toeristen het meeste voer uitstrooiden. Vandaag was een goede dag, want er was een grote groep gekleurde paraplu’s met mensen die brood en pinda’s strooiden. Dennis pikte gretig de kruimels van de grond, maar leek verder niet onder de indruk van Dirk en zijn kennis van het plein. Zelfs toen hij gebaarde om mee te lopen naar de vrouw die duivenvoer verkocht, zei Dennis niets en liep hij zwijgend achter Dirk aan.
Het afspraakje ging niet de goede kant op. Dennis had nog niet één keer gelachen en Dirk wist dat hij iets moest verzinnen. “Laten we een rondje vliegen om de Eiffeltoren”, zei hij. Dennis knikte, en vloog voor hem uit. De lucht was fris en zoefde Fjiieeeuuww langs hen heen. Na drie rondjes deden ze een wedstrijdje wie het snelste kon, waarbij Dirk Dennis natuurlijk liet winnen. Nog steeds kon er geen glimlach van zijn snavel af. Toen bedacht Dirk een plan. Het was nu of nooit. Hij moest laten zien dat hij de leukste, coolste, gaafste duif was van alle duiven in Europa. Hij moest een mooier kunstje laten zien dan hij ooit had gedaan, nóg mooier dan die ene keer dat hij een driedubbele salto had gemaakt. Als hij dat kon, dán zou Dennis toch wel verliefd op hem worden?
Dirk nam een aanloopje, haalde Dennis in en vloog vlák voor zijn snavel recht omhoog de lucht in. Voordat hij weer naar beneden dook, keek hij heel even naar Dennis. Hij keek terug. Toen dook Dirk met een rotvaart op hem af, vloog onder Dennis door, draaide zich op zijn kop en greep de vleugels van Dennis van onderen met zijn poten beet. Hij hield stevig vast en zo bleven ze een tijdje in een spiraal rondjes draaien, totdat Dirk Dennis precies op het juiste moment losliet en hij met een ongelooflijke snelheid omhoog schoot, als een vuurpijl. Even was Dennis uit het zicht verdwenen, totdat Dirk hem op hem af zag komen, vallend als een kleiduif uit de lucht. Heldhaftig als Dirk was, spreidde hij zijn vleugels en ving Dennis met al zijn veren op. Dennis slaakte een zucht en zei: “Wauw, nú snap ik waarom ze jou altijd Dolle Dirk noemen. Wat ben jij een rare.” Dirk schrok en deinsde een stukje achteruit in de lucht, met Dennis nog steeds in zijn armen. Maar Dennis leunde verder naar Dirk zijn kop toe en knipoogde. “Geen zorgen. Ik ben dól op gekke duiven zoals jij.”
Samen vlogen ze rustig naar de grond, waar ze nog een tijdje achtergebleven pinda’s van de grond pikten. En toen de dag bijna voorbij was, en zoals Dirk al honderd keer voor zich had gezien in zijn dromen, vlogen ze snavel aan snavel de zonsondergang tegemoet.
Dirk het Dolle Duifje
Het heerlijke avondje
In deze donkere dagen voor kerst en in barre tijden van corona, is het online winkelen explosief gestegen. We willen ons troosten met het kopen van producten. Zelfs Sinterklaas koopt tegenwoordig online. Busjes van pakketbezorgers bepalen dan ook het straatbeeld. Dat dit ook gevolgen zou hebben voor de terminologie van onze traditionele pakjesavond, is een bonuscadeau. Zo vierden wij Sinterklaasavond met een “nieuwe” Nederlandse. Voor haar was dit het eerste heerlijke avondje. Zeker tijdens haar zwangerschap en verlofperiode, werd haar huisje niet overgeslagen door de bezorgdiensten. Integendeel. In de loop van de avond gaf ze aan, tot grote hilariteit van de aanwezige “oude” Nederlanders, die nog opgegroeid zijn met schoentje zetten, de roe en zwarte Piet; dat ze het een geweldige pakketjesavond vond. Dit gaat ze nog lang horen….!
In één of andere hoek, koekoek….
Doelen
“Wat zijn mijn doelen…”
TIIII… TIIII… TIIII…
Zo wordt Jan dus wakker. Elke ochtend hetzelfde wekker precies om 7 uur. Elke dag hetzelfde verhaal en hetzelfde gedoe. Jan gaat douchen, trekt zijn kleren aan en loopt naar beneden. Schuift aan tafel om wat te ontbijten, maar hij neemt zijn tijd wetend dat hij bijna te laat is. “Zal ik wat later naar school gaan? Ik sta toch al een 7 voor Drama en ik heb ook geen zin om nu al te vertrekken.”
Een minuutje later staat hij buiten en wandelt hij naar school terwijl hij weet dat hij te laat gaat komen. Onderweg denkt hij aan de dromen die hij heeft gehad vannacht. Over een kind in Japan die een stemacteur wilt worden van een anime, over een kind in Amerika die een basketballer wilt worden, de jongen van Frankrijk die beroemd wilt worden op tv, de Braziliaan die graag een voetballer wilt worden, een Yemeni die graag wat te eten wilt, de Nigeriaan, de Rus, Arabier, wel van elke nationaliteit van elk land. De doelen van kinderen waren verschillend in elk land, elk stad, elk huis. Iedereen wilt wat anders, maar niemand droomt over iets dat hij zelf al heeft.
Jan is op school… het is 10 over 1 en hij kwam een half uurtje te laat. In de les blijft hij ook denken aan zijn droom. Zijn droom over dromen. Hij denkt na wat hij zelf zou willen, want dat kon hij niet zien in zijn droom. Toch zit hij in een les Scheikunde terwijl hij nadenkt. “Wat zou ik willen, wat zou ik willen, wat zou ik willen…” Hij krijgt een lijst met opleidingen voor zich geschoteld tijdens een mentorgesprek. Hij denkt weer na:” Wat zou ik willen, wat zou ik willen, wat zou ik willen…” Toch denkt hij niet om een voetballer te worden zoals een Braziliaan die opgroeit door te gaan voetballen op straat. Ook niet om een stemacteur te worden net zoals een Japanner in Japan. Ook niet over eten waar een Yemeni over droomt. Toch maakt hij een keuze. Honderden opleidingen en verschillende doelen en verschillende toekomsten.
Jan kiest een opleiding die hij zelf heeft gekozen van honderden verschillende soorten toekomsten. Zijn eigen keuze. Zijn eigen interesse.
Nietswetend dat zijn lot al bekend was de dag dat hij was geboren…
Inleiding
Ik heb meer dan genoeg mensen pijn gedaan dus dit verhaal, mijn verhaal, wil ik schrijven om mensen te helpen.
Hoe de mensen om mij heen worden omschreven is volgens de werkelijkheid, maar wel volgens mijn werkelijkheid. Ik kan dit verhaal, mijn verhaal, niet vertellen zonder aan te geven dat er aan alle verhalen twee kanten zitten en dat een ieders werkelijkheid altijd gekleurd wordt door zijn eigen gevoelens, gedachten en ervaringen. Dat ik situaties op een manier heb ervaren waar andere personen zich misschien niet in kunnen vinden of in kunnen herkennen, maakt mijn verhaal niet minder waar.
Toen ik halverwege november door de politie werd overgebracht naar het huis van bewaring was ik nog maar een schim van wie ik ooit geweest was. Van de buitenkant zag ik er volgens mij gewoon normaal uit, redelijk gemiddeld. Haren op schouderlengte, iets wat aan de stevige kant en een handje vol littekens. Toen ik nog een klein meisje was heb ik twee littekens opgelopen tijdens het spelen en die waren nog steeds zichtbaar. In mijn puberteit heb ik daar nog een paar littekens bij gekregen. Niet door te spelen maar door mezelf met een kapot gemaakt scheermesje te snijden. Weinig mensen wisten ervan en het was ook niet iets wat ik met andere wilde delen. Wat dat betreft wilde ik zo ie zo weinig met anderen delen. Ik had al jong geleerd dat ik mijn eigen problemen moest oplossen. Op de basisschool ging dat over me anders dan andere voelen, het ervaren van eenzaamheid, maar ook wanneer kinderen gemeen waren of wanneer ik gewoon verdrietig was. Huilen deed je niet, het lost immers niets op, het verandert niets.
Vlak voordat ik naar de middelbare school ging werd ik, terwijl ik alleen in huis was, bezocht door X. Hij had aardig wat gedronken en ik vond hem vervelend. Ik vond hem altijd al vervelend, maar als hij onder invloed was dan was het nog erger. Hij kwam denk ik niet voor mij maar toen hij erachter kwam dat ik alleen was bleef hij wel voor mij. Die avond was de eerste keer, maar niet de laatste keer. Ik besloot mijn mond te houden. Een keuze die ik toen met geen mogelijkheid anders kon maken, ik zat compleet vast in mezelf. Mijn hoofd liep over van de carrousel aan gedachten die maar bleven rond spoken, van alle woorden die ik wilde delen, van alle acties die ik moest ondernemen. Ik moest spugen en schreeuwen en krijsen. Er moest zoveel tegelijk uit mij, dat er helemaal niets meer uit kon. Ik zat verstopt. Ik zat verstopt en wist niet hoe ik dat moest oplossen dus deed ik wat ik wel kon. Schrobben onder de douch en mezelf verstoppen onder de dekens van mijn bed.
