Lieve ouders,
Net zoals iedereen op deze planeet zullen jullie al een week of twee in de ban zijn van het mysterie rond de Mona Lisa van Leonardo Da Vinci. Net zoals iedereen zullen jullie de eerste krantenberichten met ongeloof hebben gelezen, en hebben gedacht dat het om een flauwe grap ging. Tot het Louvre begin vorige week de geruchten bevestigde: Mona Lisa is wel degelijk verdwenen; ze zit niet meer in haar schilderij, en lijkt uit het museum weg te zijn gelopen.
Laat ik het maar meteen zeggen: ik weet wat er met haar is gebeurd. Ze is vermoord. Door mij. Per ongeluk. Ik heb al op verschillende plaatsen de theorie horen opduiken dat een kunstdief het echte werk gestolen zou hebben en daarna vervangen door het schilderij waarover alle kranten het momenteel hebben – als een soort visitekaartje, om de bewakers nog wat extra zout in de wonde te strooien – maar zo zit het dus niet. Geschiedkundigen en kunstkenners aller lande kunnen hun hele trukendoos bovenhalen om na te gaan hoe de vork in de steel zit, en ze zullen allemaal dezelfde conclusie moeten trekken: het is nog steeds hetzelfde schilderij dat daar in het Louvre hangt. Zelfde verf, zelfde doek, zelfde omlijsting. Alleen is Mona Lisa dus verdwenen. Omdat ik haar heb vermoord…
Wellicht zijn jullie deze brief intussen hoofdschuddend aan het lezen en staan jullie op het punt mij gek te verklaren. Maar ik zweer het jullie: alles wat ik jullie nu ga vertellen, is de zuivere waarheid. Dus probeer me alsjeblieft te geloven.
Tot nog toe heb ik het altijd geheim gehouden, maar ik ben destijds geboren met een unieke gave. Ik kan in schilderijen stappen en er vervolgens in rondlopen. Je moet het zo zien: in zo’n schilderij schuilt een hele wereld en wat jij en ik zien in het museum, dat is als een foto ervan. Een momentopname. Maar wanneer je die foto (dat schilderij) binnenstapt, komt die wereld binnenin tot leven en kun je praten met de personages. Als er huizen op het schilderij staan, kan je die huizen binnengaan en zien hoe de bewoners – net als ons – om twaalf uur aan tafel gaan voor het middagmaal en rond zes uur ’s avonds opnieuw rond diezelfde tafel verzamelen voor het avondmaal. Want ook in de werken van Rembrandt en Hopper gaan dag en nacht voorbij. Jullie kennen vast de term slice of life? Wel, zo is het exact, het is alsof Rubens en Goya stukjes verleden voor eeuwig en altijd hebben vastgelegd, en ik die nu opnieuw kan bezoeken. Alleen is het zo dat het verleden daar altijd het verleden blijft. De geportretteerden gaan niet dood en krijgen geen kinderen en als het schilderij een tafereel afbeeldt uit 1595, blijft het daar voor altijd 1595. Meestal gaat er op zo’n doek een dag of zeven voorbij, waarin jij dan kunt rondwandelen. Na die zevende dag begint alles gewoon opnieuw, alsof het een plaat is die door de DJ in een eeuwige loop is gezet. Natuurlijk heeft iemand als Mona Lisa of eender welke andere schilderijbewoner dat niet door. Je kan een meesterwerk tien keer binnenstappen en tien keer exact dezelfde taferelen zien en tien keer exact dezelfde gesprekken horen. Geloof me, ik heb het destijds uitgeprobeerd.
