Op een dag gebeurde er helemaal niks. De zon scheen niet, de wind woei niet, en de regen regende niet. Geen hond blafte, geen vogel vloog, en geen mens stond op. Er gebeurde werkelijk niks.
De volgende ochtend bestond de krant dan ook uit dertig lege pagina’s. Tot grote ontevredenheid van Marcel Mollemans, die het niet pikte dat men hem anderhalve euro had aangesmeerd voor een dagblad waarin geen letter te lezen stond. Even overwoog hij een lezersbrief te schrijven, maar toen bedacht hij zich. Voor hetzelfde geld werd zijn brief niet gepubliceerd, en dat kon hij niet zo maar laten gebeuren; hij moest op de een of andere manier zijn stem laten horen. Ja, zo waren ze wel bij de redactie van zijn vaste krant; als je mening hun niet aanstond, werden je schrijfsels zonder boe of ba in de prullenbak gedeponeerd. Hij had het al een keer meegemaakt, in 1983 – hij herinnerde het zich nog goed – en daarop had hij prompt gereageerd met nóg een lezersbrief. Een lezersbrief waarin hij aanklaagde dat zijn vorige lezersbrief niet geplaatst was. Daar hadden ze niet van terug. Goed, ook die tekst verscheen niet in de krant, maar hij wist dat hij zijn punt wel had gemaakt. Ze wisten nu wie hij was. Iemand die niet met zich laat sollen. En daarom besloot hij zich per direct naar het redactielokaal van de krant te begeven; ze zouden het daar eens mogen horen, meneer! Rond een uur of tien nam hij de bus richting Gent en even later zat hij in het kantoor van de hoofdredacteur.
‘Zo, meneer… euhm… excuseert u mij, maar hoe heette u ook alweer?’
‘Mollemans,’ beet Marcel terug. ‘Marcel Mollemans.’ Hij snoof minachtend. Wie dachten ze wel dat ze waren? Een beetje doen alsof ze hem niet kenden… Alsof zijn lezersbrieven nooit hadden bestaan. Hoe durfden ze?
‘Juist ja, Mollemans, nogmaals mijn excuses. Waar kunnen wij u mee helpen, meneer Mollemans?’
Marcel greep naar de binnenzak van zijn winterjas en haalde daar de krant van die dag uit. Met de nodige minachting kwakte hij de krant op het bureau van de hoofdredacteur, alsof het een stuk zwerfvuil was dat hij in de vuilbak deponeerde, zijn hoofd afwendend vanwege de stank. Hij moest zich inhouden om niet te vragen of hij hier ergens zijn handen kon wassen. ‘Dit,’ sprak hij traag, ‘wat heeft… dit… te betekenen?’
‘Hoe bedoelt u?’ hield de hoofdredacteur zich van den domme. ‘Dit is een krant. Wat anders?’
‘Gevat, hoor, héél gevat. Je weet goed genoeg wat ik bedoel. Dit is een lege krant: er staat niks in.’
‘Tja, meneer Mollemans, er is gisteren niks gebeurd. Werkelijk niks. Waarover hadden mijn journalisten dan moeten schrijven?’
‘Net daarover, over het feit dat er niks gebeurd is! De hele wereld vraagt zich af hoe zoiets kan, dat er wereldwijd gedurende vierentwintig uur helemaal niks gebeurt. Ik en alle andere lezers van deze krant zitten met een hoop vragen, en we willen antwoorden.’
‘Kijk, wij zouden onze lezers graag een antwoord bieden op al hun vragen, maar de eerlijkheid gebiedt ons te zeggen dat wij het ook niet weten. We snappen er al net zo weinig van hier op de redactie.’
‘Maar trek dan op onderzoek uit! Jullie zijn toch journalisten, dat is toch jullie job!’
‘Daar zijn we volop mee bezig, meneer Mollemans, maakt u zich geen zorgen.’
‘En waarom staat er dan niks in de krant vandaag?’
‘Omdat we nog niks gevonden hebben. Voorlopig valt er niks te vertellen.’
‘Allemaal goed en wel,’ zei Marcel, en hij pakte de krant op van het bureau, ‘maar waarom brengen jullie dan een krant uit? Wat heeft dat voor zin als er geen nieuws is?’ Hij smeet de krant nogmaals op het bureau van de hoofdredacteur. ‘Ik heb hier dus wel voor betaald, hé! Voor een krant zonder artikels! Denk je dat een bakker veel klanten zou hebben als hij enkel broodzakken met lucht erin zou verkopen? Nee, toch?’