De maanden die volgde waren op zijn zachts gezegd verschrikkelijk. Mijn ‘interne ik’ liep over van alles wat ik dacht en voelde en ik raakte helemaal de weg kwijt. Ik voelde mezelf als het ware steeds verder naar beneden glijden maar was gewoon niet in staat om het te stoppen.
Ik kreeg last van acting out gedrag, maar dan wel vooral thuis. Op school had ik altijd een glimlach. Mensen zagen mij als een beetje vreemd meisje, apart. Ik droeg zwarte kleding en zwarte make-up. Het handjevol mensen waar ik in de pauze meestal bij terug te vinden was, waren de alternatievelingen van de school, twee klassen hoger dan ik. Ik was stil in de klas en deed wat er van mij verwacht werd.
ik was zo’n meisje waar je een heel jaar naast kon zitten en waarover je dan aan het einde van het jaar nog niets kon vertellen. iemand heeft wel eens gezegd dat ik als de mona lisa was, altijd glimlachend te zien, maar wat er achter de glimlach nu echt zat……dat bleef een mysterie.
Thuis maakte ik continu ruzie met mijn moeder, ik kreeg straf op straf op straf, en als ik geen zin meer had om me daar aan te houden dan deed ik dat niet.
Ik ontdekte dat jezelf snijden aan scheermes rust bracht in de chaos van gedachten en emoties. Het ging mij niet zozeer om het ‘snijden’ maar om het bloeden. Het zien en voelen van mijn bloed bracht me rust en stilte. De eerste keer ging per ongeluk aan het scheermes. Alle keren daarna gingen opzettelijk.
Het is niet iets geweest wat ik veel deed of heel heftig deed. Het was genoeg om mezelf op mijn allerergste momenten weer onder controle te krijgen. Op die momenten dat ik letterlijk met mijn handen in mijn haar, al hyperventilerend rondjes ijsbeerde in het midden van mijn kleine slaapkamer, ik had zoveel emotionele pijn dat ik op die momenten de pijn letterlijk kon voelen. Mijn hele borstkas voelde samengeperst en pijnlijk, de knoop in mijn buik voelde als een steen groter dan ik en met scherpe randjes die bij elke beweging intense pijn veroorzaakte. Op die momenten dat ik tijdens dit alles alleen nog maar kon denken, ik kan dit niet ik kan dit niet, ik kan dit niet, op die momenten hielp het om mezelf fysiek pijn te doen, het gaf me controle terug en daarmee ook rust. Het is ook een aantal keren voorgekomen dat ik op zo’n moment van gekkigheid niet alleen maar dacht ‘ik kan dit niet’, maar ‘ik moet hier weg’. Op die momenten had ik maar 1 optie, letterlijk weglopen, om vervolgens uren later mezelf weer onder controle te hebben en niet meer naar huis te durven. Op die momenten fantaseerde ik veel. Ik had fantaseerde over een moeder die, zodra ik thuis was, haar armen om mij heen sloeg en me gewoon vasthield, een moeder die tegen me zou zeggen ‘ik weet niet wat er is meissie, maar ik hou je vast en ik help je, het gaat goed komen. Soms zou mijn moeder naar me toe komen en terwijl ik me duizendmaal verontschuldigde zou zij, heel filmisch, zeggen dat ze allang blij was dat ik weer veilig thuis was en dat wat het ook was, we zouden er samen wel uit komen.
De werkelijkheid was dat ik niet naar huis durfde te gaan, ik bleef dus net zo lang rondzwerven tot ik door een agent werd gezien, herkend en meegenomen. Mijn thuiskomsten kwamen helemaal niet overeen met daar waar ik over fantaseerde. Mijn moeder was niet warm en liefdevol maar koud en afstandelijk. Wat ik toen niet begreep, was dat zij zichzelf beschermde tegen mij met deze houding. Ik denk overigens niet dat het wat had uitgemaakt als ik dat wel wist of had begrepen. Zij maakte zich zo’n zorgen over mij en ze werd zo gek van de onmacht, dat zij zich emotioneel van mij ging afsluiten. Dat was haar manier om met de situatie en de emoties om te gaan. Haar kille afstandelijkheid maakte mijn vat met emoties alleen maar explosiever.
Mijn leven was een chaos. Het misbruik, de thuissituatie, de puberteit, alles had effect om elkaar en op mij. Mijn emoties gingen alle kanten op, net als alle andere pubers was ik op zoek naar mijn plekje, mijn plekje in het gezin, mijn plekje op school, mijn plekje bij vrienden, mijn plekje in deze wereld. ‘Vrienden hebben’, was zeg maar niet echt mijn ding, en ondanks dat ik er geen behoefte aan had, maakte het me toch ook wel heel eenzaam. Het zoeken van aansluiting, small talk, ginnegappen met elkaar, het lukte me gewoonweg niet. Ik was ook niet op zoek naar iemand waarmee ik het kon hebben over onzinnige verliefdheden of het nieuws dat de backstreet boys ermee gingen stoppen, ik had behoefte aan een vriend waar ik bij kon zitten zonder iets te zeggen. Die begreep dat het leven soms kut was en dat dat niet 2 uur later weer over zou zijn. Ik had behoefte aan iemand met wie ik de monsters in mijn leven kon delen, iemand waarbij ik mijn schild niet omhoog hoefde te houden en waarbij ik gewoon mezelf kon zijn. Ik wilde een vriendschap met iemand die niet alleen mij zou begrijpen, maar die zo was dat ik hem of haar ook zou kunnen begrijpen. Misschien naif of arrogant, maar ik wilde iets natuurlijks. Contact maken, in gesprek gaan, een ander begrijpen, het kostte me steeds zoveel energie en ik haalde er nooit iets uit, dus uiteindelijk deed ik ook geen pogingen meer. Ik had met niemand ruzie of zo, maar ik had ook met niemand echt goed contact, ik deed gewoon wat er van me verwacht werd, niet meer en niet minder.
Steeds vaker kwam de behoefte aan het niet meer hoeven ervaren van alle emoties, het niet meer zo intens moe zijn van alles, de behoefte aan rust en stilte. Steeds vaker bedacht ik mij dat de dood mij dit alles zou kunnen geven. Het is niet alsof ik nou echt iets zou missen van het leven.
Het waren pillen, vooral heel paracetamol en ibuprofen, en ik kan me er eigenlijk amper nog iets van herinneren. Ik weet dat ik uiteindelijk 2 nachten in het ziekenhuis op de kinderafdeling heb gelegen. De dag dat ik naar huis mocht, mocht ik op de afdeling in bad gaan liggen. Helemaal alleen in het warme water, brak ik. De tranen kwamen en bleven maar komen. Dat is één van de weinige keren geweest dat ik zo ongelooflijk heb kunnen huilen zonder dat het me paniekerig maakte. Helaas veranderde het helemaal niets.
Uit pure wanhoop schakelde mijn moeder De Raad voor Kinderbescherming in. Zij startte een onderzoek naar mijn gedrag en mij werd duidelijk gemaakt dat de mogelijkheid bestond dat ik, al dan niet tijdelijk, uit huis geplaatst zou worden. Het misbruik, de ruzies thuis, de kille afstandelijkheid van mijn moeder, dit alles was nog steeds de situatie waarin ik verkeerde en het moge dus duidelijk zijn dat ik me alles behalve veilig en gelukkig voelde thuis, maar weggebracht worden naar een stel vreemden was helemaal geen aantrekkelijk alternatief. Ik besefte me toen al dat ik in een lastig parket zat. Vertellen wat er werkelijk speelde kon ik niet, doen alsof alles nu ineens oké was kon ik ook niet, en dit zou natuurlijk ook niet geloofwaardig geweest zijn. Het is al heel erg lang geleden dus wat de vragen waren, of wat mijn antwoorden zijn geweest, ik heb echt geen idee meer. De eindconclusie was echter dat ik gewoon een hele erge puber was. De puberteit was er om je langzaamaan wat te gaan onthechten, om steeds meer op eigen benen te leren staan op weg naar volwassenheid en ik had daar erg veel moeite mee. De wijze waarop mijn moeder reageerde op mijn puberale uitspattingen zou mijn gedrag versterken, ik was weliswaar heel heftig maar niet ongewoon of zorgelijk. Ik haalde uit dit hele verhaal, dat ik 1. gewoon thuis zou blijven, 2. mijn moeder of mijn omgeving mij niet volledig zag, mij niet echt zag. Ik ben niet volledig geweest in mijn antwoorden en ik heb bepaalde onderwerpen en antwoorden bewust vermeden tijdens het gesprek maar ik heb geen enkel woord gelogen en toch hadden ook zij niet door dat er echt iets niet goed zat. Mijn moeder haalde uit deze conclusie dat het probleem bij haar lag en nam nog meer emotionele afstand van mij.
Ik heb echt de liefste moeder die ik maar kan wensen maar op emotioneel gebied is mij aardig te kort gedaan. Begrijp me niet verkeerd, het is geen verwijt. Mijn moeder heeft mij alles gegeven en geleerd wat zij in zich had om te geven en te leren en waarschijnlijk nog wel meer. Ze heeft me alleen niet kunnen geven en leren wat ik op dat moment nodig had. Ik was niet in staat om mijn verhaal te doen bij mijn ouders of bij wie dan ook. Ik was niet in staat om de helpende hand, die mij regelmatig werd geboden in mijn omgeving te pakken. In mijn gereedschapskistje, dat mijn ouders, door middel van hun opvoeding, hadden helpen bouwen, zat geen gereedschap dat ik kon gebruiken om mezelf te helpen of te laten helpen.