En ik kan niet alleen in schilderijen rondwandelen: ook in foto’s, striptekeningen, filmaffiches – noem maar op. Geef mij eender welke afbeelding en ik kan erin verdwijnen. Trouwens interessant: als je in een schilderij of striptekening rondwandelt, dan stap je in een soort van nieuwe tijdzone. Het is te zeggen, alles duurt langer. Terwijl er zich in de werkelijkheid – de zogenaamd echte wereld – zeven dagen afspelen, gaat er gelijktijdig maar één dag voorbij in een strip. Dat heeft me enorm geholpen tijdens mijn studententijd. Het hele jaar voerde ik geen klop uit en als de examens er dan plots weer waren, stapte ik gewoon een schilderij binnen en studeerde daar mijn cursussen. Ik genoot volop van het studentenleven, en kwam toch goed voorbereid naar elk examen. Heerlijk was dat. Mijn favoriete studeerplekje was de bar in Nighthawks, van Edward Hopper: het is daar altijd lekker rustig, en die barman is een geweldig sympathieke kerel – hij heeft me destijds zelfs geholpen bij het schrijven van mijn thesis.
Maar die gave heeft nog voordelen, hoor. Zo ben ik altijd al enorm goedkoop op reis kunnen gaan. Vliegtickets kopen, een hotelkamer reserveren, verzekeringen in orde brengen – heb ik allemaal geen last van als ik er eens tussenuit wil. Neen, ik koop me gewoon een reisbrochure van mijn gewenste bestemming, sla het vodje open, zoek een foto van een vijfsterrenhotel, en stap erin. Zo simpel is het. Parijs, Londen, Rome, New York – ik heb ze allemaal gezien, de grote steden.
Ook heb ik Vincent Van Gogh en Pablo Picasso kunnen ontmoeten door in hun zelfportretten te stappen.
Een andere bezigheid die ik een tijdje heb volgehouden, was het opzoeken van oude krantenartikels over legendarische voetbalmatchen. Als er dan foto’s naast de verslagen stonden, sprong ik erin en kon op die manier de grote matchen van weleer helemaal herbeleven. Ik heb Pelé gezien, Cruijff, Maradonna – en ik heb de Rode Duivels zien winnen van Argentinië! En in diezelfde kranten ging ik ook op zoek naar recensies van historische en minder historische concerten. Vooral jazz. Trane, Miles, Monk, Mingus – ik heb ze allemaal kunnen zien in hun hoogdagen. Het grappige is wel dat je telkens een zwart-witte wereld binnenstapt omdat de foto’s in kwestie zwart-wit zijn. Daarom dat ik meestal een smoking aantrok vooraleer ik de krant opensloeg. Tijdens mijn eerste optreden in de Village Vanguard had ik namelijk een rood hemd aan; en wisten de andere (zwart-witte) concertgangers niet wat ze zagen.
Een keer heb ik zelfs het geluk gehad Charlie Parker tegen te komen in de wc’s van Birdland. Ik had net doorgespoeld, verliet mijn hokje, en daar stond hij: naast de wasbakken, tegen de muur geleund, terwijl hij een sigaret opstak.
Hij moet mijn verbaasde blik meteen gezien hebben en leek zich te willen verontschuldigen. ‘Ik ben even naar hier gekomen omdat ik nergens anders op mijn gemak kan zitten. Overal willen ze wat van me… Soms wil een mens even met rust gelaten worden – begrijp je? Het geeft toch niet als ik rook hier?’
‘Euh, nee hoor, mij geen probleem. Ik was gewoon even mijn handen en dan ben ik toch weer weg.’
‘Bedankt.’
Toen viel er even een stilte. Ongelooflijk, ik stond daar met de enige echte Charlie Parker in dezelfde ruimte en ik zweeg. Ik zweeg. Terwijl mijn grote held daar een paar meter verder stond. Maar wat moest ik dan tegen hem zeggen? Dat zijn laatste plaat weer fantastisch was? Alsof hij dat zelf niet wist…
‘Je weet toch wel dat het gevaarlijk is?’ bracht ik uiteindelijk uit.
‘Wat?’
‘Roken.’
‘Hoezo?’
‘Je krijgt er kanker van. Longkanker.’