‘Laten we wel wezen, Marcel – is het goed als ik je Marcel noem? – niemand heeft jou een mes tegen de keel gedrukt en verplicht om vandaag een krant te kopen. We hebben er alleen een uitgebracht omdat we dachten dat het een unieke uitgave zou zijn. Iets om later aan de kleinkinderen te tonen – snap je? Een aandenken aan de dag dat er niks gebeurde.’
‘Eerst en vooral: blijf jij mij maar met meneer aanspreken, ik word graag meneer genoemd. Alleen mijn vrienden mogen me Marcel noemen, en jij en ik zijn tot nader order geen vrienden. Ten tweede: ik heb een abonnement en krijg de krant dus elke dag via de post geleverd. Ik had geen keuze! Had ik aan het begin van dit jaar geweten dat er een lege krant zou tussen zitten, dan zou ik nooit een abonnement hebben genomen – knoop dat maar in je oren!’
‘Al goed, al goed,’ bracht de hoofdredacteur geërgerd uit, en hij haalde zijn portefeuille boven. ‘Hier heb je anderhalve euro. Niet tevreden? Geld terug! Nu goed?’
Marcel stopte de twee muntstukken in zijn portemonnee. ‘Bedankt, maar dat lost lang niet alles op.
De hoofdredacteur keek hem fronsend aan.
‘Stel nu dat ik een rolstoelgebruiker was geweest, dan hadden jullie me mooi liggen, niet? Dan was het voor mij wellicht een veel te groot gedoe geweest om tot hier te geraken, en zat ik daar met mijn lege krant, zonder dat ik er iets aan kon doen. Hoeveel van jullie abonnees zitten eigenlijk in een rolstoel, hebben jullie daar cijfers van? Neem nu dat het er maar honderd zijn, dan nog haalt de krant 150 euro binnen die ze eigenlijk niet verdient. Handig gezien, dat moet ik je wel nageven.’
‘Wat wil jij impliceren? Dat ik bewust geld probeer te verdienen op de kap van mensen in een rolstoel? Straks ga je nog zeggen dat ik wist dat er een dag niks zou gebeuren, en dat ik daarom speciaal zoveel mogelijk abonnementen heb proberen verkopen aan krantenlezers die zichzelf minder goed kunnen verplaatsen. Alsof dit een groot complot is en ik een professionele oplichter ben die zich al jaren voordoet als krantenredacteur, geduldig en rustig wachtend, om op een dag mijn grote slag te slaan. Is het dat wat je wil zeggen?’
‘Neen, ik ben gewoon bezorgd over mijn medelezer, dat is alles.’
‘Onzin,’ snauwde de hoofdredacteur, ‘jij bent gewoon een irritant oud mannetje, meer niet.’
‘Dat neem je terug!’
‘Zie je van hier, en nu mijn bureau uit, Marcel!’
Marcel keek hem kwaad aan. ‘Dit pik ik niet, redacteurtje van mijn voeten, dit pik ik niet. Ik daag je voor de rechtbank; eens zien of je dan nog zo’n grote mond hebt.’ Hij pakte zijn winterjas, nam de lege krant en stapte nijdig naar de deur. Toen hij zijn hand naar de deurklink bracht, riep de hoofdredacteur: ‘Wacht even, Mollemans!’ Marcel draaide zich traag en zichtbaar geïrriteerd om. ‘Wat?’
‘Die krant in je handen, leg die maar terug op mijn bureau. Ik heb je daarnet anderhalve euro gegeven – weet je nog? Technisch gezien heb je niet betaald voor onze krant.’
‘Ik heb een abonnement, en ik heb dus recht op een krant, of jij me nu anderhalve euro hebt gegeven of niet. Punt. Tot in de rechtbank!’ Toen verliet hij de redactie met slaande deuren. Terug buiten was hij nog steeds zo woedend dat hij amper oog had voor zijn omgeving. Bij het oversteken van de straat werd hij dan ook aangereden door een bus.
De rouwadvertentie verscheen een week later – in zijn voorheen vaste krant.
Het verhaal kwam komisch over al hoefde het einde niet zo te zijn, maar toch…ook geestig. In ieder geval was er die betreffende dag dat Marcel Mollemans op het redactie kantoor kwam, wél wat gebeurd. Ook was er veel inkt en elektriciteit van de machines bespaard gebleven! Echter zal het niet de bedoeling wezen dat ik er op deze manier op in ga! Een knap verhaal en heel aardig om te lezen!
Bedankt, Corry!