Dat is wederom geen verwijt, mijn ouders hebben geen schuld aan wat mij is overkomen of aan hoe ik daar mee om ben gegaan, het is een verklaring voor het gebrek aan coping mechanisme, niet meer en niet minder.
Door het onderzoek van De Raad en hun conclusies was het misbruik niet gestopt, waren mensen niet ineens wel op de hoogte van wat er echt aan de hand was, kreeg ik niet eens wel de, zo gefantaseerde knuffel van mijn moeder, maar toch was er iets verandert. Ik was me ineens heel erg bewust van mijn gedrag, mijn acties en de mogelijke consequenties als ik dat gedrag zou voortzetten. Doordat ik niet om kon gaan met de situatie en mijzelf, was ik mijn toekomst de vernieling in aan het helpen. Ondanks dat ik ontzettend veel gespijbeld had en weinig serieus met school bezig was geweest stond ik er qua cijfers best goed voor. Toch maakte ik me ineens zorgen over mijn toekomst want ik zat al heel lang op een glijbaan en tot nu toe had ik het einde van die baan nog niet bereikt maar als ik niet zou stoppen dan was het onvermijdelijk dat ik een keer met een harde stuiter op de grond aan het einde van de baan zou eindigen en wat zou er daar nog over zijn van mij, van mijn leven en van mijn toekomst. Zou ik een diploma hebben? Mijn familie nog om me heen? Bezig zijn met een leuke baan of studie?
Nee, ik wist zeker dat als ik onderaan de glijbaan zou komen dat ik mezelf kapot gemaakt zou hebben, verslaafd aan het één of ander om maar niet te hoeven voelen, liegen en bedriegen tegen de mensen om me heen, een moeder die het niet meer aan zou kunnen om me te zien, net als dat ik het zelf ook niet meer aan zou kunnen om naar mezelf te kijken.
Ik moest orde op zaken gaan stellen, mezelf herpakken en een weg zien te vinden om door te gaan. Mijn grote droom, al sinds groep 4 van de basisschool, was dat ik bij de Marine zou gaan en daar moest ik dus naar toe zien te werken. Zodra ik 17 was mocht ik in dienst en zou ik dus amper nog thuis hoeven zijn, dat zou het probleem wel oplossen.
Ik deed mijn best om weer naar school toe, makkelijk was het niet. Het hele tweede jaar had ik verpest met spijbelen en weglopen van huis. Het derde jaar bleek ik de ziekte van pfeiffer te hebben, ik was echt op, zowel lichamelijk als geestelijk. Mijn moeder en ik hadden nog steeds onze ruzies en ik deed nog steeds wat ik zelf wilde, maar ik was een stuk minder heftig en ik hield mezelf best goed onder controle. We spraken over koetjes en kalfjes maar meer ook niet, er was iets kapot tussen ons.
Het vierde jaar, mijn examenjaar, was een heel raar jaar.
Ik ging braaf naar school toe, ik solliciteerde bij de Koninklijke Marine en ging in de weekenden en vakanties werken in de keuken van het plaatselijke verzorgingshuis.
In dit jaar ben ik voor het eerst naar de huisarts gegaan omdat ik me besefte dat ik op de een of andere manier wel wat hulp nodig had. Ik kreeg mijn eerste recept mee voor antidepressiva en slaaptabletten.
Het is ook het jaar waarin ik mijn ontsnapping voorbereide. Ik kreeg een vriendje aan de andere kant van het land, als ik in de weekenden niet van huis was om te werken dan zorgde ik dat ik naar hem toe ging. Tijdens mijn sollicitatieprocedure was ik niet volledig eerlijk en dat praatte ik voor mezelf goed door te denken dat alle vragen gingen over de echte ik, en niet de ik die ik was geweest door het misbruik. Mijn antwoorden gingen over de echt ik en dus was ik niet echt aan het liegen.
Wonder boven wonder kwam ik door de hele procedure heen, na mijn 17e verjaardag aan het einde van dat jaar zou ik worden opgeroepen en beginnen aan mijn training in Den Helder. Wauw! Wat was ik blij, ondanks alles had ik het gehaald, mijn toekomst was niet kapot, ik zou het gaan redden.
De maanden voordat ik mij moest melden propte ik zo vol als dat ik kon en al dromend van mijn vertrek van huis en dorp leek het even of ik alsof ik de hele wereld aankon. Mijn gedroomde ontsnapping was uiteraard niet meer dan een fantasie.
Ik ging in dienst, had moeite mijn plek in de groep te vinden, werd in de tweede week zo ziek dat ik uiteindelijk werd opgenomen in het ziekenhuis en voelde me daarna continu minderwaardig aan alle andere teamleden. Als kersje op de taart, werden we continu door verschillende mannelijke figuren rond gecommandeerd. Natuurlijk wist ik dit van te voren maar, naïef als dat ik was, had ik niet gedacht dat ik hier zo verschrikkelijk veel moeite mee zou hebben. Uiteindelijk raakte het me allemaal zo erg dat ik geen andere mogelijkheid zag dan te stoppen. De Marine was niet goed voor mij en ik was niet goed genoeg voor de Koninklijke Marine. Ik moest nog wel uitdienen, maar dit kon dichter bij huis en die periode kon ik gebruiken om te bedenken hoe ik nu verder moest.
Omdat ik het gewoon weg niet wist, mijn droombaan bleek ineens geen reële optie en ik had geen plan b, heb ik mij aangemeld bij een uitzendbureau dat werkte met detacheringscontracten. Zij boden een korte, betaalde cursus aan, en gegarandeerd inkomen daarna. Mijn intentie was om in ieder geval op zo veel mogelijk werkplekken ervaring op te doen, om te ontdekken wat ik kon, maar ook wat ik graag wilde doen.
Je zou denken dat ik ondertussen wel doorhad dat ik niet kon weglopen voor mijn problemen maar niets is minder waar. Alle ongewenste emoties, gedachte en herinneringen zaten opgeborgen in een doosje met een deksel erop en ik was continu bezig met het dichthouden van die deksel want die ging, ondanks dat het steeds beter lukte, toch nog bij het minste geringste open. Ik vond het steeds moeilijker om mijn bed uit te komen, het liefst bracht ik hele dagen onder de dekens door. Ik was zo intens moe, iedere cel in mijn lichaam was uitgeput. Te laat komen in de ochtend ging over in me op vrijdagochtend ziek melden, zodat ik niet twee dagen maar drie dagen in bed kon liggen en dan probeerde ik op maandag de draad weer op te pakken. Zo heb ik een paar maanden lopen sukkelen tot ik uiteindelijk echt niet meer kon, ik meldde me ziek en ik ben ook een hele poos ziek geweest. Uiteindelijk moest ik me melden bij een arbodienst; ik was een jonge gezonde meid en te moe zijn om te werken wat erg vreemd dan wel niet echt een optie. Ik kreeg nog een week en daarna zou het arbeidsbureau weer contact met me opnemen zodat ik weer kon gaan ‘solliciteren’. Hoe, ik heb echt geen idee, maar ik ben over mezelf, mijn gevoel en behoefte heen gewalsd en zo goed als dat ik kon de draad weer opgepikt. Weer een paar maanden en een aantal opdrachtgevers verder kwam ik met het lumineuze idee, om aan de andere kant van het land, in de buurt van mijn vriendje te gaan wonen. Ik zou op kamers gaan en daar gaan werken, dan was ik weg van ‘alles’ en kon ik opnieuw beginnen.
Als ik één ding over het leven heb geleerd, wat ik toen nog niet wist, is dat je niet kunt weglopen voor problemen. Wat het probleem ook is, er voor weglopen, doen alsof het er niet is, het wegstoppen, het is geen van allen een optie want ze blijven je achtervolgen.
Zoals gezegd wist ik toen nog niet wat ik nu wel weet en bleef ik mijn problemen negeren. Het misbruik was weliswaar gestopt maar dat alles wat er bij mij kapot was gegaan was nog steeds kapot, en het negeren maakte het er niet beter op. Over het algemeen leek ik alles prima op orde te hebben. Door de weeks werkte ik, in het weekend ging ik stappen. Ik had een vriend en ik had een redelijke vriendengroep om me heen. Zo nu en dan ging mijn dekseltje van het doosje met ellende, ik ging dan iets harder feestvieren en deed nog harder mijn best om mezelf te negeren.
Het heeft even geduurd, en dan bedoel ik niet een paar maanden, maar een paar jaar, en toen stortte mijn zorgvuldig gebouwde kaartenhuis alsnog in.
Het leek wel alsof ik een magneet was voor pijn en ellende. Iedere keer kwam er weer iets bij, en iedere keer stopte ik het zo snel mogelijk in mijn doosje van ellende. Dat mijn doosje ellende inmiddels kampte met een omvang voorbij de morbide obesitas grens, dat zag niemand, ook ik zelf niet. Tot het doosje ontplofte met alle gevolgen van dien…
Schijnheiligheid kan niet zonder smeerolie
Schijnheiligheid kan niet zonder smeerolie
“We moeten alleen nog dat merk melk hebben voor Hwishim”, zegt Rachíd. Moenír, zijn vriend, loopt enkele lange gangen door naar de koelafdeling. Rachíd en Moenír doen elke zaterdag boodschappen bij de supermarkt Marján omdat zij door de week op hun werk zitten. Rachíd is ambtenaar bij een gemeentebedrijf, Moenírs kledingzaak wordt doorgaans bezocht door de betere middenklassers in Rabat.