‘Wat? Meen je dat nu?’
Juist ja, vergeten, ik bevond me in de jaren dertig van de vorige eeuw, toen roken nog gezond was. Ondertussen keek Bird zijn sigaret achterdochtig aan en nam toch nog maar een trekje. Jezus, waar was ik mee bezig? Dan krijg ik de kans om met een jazzlegende te praten en begin ik over longkanker…
‘Nou ja, maakt niet uit.’
‘Pardon?’ zei ik , nog steeds half in gedachten verzonken.
‘Liever longkanker op mijn vijftigste dan dement op mijn tachtigste. Wat heb je aan je oude dag als je er toch niet meer van kan genieten? Ik wil geen levende plant worden, man. Ik wil swingend de pijp uitgaan. Weet je dat trouwens wel helemaal zeker?’
‘Nou, ik heb het eens ergens gelezen, in een of ander krantenartikel.’
Bird glimlachte, nam een laatste trekje, doofde zijn peuk en smeet die in de papiermand. ‘Ach ja, wat maakt het ook uit.’ Hij gaf me nog een vriendelijke hoofdknik en ging ervandoor. Terug uit de krant gestapt, ben ik onmiddellijk sigaretten gaan kopen. Achter jullie rug uiteraard.
Op mijn zeventiende deed ik ook de geweldige ontdekking dat ik andere mensen mee kon nemen door hun hand vast te houden op het moment dat ik in een foto of tekening stapte. En dat bleek de ideale manier om meisjes te verleiden. Natuurlijk kon je niet zo maar op eender wie in de trein afstappen en dan vertellen over je gave. Neen, dan bekijken ze je eens alsof je net uit een gekkenhuis bent weggelopen en gaan daarna ergens anders zitten. Geloof me, ik heb het destijds empirisch onderzocht en weet waarover ik praat… Datzelfde jaar ontdekte ik wel dat meisjes op feestjes en in cafés heel wat geduldiger zijn. De truc was te wachten tot iedereen al redelijk wat op had. Als je er dan eentje aansprak en over je gave begon te vertellen, geloofde ze je natuurlijk niet direct, maar ze liep tenminste niet meteen weg. Meestal keek ze je wat lacherig aan, alsof ze elk moment verwachtte dat er een verborgen camera tevoorschijn zou komen. Ze vond je wel amusant: een grappige jongen met iets te veel fantasie die haar aan het lachen kon brengen. En zo kwam er een gesprek op gang. Glimlachjes, tikjes op je schouder, lekker leuk allemaal. En jij maar vertellen over je unieke talent. Tot de vraag kwam.
‘OK, bewijs me dan maar wat je kan.’
En dat deed je dan. Een paar minuten later sprong ze enthousiast in je armen omdat je haar had meegenomen naar de Oscaruitreiking van twee avonden daarvoor. En dan had je weer een liefje voor een paar weken.