“Zullen we eerst naar Radya gaan?”, vraagt Moenír zoals gewoonlijk. Rachíd parkeert op de smalle straat en beide vrienden graaien in de kofferbak en halen er plastic zakken en tassen uit die voor Radya bestemd zijn. Luiers, melk, meel, suiker, olie, vlees, fruit, toiletpapier, en de rest die op hun lijst staat. Radya, klein, knap, met grote ogen en opgestoken dik haar, staat reeds voor de open deur met Hwishim in haar armen. De vrienden kussen haar op beide wangen en knuffelen het kindje. “Ik hoop niet dat we iets vergeten zijn” is Moenírs wijze van begroeten. Rachíd en Moenír lopen door naar het keukentje en zetten de tassen op het aanrecht. “Is de loodgieter al geweest” vraagt Rachíd aan Radya. Nee, hij liet het zoals zo vaak afweten. Rachíd zal er vandaag nog werk van maken.
“De thee staat klaar” nodigt Radya hen uit. Rachíd en Moenír doen hun schoenen uit en gaan op hun gemak zitten op een van de banken langs de muren van de kleine zitkamer. Radya gaat haar zes-maanden oude Hwishim naar haar krappe slaapkamer brengen en komt terug om thee in te schenken. Moenír ziet dat er op de smalle binnenplaats een bundeltje kleren ligt. “We zullen die kleren meenemen en in de wasmachine stoppen”, beslist Rachíd. Radya maakt bezwaar, maar het bundeltje zal de volgende dag schoon en gevouwen bij haar terug zijn. “We moeten er ‘s vandoor, tot morgen dan”, zegt Moenír en begint zijn schoenen aan te trekken, Rachíd doet hetzelfde.
Rachíd en Moenír, 36 en 34 jaar oud, hebben drie jaar geleden een appartement betrokken in een nieuw flatgebouw aan een brede laan, waar het straatje van Radya op uitkomt. Behalve drie slaapkamers, bestaat het appartement ook uit een kleine en een grote zitkamer, een open keuken, een ruime badkamer met toilet, een opslagkamertje en een breed balkon. Aanvankelijk zag de buurt gewoon twee werkende vrienden die het gemakkelijk en voordeliger vonden om een appartement te delen voordat ze in het huwelijksbootje stapten. Maar aangezien de vrienden geen vrouwlijke ‘gasten’ ontvingen, begon de buurt zich vragen te stellen. Vragen die werden beantwoord met andere vragen, en zo raakte men gewend aan het ‘moderne paar’, maar curieus bleef het. Hoewel het ontvangen van vrouwlijke ‘gasten’ bij wet verboden is, overstijgt schijnheiligheid –zijnde een van de eerste levensbehoeften– de wet.
Zes maanden geleden werd Rachíd bij de poort van het flatgebouw aangesproken door de bovenbuurvrouw. Met een aangedane stem vertelde ze van de arme moeder die een straatje verder woont wier man met de noorderzon was vertrokken. De echtgenoot liet zijn vrouw en hun baby achter, zonder levensonderhoud. Netjes vloekte de bovenbuurvrouw op mannen die geen verantwoordelijkheid kennen en die alleen op vleselijk genot uit zijn: “Arme vrouw, ze is nog geen 27 en nu al loopt ze vast, zit in een diepe put, haar ouders zijn overleden, heeft geen broers of zussen, kent geen andere familieleden. Wij en mijn buurvrouw doen wat we kunnen, maar voldoende is het natuurlijk niet. Als we er niet waren, dan was ze waarschijnlijk… ‘de stoep op’ gegaan. Wat moet er van haar en van haar zoontje worden? God is groot en wij mensen zijn wreed. Arme stakker!”
Rachíd was getroffen. Met loftuiging voor de goede daad, nam hij afscheid van de bovenbuurvrouw. Die avond besloten de vrienden zich het lot van de arme vrouw aan te trekken. En Radya werd door hen ‘geadopteerd’.
Op zaterdagen doen Rachíd en Moenír boodschappen voor Radya en voor henzelf, en aan het eind van de maand, gegeneerd en dankbaar, neemt Radya wat zakgeld in ontvangst; de huur en andere woonlasten nemen de vrienden ook voor hun rekening. Een mobiel voor de moeder achtten de vrienden noodzakelijk in geval van een onvoorziene omstandigheid. Haar kindje, Hishám, dat dol is op zijn ‘ooms’, moest voortaan Hwishim –kleine Hishám– heten. Vrijdags, brengen Rachíd en Moenír vlees, groenten en griesmeel mee naar Radya om zich haar verrukkelijke koeskoes goed te laten smaken.
Op zondagen flaneren Radya, Rachíd en Moenír op de boulevard aan het brede strand, op een grote afstand van hun woonwijk. Hwishim kirt als hij wordt verhuisd van de schouder van oom Rachíd naar die van oom Moenír om daarna te belanden op de rug van moeder. Kuieraars zien twee broers, van wie er een getrouwd is en een zoontje heeft. Zo is de maatschappij in orde en kent het leven geen verwarrende verrassingen. Als de ‘familie’ honger krijgt, zit ze aan een tafel in steeds hetzelfde strandrestaurant, waar de beheerder ‘meneer Rachíd’ en ‘meneer Moenír’ prevelt en zich verheugt op de royale fooi.
Op een avond wordt aan het appartement van Rachíd en Moenír gebeld. Politie. “Op het buro zult u alles horen” wordt hen meegedeeld door twee agenten.
De commissaris zit aan zijn grote schrijftafel en is aan de telefoon. Hij gebaart dat de twee mannen mogen gaan zitten.
Commissaris: “We hebben een klacht tegen u binnengekregen.”
Rachíd: “Wat is de klacht?”
De commissaris negeert de vraag: “Jullie kennen een zekere Radya bint Habib, niet?”
Rachíd: “Ja.”
Commissaris: “Ben u familie van haar?”
Rachíd: “Nee, we zijn gewoon bevriend met haar.”
Commissaris: “Wat is de aard van uw vriendschap met haar?”
Rachíd: “Gewoon, vrienden. Zij maakt het goed, hoop ik?”
Commissaris: “Ja hoor, ze maakt het goed; ze zit hier.”
Rachíd: “Wat? Op het buro?”
Commissaris: “Ja.”
Rachíd: “Wat heeft ze dan gedaan?”
Commissaris: “Dat wil ik van u horen?”
Rachíd: “Ik begrijpt het niet.”
Commissaris: “Jullie zijn geen familie van haar en dus moet u weten dat een bezoek, ‘met geschenhen’, brengen aan een getrouwde vrouw strafbaar is?”
Moenír: “We doen toch niets verkeerds!”
De commissaris schijnt een vraag in zijn hoofd te formuleren: “Delen jullie het bed met haar?”
“Nee, pertinent niet!”
Commissaris: “Wat doen jullie elke keer bij haar dan?”
Rachíd zucht en verhaalt: “Een half jaar geleden hoorden we van de bovenbuurvrouw dat…”
De commissaris half spottend: “Zulke vrijgevigheid heb ik nog nooit gezien; wat is dan de tegenprestatie?”
Moenír: “Ze hoeft geen tegenprestatie te leveren, maar ze staat erop dat ze ons appartement komt schoonmaken, en ook mijn kledingzaak. Ze is vooral een aangename en zorgzame vrouw, en haar zoontje is een wolk van een kind; we zijn een soort familie.”
De commissaris zwijgt even en is gedwongen het staakt-het-vuren tussen de wet en de praktijk af te kondigen om verder te kunnen.
“Jullie zijn dus eh… hoe zal ik het zeggen, jullie hebben geen vriendinnen, of avontuurtjes met vrouwen?”
Rachíd: “Radya is alleen onze vriendin, ons familielid.”
Commissaris: “Ik bedoel, eh, elke volwassen, normale man moet zo nu en dan, eh, ik zou zeggen zijn sexuele energie kwijt bij een vrouw, niet?”
Moenír, geïrriteerd: “En als die volwassen man nou eens geen behoefte heeft aan het ‘kwijt raken van zijn sexuele energie bij een vrouw’?”
De commissaris is beland waar hij wezen moet; hij had niet verwacht dat het zo snel zou gaan: “Begrijp ik het dus goed dat jullie een… speciale relatie met elkaar hebben?”
Moenír, luid en duidelijk: “Ja, dat hebben we.”
Commissaris: “Wel, in dat geval zijn jullie op de hoogte van de sancties daarop, of niet soms?” Daarop tilt hij de hoorn van de haak en toetst een getal op het telefoonblad. Terwijl hij wacht, stroopt hij de linkermouw van zijn jas lichtjes op waardoor een groot, gouden polshorloge zichtbaar wordt; de dikke, gouden ring, belegd met edelstenen, aan zijn vinger ontging de vrienden ook niet. Rachíd en Moenír wisselen een veelbetekenende blik met elkaar.
Rachíd, daarom: “Wat gaat u nu doen? Morgenochtend komt de huisbaas langs om zijn huur te innen, en daarvóór moeten we naar de bank, ja, de bank om geld te halen. We kunnen daarna hier komen, met uw toestemming.”
Het gouden horloge en de gouden ring zijn een wegwijzer bij uitstek naar de ‘bank’ en ‘geld’.
De commissaris, schijnbaar ontstemd, legt de hoorn neer: “Dan zie ik jullie morgenochtend om 11 uur hier.”
Moenír: “Kunnen we nu Radya meenemen?”
De commissaris krabt een paar woorden op een papiertje: “Hier, geef het aan de dienstdoende agent en zeg dat ze met jullie mee mag vertrekken.”
Het kan het drietal niet schelen dat ze elkaar stuurloos in de rede vallen; wat telt is dat ze opgelucht zijn.
De volgende dag om 11 uur laat de commissaris een dikke envelop in de binnenzak van zijn jas glijden: “Jullie moeten beter oppassen. Een goede dag verder.”
Allerzielen; geen lichtje voor jou
Eens verzekerde je me: daar wil ik voorgoed rusten; op die velden, onder die oude eik. En zo strooiden we jouw zilverwitte as daar in langvervlogen tijd uit. Er is geen grafsteen waarop je zo dierbare naam staat ingebeiteld; waarop we bloemen zouden kunnen leggen; waarop een lichtje zou kunnen branden. Moedertje, je rust; je rust voorgoed aan de Karel Boddenweg en als ik je rustplaats passeer bedenk ik hoezeer we elkaar liefhadden en vertrouwden, hoe je naam ingebeiteld is in mijn ziel en geest, hart en gemoed
Trouwdag
Laatst had ik het al over romantiek binnen onze relatie. Of juist het ontbreken ervan. Net als je denkt het dieptepunt te hebben bereikt, kom je er pijnlijk achter dat het nog dieper kan. Vandaag zijn we 21 jaar getrouwd. Althans, dat dachten we. Mijn vrouw had het zelfs op ons krijtbord gezet. En vanochtend feliciteerde zij me met onze mooiste dag. En ik? Ik feliciteerde haar terug met een knuf en kus. Met de kinderen bespraken we ons avondeten omdat het zo’n speciale, gelukzalige dag is. Eerder had ik al voorgesteld om met elkaar uit eten te gaan. Niet omdat ik deze dag persé een hele speciale vind, maar meer om het enorme gebrek aan romantiek binnen onze relatie enigszins te verbloemen. Voor de buitenwereld. Vinden we belangrijk. Dat men denkt; moet je kijken, die Bianca en Ronald. Wat zijn ze nog gelukkig en vieren zelfs hun 74 jarige huwelijksdag. En wat zien ze er nog goed uit op die leeftijd. Excuus, ik dwaal even af in m’n gedachten en fantasie. Maar goed, even later kreeg ik een appje van mijn vrouw met de vraag of deze datum wel klopt. Nee dus; het is morgen pas. Trouwdatum 29-10-1999. Staat ook in m’n trouwring. Wat zegt dit nu allemaal? Normaal schijnt het al erg te zijn als één van beide echtelieden de trouwdatum vergeet. Maar wat nu als beide partners compleet de mist in gaan? Zolang je er samen nog om kunt lachen, dat zit het met de liefde wel snor….!
In voor- en tegenspoed……..
De “Zwitserse” kalender en andere souvenirs uit het verre land
In die tijd hing in ons arbeidershuisje de “Zwitserse” kalender aan de wand die tante A. ons ieder jaar zond en die die indrukwekkende en soms zelfs welhaast “demonisch” aandoende blauw-witte bergtoppen, die gletsjers en die runderen met een bel om de nek toonde….
Af en toe maakte tante A. de reis vanuit het verre Zwitserland met de Volkswagen naar ons toe en bracht ze voor ons, kinderen, een speeltje mee; zo’n plastic landschapje waarover je het kon laten sneeuwen als je het omkeerde, broches die een Edelweiss-bloempje verbeeldden en zelfs een horloge! (Wat betekende het veel voor een arbeiderskind een echt horloge te bezitten!
Ik bewaarde het dan ook zorgvuldig en behoedzaam in mijn nachtkastje……)
2020
Eén van de negatieve neveneffecten van deze coronacrisis, zijn alle nieuwe woorden, termen en begrippen die we hebben leren kennen.
Een selectie: Viruswaarheid- en waanzin. Coronagolf. #ikdoenietmeermee. Lockdown. Social distancing. Complotgekkies. #freedepeople. Demonstratie terroristen. Famke Louise.
Veel mensen associëren of vereenzelfigen zich met de inhoud van sommige bovengenoemde woorden of termen. Ze zijn boos en zoeken boemannen. Bepaalde tegenstellingen tussen mensen, waarvan je niet wist dat die bestonden, zijn boven komen drijven. En helaas, ook met mensen in je eigen omgeving en dat is een pijnlijke. Collega’s, familieleden, vrienden. Hoe ga je hiermee om? Mijn voorstel is om al deze woorden en termen in het jaar 2020 te laten en slechts één nieuwe term mee te nemen naar het nieuwe jaar en alles komt goed;
VRIENDEN PEOPLE (#vriendenpeople)
Romantiek
Heeft een liefdesrelatie romantiek nodig?
Samen een weekendje weg. Happie eten buiten de deur. Een wandeling op het strand. Zowel mijn vrouw als ik zijn niet romantisch aangelegd. Dus romantiek speelt in onze relatie geen enkele rol. Wel is onze relatie al heel lang, heel goed. Zijn wij het levende bewijs dat het zonder kan? Het antwoord op deze vraag kreeg ik afgelopen weekend. Voor mijn 50e verjaardag kreeg ik een top cadeau. Tickets voor een bezoek aan de sterrenwacht in Utrecht, met hotelovernachting. Dus door een telescoop checken of het waar is dat mannen van Mars komen en vrouwen van Venus. We hadden het voorzichtige plan om aankomend weekend op pad te gaan. Op de vraag van mijn vrouw of we dat weekend nog gingen, zei ik; ‘nee’…., waarop zij antwoorde; ‘da’s mooi’….! We moesten erg lachen om deze reactie en mijn vraag werd beantwoord. Een historisch dieptepunt qua romantiek, doch een hoogtepunt qua liefde! Een buitenaardse liefdesverklaring, tot de Maan en weer terug, is dan ook niet aan ons besteed.
Zum kotzen…..
Mysteries uit een verre jeugd
Het was in die tijd dat ons gezinnetje de bovenverdieping bewoonde waar de zwarte ronde haard een centrale plaats innam en het bankstel met goudkleurige bekleding domineerde en de radio op een tegen de wand geschoven tafel het chanson “que sera” van Doris Day uitzond.
Raadselachtig waren voor mij de woorden die uitgesproken werden tijdens de “Waterhoogten” als ik me ‘s-morgens samen met mama aankleedde (Wat werd toch bedoeld met de woorden
“Grave beneden de sluis”? Ik bladerde in de geïllustreerde Verkade-albums. Wat was toch
de “Ruine Grubbenvorst”? De platen waarop woeste, oprijzende golven waren afgebeeld joegen mij schrik aan. De groene, houten poort achter ons huis had een slot, maar wat bedoelde mama toch met de uitdrukking “per slot van rekening”? En wat betekende het als mama zei: “Don’t speak about it” tegen vader? Ik had voor mijzelf een makker, een kameraad geschapen en had hem “Sorry Wilder” genoemd en in mijn fantasie werd ik vergezeld door de “Duna’s”
Op de trap die de bovenverdieping van de met roodbruin hout betimmerde zolder scheidde, zag ik stofdeeltjes dansen in het zonlicht…..
De oude speeltuin
Daar ligt, tussen het geboomte, tussen de oude, hoge dennen die Tilburg West opluisteren, een oude speeltuin met vervallen en verroeste speeltoestellen; een glijbaan, een wip en een draaimolen. Vanuit het snel passerende voertuig kan ik er nauwelijks een blik op werpen; men noemt haar de “Karin Weening Speeltuin” Geen kind zal nog enthousiast en vrolijk afstormen op wat eens, in lang vervlogen tijd, zo’n paradijs van spel en plezier betekende….Tussen de oude, hoge boompartijen, in een uithoek van de achterstandswijk, vergaat nu in alle stilte wat eens zo glorieus en plezierig was voor vele meisjes en jongens…..
Vaders vriend
….en zo herinner ik me nog goed hoe in die jaren (de zestiger jaren) vaders vriend van kantoor, genaamd Wim, bij ons aan huis kwam en Shakespeare voor hem reciteerde (“to be or not to be”) om vader te troosten met zijn ongelukkige zoon; mijn broer Matthias. Wim, of “meneer Lem” zoals we hem noemden zou mij tevens bijles algebra geven, maar dit zou mijn “ongelukkige liefde” voor de exacte wetenschappen inluiden (de eerste repetitie had, geheel buiten verwachting een drie opgeleverd en mijn prestaties zouden niet veel verbeteren)
Meneer Lem had echter “zijn school geen dienst bewezen” zoals vader beweerde, want hij was van de in vaders ogen “hoogheilige” HBS getrapt. Later, veel later, kwam meneer Lem nog eens aan in de aanleunwoning bij vaders weduwe, mijn inmiddels eveneens betreurde moeder, en hij informeerde nog naar zijn ondanks alles wonderlijke en uitzonderlijke vriend, mijn vader…..