Het meisje uit die periode dat me altijd het meest zal bijblijven, is waarschijnlijk Sofie. Sofie ging op de een of andere manier nogal graag naar begrafenissen. Telkens we afspraken, had ze een nieuw stapeltje krantenknipsels bij: allemaal artikels over de begrafenissen van bekende figuren. Filmsterren, schilders, muzikanten, schrijvers – het maakte haar niet uit, als ze maar een lijkkist kon zien. We zijn naar de begrafenis van Grace Kelly geweest – zonder dat Sofie ook maar één van haar films had gezien – we waren bij de uitvaart van Picasso – zonder dat ze ook maar één van zijn schilderijen kon opnoemen – en we hebben de plechtigheid voor Sam Cooke bijgewoond – zonder dat ze ook maar één van zijn tekstregels mee kon lippen. Maar wel opzichtig huilen tijdens de ceremonie natuurlijk, tranen met tuiten, net een fontein in rouwkledij. Man, die kledij… ze zag er altijd op haar paasbest uit, en haar make-up was al even goed verzorgd. Tijdens het schoolbal in het zesde middelbaar had ze niet half zoveel moeite gestoken in haar outfit. Neen, het was alsof ze leefde voor die begrafenissen… Het spreekt natuurlijk voor zich dat ik het maar een zieke bedoening vond. Maar dumpen kon ik haar niet. Daar was ze veel en veel te mooi voor. Door gewoon al naar een foto van haar te kijken, kon ik mijn geluk niet op. Jezus, had je me voor het altaar gezet met haar pasfoto… ik had die pasfoto het jawoord gegeven. In voor- en tegenspoed. Amen. Uiteindelijk heeft het toch niet mogen zijn. Zij heeft mij gedumpt. En het ergste is: ze heeft mij gedumpt voor een man die ze op één van die begrafenissen heeft ontmoet…
Maar goed, wanneer jullie dit lezen, zal ik al een paar dagen verdwenen zijn – en jullie vragen zich waarschijnlijk af waar ik me verscholen heb. Voorlopig wil ik daar niet te veel over kwijt, omdat ik schrik heb dat deze brief in verkeerde handen kan vallen. Ik heb me in een schilderij verstopt – meer info durf ik momenteel niet prijsgeven.
(Uit veiligheid heb ik een beroemd werk gekozen. Stel nu dat ik me in De Sterrennacht van Van Gogh heb verscholen en mijn vrees waarheid wordt: ik stap eruit en daar staan ze, de mannen van de politie, met geweren en alles. Dan heb ik één groot voordeel: ze kunnen me niet direct overhoop knallen, want ik sta voor een schilderij dat miljoenen waard is. Een kogel door het doek en er breekt een gigantisch schandaal los.)
Neen, ze mogen me sowieso niet te pakken krijgen, zelfs al kom ik er heelhuids vanaf. Natuurlijk, het is niet eens zeker of ik voor de rechtbank zal moeten verschijnen, want ik heb technisch gezien niet eens een bestaand mens vermoord – niemand die in het bevolkingsregister staat – maar een personage in een schilderij. Voorlopig staan er in het wetboek geen artikels over het vermoorden van schilderijbewoners en de straffen die daarop staan, maar ik wil het zekere voor het onzekere nemen en hoe dan ook op vrije voeten blijven. Wie weet, krijgen ze me daadwerkelijk voor de rechter en scheppen ze een precedent.
Net zoals ik er echt in geslaagd ben Mona Lisa te vermoorden. Al weet ik niet zeker of het nu moord was, misschien zou ik er in de rechtbank met onopzettelijke doodslag vanaf komen. Ik zal uitleggen hoe het allemaal is gebeurd. Een week of twee geleden kwam ik op het idee om dat vervloekte schilderij van Da Vinci binnen te stappen. Iedereen heeft het altijd over de enigmatische glimlach van Mona Lisa en ik wou eens zien of ze ook werkelijk zo’n enigmatische persoon is. Viel wel mee. Ik heb de indruk dat zij mij veel enigmatischer vond dan ik haar. Waarschijnlijk omdat ik met mijn eenentwintigste-eeuwse kledij redelijk uit de toon viel in die omgeving.
Tijdens onze eerste ontmoeting merkte ik dat het niet zo makkelijk is om het gesprek gaande te houden wanneer je met iemand uit de zestiende eeuw aan het praten bent. Dus begon ik maar over het weer.
‘Veel regen, hé, de laatste tijd?’
Wat geknik. ‘Ja, best wel.’
‘Maar volgens het weerbericht wordt het vanaf volgende week stukken beter.’
‘Weerbericht?’
‘Oh juist,’ mompelde ik, ‘de tv is nog niet uitgevonden… ’
‘De wat?’