Honger leidt naar liegen, deel 6
“Ja klopt, maar dat zal iedere ouder of leraar toch doen. Als er een jas op de grond ligt weer ophangen al zal het voor duizenste keer zijn.”
De agent kijkt haar aan, “dat klopt en ben zelf ook vader.” Yvonne lacht erom. “Toen u voor het eerst kwam, waarom volgende u niet de procedure. Want u liep zo maar een school binnen en volgens u collega’s keek u eerst goed rond.”
“Had procedure moeten volgen ja, eerst bellen voor een afspraak en dan pas naar de school gaan. Maar was in de buurt en… mijn excuses.”
“Vertel mij waar u allemaal bent geweest en gedaan bij de dierenweide?”
De agent kijkt Yvonne aan en merkt dat ze zenuwachtig is, toch zegt hij er niets over.
“Tja, we begonnen zoals elke dag en tegen de middag naar de dierenweide met de kinderen. Toen de kinderen bezig waren hield ik overzicht over hun, mijn collega en hulpouders. Vooral tijdens de doe en luisteropdrachten was het druk want er was een tweede school aanwezig. We deden de opdrachten met hun samen wegens te weinig medewerkers van de dierenweide. De kinderen mochten hun jassen uitdoen maar wel de vest aan, alles op een hoop. Stond bij de kinderen en…”
“Even wachten, u stond bij de kinderen zo u had geen overzicht op de stapel met jassen en spullen.”
“Maar bij ons is er toch niets gestolen?”
“U had geen overzicht nogmaals.”
“Nee, ik hield vooral de kinderen in de gaten.”
De agent schrijft alles op, “het ging het verder.”
“We gingen weer terug naar de school waarbij alle kinderen hun jassen aandeden en weer de vest erboven. Op de school bleek later een kindje van een ander klas haar jas kwijt te zijn en er werd gevraagd of er bij onze klas een jas niet per ongeluk was verwisselt. Esther had zo’n soort jas maar de moeder vertelde dat de jas van haar dochter is.”
“De hulp ouders, waar stonden die?”
“Irma was meeste van de tijd in mijn buurt en Simone liep rond zo zag haar soms wel en soms niet.” Weer schrijft de agent alles op, kijkt op zijn telefoon en dan in wat papieren. Yvonne wordt alleen maar meer zenuwachtig. “Mag ik mijn man even bellen dat ik wat later thuiskom.”
“Prima en we zijn tevens klaar.”
Marlies wordt ook ondervraagd en daarna beide gastouders. Zittend in de kantine is de spanning te snijden, Yvonne drinkt van de zenuwen veel koffie.
De agent komt later de kantine binnen. “We zijn klaar voor nu, wegens dat het onderzoekt loopt kunnen we niet verder meedelen hoe het verder loopt. We houden meneer Schie op de hoogte.”
Iedereen maakt zich klaar om naar huis te gaan.
“Fee kan ik even met je praten,” vraagt Bas. Zuchtend loopt Yvonne met hem en ze gaan zitten in zijn kantoor.
“Hoop dat het niet lang duurt want wil graag naar huis.”
Bas kijkt haar aan, “nee duurt niet lang. Het onderzoek naar de jas en telefoon. Simone hoe komt ze bij jou over?”
“Gewoon, vriendelijk en al is ze geen ouder zorgzaam naar de kinderen.”
“We kennen haar al langer en we denken met haar achtergrond dat zij het heeft gedaan. Mijn vraag is om haar in de gaten te houden.”
Yvonne kijkt hem verbaasd aan, “haar achtergrond?”
“Ze heeft al eerder diefstal gepleegd op scholen.”
“Waarom werkt ze nu dan hier?”
“We wilde haar een tweede kans geven en ook niet op de zwarte lijst zetten, er is geen melding gedaan bij de politie.”
“Sorry hoor Bas, maar ik kan dat niet begrijpen. Je laat een haar met haar achtergrond en ook dat ze geen ouder is op een school werken als hulpouder. Dat gaat tegen alle regels in. Heb Simone gisteren niet altijd gezien en ze kan het gedaan hebben.”
Nu zucht Bas, “Fee luister. Ik neem alle verantwoordelijkheid op mij als ze het gedaan heeft. Mijn excuses ervoor.”
“En nu?”
“We laten haar gewoon werken hier, als normaal tot het onderzoek is afgelopen.”
Yvonne zucht al speelt ze het en bedenkt snel weer een goed antwoord, “tot het onderzoek is afgelopen dan.”
“Heb alle vertrouwen in jouw Fee, het was in het begin anders dat je mag je weten. Maar nu kijk heel anders naar je, duidelijk ervaring en zeker niet iemand die steelt.”
“Wie gaat er nu stelen, een telefoon is waardevol maar een jas van een kindje dat doe je toch niet.”
Drie dagen gaan voorbij en Yvonne gaat nog altijd met plezier als Fee naar het werk. Ze geniet van het werken met kinderen en Marlies. Ook dat ze eind van de maand een eerste inkomen heeft. Al moet ze nog wel bedenken hoe ze dit buiten de UWV houd. De jas heeft ze verkocht voor 30 euro onder een valse naam en de telefoon heeft ze nog. Met hulp van Youtube filmpjes probeert ze deze alsnog te openen en leeg te maken om later door te verkopen. Tijdens gymles kan ze het niet laten om de jas te bekijken die omgewisseld heeft. Er staat nu duidelijk met zwarte viltstift nu een naam in en er is een roze lintje erbij ingenaaid. Yvonne zal zo graag weer jassen willen verwisselen om een te verkopen, maar dat zal te veel aandacht trekken. Yvonne maakt zich zorgen om het politieonderzoek want alles kan nu binnen een dag over zijn. In een ochtend loopt ze de kantine binnen bij het begin van de dag, dan valt haar ogen op een oplader. Die is voor een Iphone en mogelijk voor het model dat ze heeft. Snel doet ze deze in haar broekzak.
“Morgen Fee,” zegt Bas als hij de kantine in loopt.
Yvonne schrikt een beetje, “morgen Bas.”
Staand in de gang ontvangt ze met Marlies alle kinderen.
“Goedemorgen, kan ik even met je praten Fee?” Vraagt Marie de moeder van Esther. Ze gaan apart staan, “misschien heel vreemd maar dit is niet de jas van Esther.”
“Hoezo vreemd?”
“Was gisteren wat oude foto’s aan bekijken op mijn telefoon en merkte op dat er verschillen zijn in de jassen. Moest gelijk denken aan de vermiste jas van de andere klas, maar vreemd is het dat deze hing op het haakje van Esther. Ook waar is haar jas?”
“Als het op haar haakje heeft gehangen dan zal Esther het zelf hebben verwisseld en inderdaad waar is dan haar jas.”
“Ik heb Sanne gebeld de moeder van Annemiek waarvan de jas kwijt is en toen ze de jas bekeek bleek het toch hun jas te wezen. Zij had ook foto’s ervan. Tevens Esther vertelde dat op de dierenweide haar jas niet kon vinden. Ze vond er een maar ze twijfelde, jij had toen gezegd dat het haar jas is en heeft ze die maar aangetrokken. Maar nu hoorde ik via via dat er een jas kwijt was van de andere school die ook aanwezig was op de dierenweide. Zo vreemd allemaal en of iemand die jas heeft gepakt, op een of andere manier mee is gegaan met Esther en dan hier op school nogmaals verwisselt is met de jas van Annemiek.”
“Sorry maar dacht dat het echt haar jas was en die lag op de stapel.”
“Vind het maar allemaal vreemd.”
“Ik heb er verder geen antwoorden op Marie,” zegt Yvonne. “Ik zal het met Bas overleggen.”
Marie kijkt haar aan, “wie steelt er nu een kinderjas en hier op school ook.”
“Ja klopt, kan mij ook niet bedenken waarom, maar zal wel om geld gaan.”
“Wil je mij op de hoogte houden?”
“Ja natuurlijk, maar de jas?”
Marie kijkt haar aan of de wereld op haar schouders rust. “We houden de jas want heb ook al haar naam erin gezet. Esther is ook een gevoelig kind en ze zal overstuur raken als ze weet dat dit haar jas niet is en gelukkig merkt ze het ook niet. Annemiek heeft nog een tweede jas.”
De schooldag begint en Yvonne voelt de oplader branden in haar broekzak. Een paar keer komt ze Simone tegen die ze in de gaten houd al is ze zelf degene die steelt. Misschien kan haar schuldig maken, wie zal haar woord geloven. Ze heeft al een verleden en Bart vertrouwt haar niet. In de grote pauze eet Yvonne en Marlies met de kinderen die overblijven, ook Esther. Na het eten mogen de kinderen naar buiten en Esther trekt de jas van Annemiek aan als haar jas. Wat nu gevoelig, dat kind is gewoon dom om het niet te zien en haar jas is nog wel een lievelingsjas.
“Hoi, even een vraag. Hebben jullie een Iphone oplader gezien?” Vraagt juf Inneke die naar buiten komt.
“Nee,” zegt Yvonne vol overtuiging. “Heb een Samsung.”
“Ook niet, heb wel een Iphone maar mijn oplader ligt thuis.”