En toen heb ik haar moeten uitleggen hoe de vork in de steel zat: waar en wanneer ik vandaan kwam. Waardoor ze natuurlijk nieuwsgierig werd en wou dat ik haar eens meenam naar de echte wereld, naar het heden. Wat ik ook gedaan heb: begin vorige week hebben we samen zitten wachten tot het Louvre zijn deuren sloot en daarna zijn we samen uit haar schilderij gestapt. In de dagen daarop heb ik haar een outfit bij elkaar gezocht waardoor ze incognito over straat kon lopen en vervolgens zijn we allerlei bezienswaardigheden in Parijs gaan bekijken. Een dag of vier geleden heb ik haar uiteindelijk terug meegenomen naar het Louvre. Ze wou het lege schilderij zien, haar lege huis, en de belangstelling die het trok. Je had haar moeten zien, onwennig in een modieuze zomerjurk, met een zonnebril op om zeker te zijn dat niemand haar zou herkennen. Zeker tien minuten heeft ze daar gestaan zonder een woord uit te brengen. En toen we later op de middag in een café vlakbij het museum wat koffie zaten te drinken, kon ze er nog steeds niet bij.
‘Dus ik kom uit dat schilderij? Daar woon ik zogezegd al mijn hele leven, in een schilderij, in een afbeelding van de werkelijkheid?’
‘Klopt.’
‘En ik beleef daar telkens dezelfde zeven dagen opnieuw en opnieuw, keer op keer? Al vijf eeuwen lang?’
‘Klopt.’
‘Dat is verschrikkelijk.’ Ze schudde het hoofd. ‘Gewoonweg verschrikkelijk.’
‘Nu ja, niet noodzakelijk, toch?’
Ze keek me vragend aan terwijl ze met haar lepel door de koffie roerde. ‘Hoezo?’
‘Voor sommige schilderijbewoners zou het misschien een enorme opluchting kunnen zijn als ze wisten dat ze zich niet in de werkelijkheid bevonden. Neem nu een arm gezin dat ooit is vereeuwigd op een of ander doek: voor hen kan het toch een troost zijn dat hun miserie en armoede niet echt zijn. Ik bedoel: hoe kan je nu ongelukkig zijn, als je niet eens bestaat?’
‘Denk jij dat? Denk jij dat werkelijk? Stel nu dat jij een schilderij binnenstapt waarop Sisyfus staat afgebeeld en jij hem vertelt dat hij maar een figuurtje op een doek is. Dat de situatie waarin hij zich bevindt, geen deel uitmaakt van de werkelijkheid, en dat zijn ellende dus volgens jou niet echt is… wat heeft hij daaraan? Want dat schilderij is zijn werkelijkheid. Hij leeft namelijk niet in jouw wereld, in de zogenaamde echte wereld. Hij leeft in dat schilderij en in dat schilderij alleen. Dat inzicht helpt hem dus niks vooruit, want hoewel hij nu weet dat zijn pijn niet echt is, voelt die pijn nog steeds behoorlijk echt aan. Allemaal mooie praatjes die je verkoopt, maar uiteindelijk ben je er in de praktijk niks mee. Of stel nu dat jij een personage in een kortverhaal bent, wat zou jij er dan aan hebben te weten dat je maar verzonnen bent? Je weet nu misschien dat er iets anders bestaat, de werkelijkheid, maar die andere wereld blijft voor jou onbereikbaar. Dat kortverhaal is jouw werkelijkheid. Punt.’
‘En dan nog… de zeven dagen die jij telkens opnieuw beleeft, zijn toch mooi?’
‘Maar alles is toch voorgoed veranderd nu ik me bewust ben van de situatie? Het besef dat ik gedoemd ben om voor eeuwig en altijd rondjes te lopen, dat gaat me toch doen doordraaien?’
‘Denk ik niet. Als je straks weer terugkeert en je je leven in dat schilderij hervat, dan zal je je bewust zijn van de situatie tot de loop opnieuw begint. Daarna niet meer, dan begint die week weer opnieuw en ben jij alles vergeten wat je in de dagen ervoor hebt geleerd. Zoals altijd.’
‘Maar ik ben er me nu van bewust, en ik wil er iets aan doen! Weet je wat? Ik keer niet meer terug, ik blijf hier, in de echte wereld!’
Daar had ik niet op gerekend. Tegenstribbelend zei ik haar dat ik niet wist of dat wel zo’n goed idee was.
‘Waarom niet?’
‘Zou een hele aanpassing zijn, volgens mij hoor je hier niet echt thuis.’
‘Nogmaals: waarom niet? Heb je geen zin om me te helpen misschien – is dat het? Maak je geen zorgen, ik red me wel zonder jou.’
‘Ja? Ben je daar zeker van? Hoe ga jij hier overleven dan? Hoe ga je aan eten geraken? Hoe ga je geld verdienen? In dit tijdperk sta je nergens zonder diploma. En geloof me, het onderwijs uit de eenentwintigste eeuw is behoorlijk anders dan het onderwijs uit jouw periode.’
‘Alsof ik niemand anders zal vinden die me gaat willen helpen… Ik ben Mona Lisa – weet je nog? Je hebt me zelf verteld hoe beroemd ik hier ben.’
‘Nou, wat ga je de mensen dan vertellen? Dat de geruchten kloppen en je daadwerkelijk uit dat schilderij bent gestapt? Succes ermee, maar ik denk dat je vooral op heel veel ongeloof gaat stuiten. De tijd van de sprookjes en het bijgeloof is voorbij. Dit is de eenentwintigste eeuw: mensen willen bewijs zien vooraleer ze iets geloven. Wetenschappelijk bewijs. En hoe ik in en jij uit dat doek bent geraakt, dat valt met geen wiskunde te verklaren. Kijk, mijn gave is redelijk uniek – snap je? Niet iedereen kan zomaar in en uit schilderijen uit de zestiende eeuw stappen. Sorry als dit nogal bot klinkt, maar er is geen hond die je zal geloven.’
‘Volgens mij vergeet jij één ding,’ beet ze terug, ‘mensen hebben ogen in hun kop. Laat ze naar een replica van Da Vinci’s origineel kijken, en daarna naar mij, en ze zullen toch zien dat ik Mona Lisa ben?’
‘Weet je wat ze zullen zeggen? Dat je op de Mona Lisa van Leonardo Da Vinci lijkt. Je moet jezelf eens in een spiegel bekijken; qua kleding ben je al helemaal aangepast aan deze eeuw, en je nieuwe kapsel is ook behoorlijk modieus. Dat je verre familie bent van de vrouw op dat schilderij, dat gaan ze wel geloven. Maar dat je de Mona Lisa bent, dat is een ander verhaal. In onze cultuur ben jij namelijk een personage uit de kunstwereld, geen persoon van vlees en bloed. En zolang je het tegendeel niet wetenschappelijk kan bewijzen, sta je nergens.’