“Weet zeker dat de oplader in de stopcontact van de kantine zat, maar bedankt ga verder vragen en zoeken.”
Yvonne denkt snel na, “Simone heeft toch ook een Iphone. Misschien dat zij het per ongeluk heeft.”
“Ze is nu naar huis en zal het aan haar vragen.”
Weer thuis laad Yvonne de Iphone op. Erna doet ze een hard reset zonder simkaart, als de telefoon aangaat wordt het scherm opeens rood.
Deze telefoon is gestolen, uw locatie wordt nu doorgegeven aan betrokken partijen.
Yvonne schrikt zich kapot en met trillende handen probeert ze de telefoon uit te doen, maar deze gaat niet uit. Nu ga ik de gevangenis in.
De Extra Kamer
Wanneer ik mijn ogen open doe schrik ik mij kapot. Ik schiet overeind in bed en kijk vluchtig om mij heen. Het duister wat door de gordijnen word gemaakt heeft een grijs-zwarte toon waardoor het lijkt alsof alles aan elkaar vast geplakt zit. Ik voel een zweetdruppel langs mijn slaap naar beneden glijden. Langzaam, alsof hij alle tijd van de wereld heeft rolt hij helemaal tot aan mijn kaak. De koelte van de druppel zweet maakt mij wakker uit de verwarring. Ik ben in mijn eigen kamer, alles is normaal. Er staat een stoel in de hoek met een broek en een stuk of wat sokken erop. De vloer lijkt wel een zwarte zee door alle kleren die er liggen. In het duister kan ik wel honderd verschillende monsters verzinnen uit de silhouetten van mijn kleding. Ik ben moe, maar te wakker om weer te slapen. Ik ga zitten zonder mijn ogen van de zwarte zee te wenden. Gedachteloos beweeg ik tot ik comfortabel zit. In de doodse stilte van de ochtend denk ik na over alles, en tegelijk niets. De golf van alertheid die ik had toen ik wakker werd is vervangen door een intense vermoeidheid. Mijn brein is al uitgeput voordat de dag nog moet gaan beginnen. Mijn ogen hangen nog in slaapmodus, half open, half dicht. Zonder ergens bewust naar te kijken schieten duizend gedachten tegelijk door een lege ruimte. Doelloos, maar met ongelooflijke snelheid. Af en toe komt er een gevoel mee en word ik heel even verbonden met een gedachte, maar ook dat vaagt snel weg. Wanneer de eerste stralen van de zon door de spleetjes in de gordijnen komen zetten heb ik heel even het gevoel dat ik wil huilen. De zachte stralen lachen naar me, maar ik kan onmogelijk teruglachen. Zonder dat ik het door heb schiet het gevoel voorbij en verdwijnt het zonder een spoor achter te laten. Terwijl ik naar niks kijkend nadenk, gaat de zon door met haar ochtendroutine. Eerst komt ze zachtjes tussen de gordijnen door kijken, en zonder dat ik het door heb verlicht ze steeds meer de hele kamer. De kleer-monsters op de vloer verdwijnen, en het zwart-grijze deken van de nacht word door de zon gestolen.
Wanneer ik eindelijk besluit uit bed te gaan is het al half 12. Langzaam maar zeker ben ik mijn bed zat geworden. Ik zou er best langer in kunnen zitten, maar iets in mij zegt dat dat niet kan, of sterker nog, dat dat niet mag. Normaal gesproken staat een bed gelijk aan ultiem comfort, maar hoe langer je er wakker in ligt, hoe liever je eruit wil. Het maakt niet uit wanneer. Als je ’s avonds te lang wakker in bed ligt word het uiteindelijk te heet, benauwd, beklemmend. Wanneer je ’s ochtends te lang in bed ligt word het een symbool voor inactiviteit en doelloosheid. Meestal voel ik me té inactief worden rond 11 uur. Ik stap met tegenzin uit bed en loop in mijn onderbroek de trap af naar beneden. In de gang werp ik een snelle blik naar mezelf in de spiegel. Ik zou niet eens meer weten wanneer de laatste keer is dat ik me heb geschoren. Zonder er nog meer gedachtes aan te verspillen loop ik naar de keuken. Hij is niet heel groot, ongeveer 10 vierkante meter. De helft daarvan word gevuld met een gasfornuis, een gootsteen die vol ligt met afwas, en een koelkast met een kalender erop. Ik doe de koelkast open, en haal er een pak yoghurt uit. Uit een kast boven de gootsteen pak ik een kom die ik vul met de Yoghurt en wat Granola. Gedachteloos zet ik het pak Yoghurt terug in de koelkast. Wanneer ik de deur dicht doe kijk ik naar de kalender. Hij hangt aan de koelkastdeur met twee magneetjes aan de bovenkant. Ze komen allebei uit een ander land, een is in de vorm van Cyprus en de ander is een vlag van Cuba. Wanneer ik op de kalender kijk zie ik dat het vandaag de eerste dag van Augustus is. 1 Augustus al. Wat heb ik gedaan al die tijd? Ik woon hier nu precies 3 maanden maar het voelt alsof ik hier gisteren in ben getrokken. Sterker nog, ondanks dat ik hier al 3 maanden woon voel ik mij nog precies hetzelfde als 3 maanden geleden. Ik had gehoopt dat het leven op mijzelf wat ruimte zou geven om verder te komen. Om nieuwe mensen te leren kennen, structuur te geven aan mijn leven en eindelijk vrij te zijn in het maken van welke keuze dan ook. Maar alles is nog steeds hetzelfde. Als er iets is veranderd, dan is het dat ik meer eenzaam ben geworden. Wanneer je kijkt naar dit huis is dat zelfs te zien, denk ik. Er zijn sporen van maar een bewoner. Op het aanrecht staat een kom voor het ontbijt, een gebruikt glas voor water, en een voor koffie. Ook staat er maar een bord, met bijpassende mes en vork. Bij de deur hangt een zomerjas, en er ligt een paar schoenen. Post wordt ook alleen voor mij bezorgd. Het hele huis herinnerd mij aan eenzaamheid. Er is niks anders wat het huis laat leven, behalve ik. En net als ik leeft het huis al veel te lang hetzelfde. Om mijzelf af te leiden ga ik op de grond zitten en begin ik te eten. Ik proef amper iets, maar eet toch door. Wanneer ik merk dat mijn gedachten niet stoppen, pak ik een sigaret en steek deze aan. Langzaam inhaleer ik de rook terwijl de sigaret zachtjes brand. Verstomd kijk ik naar de rook die langzaam opstijgt vanaf het gloeiende puntje. Steeds hoger zweeft het, in kringen en slierten, totdat het bij het plafond is en de rook zich mengt met de rest van de lucht. Halverwege de sigaret ben ik het zitten zat, en sta ik op. Gedachteloos loop ik door de gang, de trap op en daarna linksaf naar mijn kamer. Boven zijn er 3 kamers. Een badkamer aan de rechterkant, mijn slaapkamer en een extra kamer recht voor de trap. Wanneer ik mijn kamer binnenkom hangt er een geur van oude sigaretten en zweet. Niks nieuws dus. Op de stoel in de hoek liggen kleren, maar niks wat ik graag aan wil hebben. Om toch maar iets aan te hebben pak ik een wit shirt van de grond af. Zonder het door te hebben ben ik hardop aan het denken. “Had ik dit gisteren niet ook al aan? .. En eergisteren?” Al nadenkend sta ik even stil. “ah fuck dit ik trek het wel gewoon aan”.
Linkerarm, rechterarm, hoofd erdoorheen.
“Zou ik gek worden? Langzaam maar zeker? Ik denk het wel. Wanneer je tegen jezelf begint te praten kom je steeds dichter bij.”
Al zoekend naar een broek zet ik het gesprek met mijzelf voort.
“Ik weet bijna zeker dat ik gek wordt. Elke dag doe ik hetzelfde, zonder ook maar ergens aandacht aan te besteden. De tijd tikt rustig door, dag in dag uit, maar voor mij staat alles stil. Ik verander niks, maar ik verwacht het wel.”
Broek gevonden. Eerst het linkerbeen erin, dan het rechterbeen. Nu alleen nog op zoek naar sokken.
“Elke ochtend word ik wakker en lig ik net zo lang in bed tot ik er gek van word. Vervolgens eet ik hetzelfde, rook ik altijd een sigaret en verwacht ik dat er iets magisch gebeurd wat mijn dag interessant maakt.”
De sokken vind ik op de stoel, naast mijn horloge. Ze zijn niet van hetzelfde paar, maar dat maakt niet uit. Na een korte inspectie op ongewilde gaten trek ik ze aan. Witte sok om mijn linkervoet, zwarte sok om mijn rechtervoet. Wanneer ik de zwarte sok van de stoel pak werp ik een blik op mijn horloge.
“Wanneer is dat gebeurd?” Ondertussen kijk ik naar de datum. 27 Juli. Pas een paar dagen dus.
“Het is alleen maar logisch dat het horloge stilstaat. Alles staat immers stil.”
Opeens besef ik dat ik hardop praat. Waar ben ik mee bezig? Het enige wat ik doe is brabbelen in mijzelf en stomme metaforen maken voor alle onzin die er gebeurd. Ook dit doe ik elke dag. Er veranderd écht helemaal niks. De onzin die ik vandaag uitkraam is nog steeds dezelfde als gisteren.
“Is dit niet de definitie van gek worden? Of van waanzin? Keer op keer hetzelfde doen en verwachten dat ik een andere uitkomst krijg dan de keer daarvoor?” zeg ik weer hardop. Ik heb het zelf niet eens meer door. Ik krijg zin in een sigaret, maar daar heb ik een asbak voor nodig. Op zoek naar een asbak struin ik door de kamer. Ik zou er genoeg moeten hebben, maar op een of andere manier zijn ze altijd zoek. Ik vind een asbak in de vensterbank wanneer ik de gordijnen opentrek. De zon brand in mijn gezicht en steekt in mijn ogen, maar het maakt mij niet uit. Het voelt goed om iets te voelen, ook al voelt het slecht. Ik pak mijn aansteker, en steek langzaam een sigaret aan. Ik sluit mijn ogen tegen de steeds feller wordende zon en rook zo zonder te kijken de hele sigaret op. Wanneer ik mij sigaret op heb beweeg ik mijzelf in de richting van de badkamer. Tanden poetsen moet ook gebeuren. En ook al zie ik niemand, een gezond gebit is een van de weinige dingen waar ik nog waarde aan hecht. Ik stap mijn muffe kamer uit en loop over de gang naar de badkamer. Het verschil in zuurstofgehalte valt me meteen op. Wanneer ik de badkamerdeur open wil doen hoor ik opeens een onbekend geluid. Het kwam niet van beneden, en ook niet vanuit mijn kamer of de badkamer. Dat betekend dat het in de extra kamer zit. Mijn zintuigen staan op scherp. Vers adrenaline stroomt door mijn bloed en vind zijn weg naar mijn hersenen. Ik bekijk de wereld opeens met een soort doordringende, scherpe blik, Alsof ik door de muur heen probeer te kijken. Ik sta helemaal stil, en adem zo zacht mogelijk. De lucht om mij heen voelt zwaar en dreigend aan. Ik voel al mijn spieren zich aanspannen, wachtend op het moment om toe te slaan. Compleet alert denk ik heel even aan niks. En dan opeens werkt mijn brein weer. Gaat er iets gebeuren? Is er iemand anders binnen? Alle mogelijk opties schieten door mijn hoofd heen, maar het allerbelangrijkste is om nu goed te luisteren. Kan ik opnieuw horen wat ik net hoorde?
Na een tijd volledig stil te hebben gestaan durf ik weer te bewegen. Er is niks, denk ik. Langzaam en behoedzaam sluip ik in de richting van de extra kamer. Het enige wat ik kan horen is het kloppen van mijn hart en het zachte ruisen van mijn ademhaling. Met mijn rechterhand pak ik de deurklink vast. Langzaam, heel langzaam beweeg ik deze naar beneden. In de ultieme stilte klinkt het geluid van de deurklink als een oorverdovende waterval. Gespannen bijt ik op mijn tanden. Ik voel mijn kaakspieren keihard worden. Wanneer de deurklink helemaal naar beneden is beweeg ik de deur open, net zo langzaam als de deurklink. Ik kijk door de steeds breder wordende opening naar binnen, nog steeds volledig alert. Het lijkt erop alsof er niks binnen is. Halverwege duw ik de deur helemaal open. Wanneer ik zie dat er niks in de kamer durf ik weer hardop te ademen. Ik ontspan mijn spieren en kijk de kamer in. Voor mij is een kleine kamer die eruit ziet alsof hij niet bij het huis hoort. Toen ik hier kwam wonen was deze kamer er al, maar hier is sindsdien niks veranderd behalve de hoeveelheid stof. Er staat geen meubilair in de kamer, alleen een aantal dozen die er al staan sinds ik hier kwam wonen. Ik kan me niet eens herinneren dat ik ze hier heb neergezet. Tegenover de deur zit een raam wat in al jaren niet is gewassen. Een raar soort gefilterd licht stroomt door het raam naar binnen. Miljoenen kleine deeltjes stof dansen in dit licht, op zoek naar een plek om te rusten. Wanneer ik een stap binnen in de kamer zet kraakt de vloer hard. Het is nog steeds dezelfde oude vloer als toen ik hier kwam wonen. Nadat ik alles had verhuist heb ik de overige spullen hierin gelegd om nog een keer uit te zoeken, volgens mij. Na drie maanden is daar klaarblijkelijk nog niks van gekomen. De hele kamer ruikt nog naar het oude huis. Een geur van lang stilstaande lucht, gemengd met oud hout. Dat is ook niet gek, want alles is nog hetzelfde. De muren, de vloer, het gloeilampje aan het dak, en het vieze raam. Het hele huis is veranderd en opgeknapt, behalve deze ene kamer. Het lijkt wel alsof het stilstaat in de tijd. De dozen in de kamer zijn zo te zien zonder veel aandacht neergezet. Er staan een paar stapels dozen die elk moment lijken om te vallen, terwijl andere dozen rustig op de grond staan. Ze zijn allemaal verschillend. Sommige zijn groot, andere klein. Een paar zitten vol gaten die zijn dichtgeplakt met duct tape, en weer anderen zien eruit alsof ze leeg zijn. Ik zou zo graag een keer al deze dozen op willen ruimen, maar ik weet dat dat bijna onmogelijk is. De hoeveelheid troep die eruit zou komen is veel te groot om zelf te sorteren en uit te zoeken, dus daarom doe ik het maar niet. Had ik dit maar gedaan de afgelopen drie maanden. Dan was ik er misschien al lang klaar mee geweest en had dit een mooie studeerkamer kunnen zijn of wat dan ook. Had ik maar iets anders gedaan dan hetzelfde. Waarom heb ik geen actie ondernomen en de tijd weer laten bestaan? Het is nu zelfs zo ver gekomen dat mijn horloge eraan heeft toegegeven. Wanneer ik mij besef hoe weinig ik eigenlijk heb gedaan deze maanden verlies ik alle kracht in mijn benen. Ik laat mij op de grond zakken en steek nog een sigaret op. Ik kijk doelloos naar het vieze raam. Er doorheen kijken is geen optie, maar er naar kijken wel. De vieze groene vlekken vormen bijna een soort boodschap. Het is alsof het spelt: ‘doe iets met je leven, voor het te laat is’.
Na ik-weet-niet-hoelang hier gezeten te hebben heb ik bijna een heel pakje sigaretten gerookt. Naast mij ligt een hoopje as en een behoorlijk veel sigaretten. De hele tijd heb ik hier gezeten, hopend dat de dozen zomaar open zouden vliegen en zichzelf weg zouden gooien met inhoud en al. Maar al die tijd is er niks gebeurd, behalve dan dat er meer stof op is gevallen. Door de lichtstralen van het raam zie ik dat de zon ondergaat. Langzaam maar zeker dekt het de wereld weer toe met het grijs-zwarte deken van de nacht. Ik sluit mijn ogen en laat me toedekken door de zon. Heel even twijfel ik om hier te slapen vannacht. In deze oude kamer vol dozen en stof. Nee het is niet zomaar twijfel, ik wil hier slapen vannacht. Ik wil in deze oude kamer vol dozen en stof slapen, om vervolgens nooit meer wakker te worden. Ik kan nergens anders meer aan denken. Mijn hele bestaan lijkt gebaseerd rondom deze keuze. Blijf ik hier slapen, of sleep ik mijzelf naar mijn eigen bed. Omdat ik geen keuze kan maken steek ik nog een sigaret op. Al rokend kijk ik naar de zon. Of beter gezegd, kijk ik naar het vieze raam. Als een gloeilamp die zijn kracht verliest word het raam steeds minder fel. Wanneer het raam helemaal zwart is, sta ik op. Met alle kracht die ik nog in mijn benen heb sleep ik mijzelf naar mijn slaapkamer, ga op bed liggen, en stort in. De wereld bestaat niet meer, alleen nog die ene kamer. Ik kan niet in die kamer gaan slapen, want voor ik het weet zou de kamer mij stilzetten in de tijd net zoals de kamer stilstaat in de tijd. Alles wat ik kan doen is kijken, en mij voorstellen wat ik ermee gedaan zou hebben als ik niet drie maanden niks zou hebben gedaan. Vandaag was weer hetzelfde. Vandaag is er weer niks veranderd.
Mijn geliefde geboortehuis
….en zo staat het beeld van het huis mij vaak helder voor de geest; het beeld van mijn dierbare geboortehuis. Het droeg de naam van mijn voorouders in zwarte letters op wit email: “Broeckx-Schmitz” Haar drie verdiepingen waren met elkaar verbonden door bochtige trappen met wit gelakte leuningen en de zolderkamer was mijn “domicilie” en latere meisjeskamer
Dat huis had mijn opa gehuurd na de teloorgang van zijn zaak in huishoudelijke artikelen aan de Oude Markt door de verpletterende economische crisis van de twintiger jaren. (Onbeschaamde kinderen jouwden mijn vader na op straat met de scheldwoorden: “Failliet!”,
“Failliet!”) De “Broeckxsen” bewoonden nog lang het huis tot de dag kwam waarop wij het leeg hebben moeten ruimen….Onze bejaarde ouders verhuisden naar een aanleunwoning….. Nog passeer ik weleens mijn geboortehuis, in die oude straat, in de doktoren- en specialistenbuurt waar eens ook het ziekenhuis was….