Maar denk je dat ze wou luisteren? Nee hoor, natuurlijk niet. Ze wou en zou per se hier blijven. En haar verhaal vertellen. Een potentiële nachtmerrie, want hoewel ik er vrij zeker van was dat niemand haar ooit zou geloven, wist ik even goed dat ze redelijk wat aandacht zou krijgen. De kranten zouden smullen van haar getuigenissen en overal op tv zou ze uitgenodigd worden om alle gebeurtenissen van de laatste twee weken uit de doeken te doen. En zo zou mijn naam dus ook vallen en ik ook in de spotlights komen te staan. En daar had ik geen zin in. Vandaar mijn plan: om op een avond, terwijl we ergens op een terrasje iets aan het drinken waren, te wachten tot ze even naar het toilet zou gaan, en dan een paar slaappilletjes in haar koffie of wijn te doen. Niet één slaappilletje, maar een paar, zodat ze in een diepe slaap zou wegzakken en de volgende vierentwintig uur niet meer wakker zou worden. Dan zou ik haar ergens midden in de nacht het Louvre proberen binnen te smokkelen en terug het schilderij in dragen. Maar goed, zo ver ben ik nooit geraakt. Toen ik een paar uur na onze avond op het terrasje haar kamer binnendrong om te kijken of de slaappillen werkten, deed ik een verschrikkelijke ontdekking: ze ademde niet meer. Blijkbaar heb ik haar een te grote dosis toegediend en moet ze aan een overdosis gestorven zijn, of misschien was haar zestiende-eeuwse lichaam nog niet klaar voor eenentwintigste-eeuwse pillen. Nu, ik weet niet wat er precies is gebeurd, maar ik had er duidelijk een boeltje van gemaakt. In een vlaag van paniek ben ik achtereenvolgens haar hotel, Parijs en Frankrijk uit gevlucht. En nu heb ik me dus verborgen in een beroemd schilderij, wachtend op wat er verder gaat gebeuren. Gaat de politie het lijk in die troosteloze hotelkamer in verband brengen met de verdwijning van Mona Lisa uit haar schilderij? Gaan ze de gelijkenis zien? Zullen ze getuigen vinden die mij op het terras in haar gezelschap hebben gezien? Als ik eerlijk ben, doe ik het haast in mijn broek van de schrik. Waarom kon ze niet gewoon naar me luisteren? Waarom wou ze niet gewoon terugkeren naar dat schilderij, waar ze thuishoort? Tenslotte deed ik het ook voor haar. In het begin zou iedereen haar wel grappig hebben gevonden, een leuk fait divers in het journaal van zeven uur – kijk papa, ze is weer op tv, die mevrouw die beweert dat ze Mona Lisa is – maar na verloop van tijd zouden de mensen haar wel beu geraakt zijn. En wat dan? Dan zou ze misschien in handen zijn gevallen van een psychiater die zijn kans zag om een nieuwe aandoening te ontdekken die hij kon vernoemen naar zichzelf. Terwijl het Mona Lisasyndroom dan eigenlijk een veel betere naam zou zijn: correcter en makkelijker te onthouden. En als die psychiater met haar klaar was… hopsakee naar het gekkenhuis natuurlijk. Was ze het dat wat ze wou? Het is toch beter om zeven fijne, zeven mooie dagen telkens opnieuw te moeten beleven, dan elke dag iets nieuws mee te maken in een instelling? Of zie ik dat dan zo mis?
Maar goed, ik heb jullie nu alles verteld en hopelijk geloven jullie me. We gaan elkaar alleszins een tijdje niet meer zien. Misschien wel nooit meer. Sorry dus. Duizendmaal sorry.
Jullie zoon,
Michel
Leuk verzonnen wel een beetje gek.
Leuk en gek gaan vaak hand in hand 🙂
Mijn loftrompet kan het haast niet meer aan. Maar aangezien ik er op blaas doe ik ook een duitje in het zakje. Fantastisch verhaal, intelligente samenhang. De helft korter heeft waarschijnlijk meer impact. Ik herken het wel: de speelse invallen buitelen over elkaar heen en dit moet erin, dat moet erin en dat ook nog. En voordat je het weet heb je een lang verhaal. Daar is niets tegen, maar in dit geval schittert een kleiner aantal originele vondsten beter dan als ze tussen zo vele andere zitten. M.a.w. dit thema was (nog) sterker benut indien verspreid over een aantal… Lees verder »
Ja, je hebt volkomen gelijk: het hele verhaal is een opeenstapeling van invallen. Destijds schreef ik minder plotgericht en was de invloed van ene Herman Brusselmans nog behoorlijk groot. Als ik dit verhaal ooit zou herschrijven, hou ik zeker rekening met je opmerkingen. Less kan inderdaad more zijn. Bedankt voor de eerlijke feedback!